Literatuur. Jaargang 6
(1989)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 254]
| |
Tolstoj en anderen in Couperus' Majesteit In de schaduw van Tolstoj
| |
[pagina 255]
| |
[...] het jonge meisje, teêr, tenger, bleek, blond, trots de zon in veel bont gekleed, waaronder zij nog eene morbide elegance behield; [...] en naast haar stond, hoog, een groote, oude man, vreemd in een ruimen, grauwen kiel [...] (illustratie van W.F.A. Vaarzon Morel [1868-1955] bij de derde druk van Majesteit)
dat keizer Oscar ernstige bezwaren tegen deze graaf koestert. Een van Othomars reisgezellen werpt zich tot tolk van de keizer op: ‘Ik ben overtuigd, dat zo Zijne Majesteit wist, dat Zanti zijn kasteel hier bewoonde, Zij Uwe Hoogheid speciaal zou verzocht hebben zich volstrekt niet in gemeenschap met die man te stellen!’ (p. 304) De kroonprins zet zijn voornemen echter door, en het wordt een bezoek dat hem nog lang zal heugen. Zanti zal hem met een bijna bestudeerde onverschilligheid bejegenen. Vervolgens waarschuwt hij hem voor het noodlot dat zich aan het Keizerlijk Huis zal voltrekken. En dan wordt het samenzijn ruw onderbroken, doordat een van Zanti's volgelingen een (mislukte) aanslag pleegt op Othomars leven. Hierna zal Zanti uit Majesteit verdwijnen en in de roman nauwelijks nog sporen achterlaten. De onheilspellende waarschuwing van deze profeet draagt er toe bij dat er rond de kroonprins een zekere noodlotsatmosfeer ontstaat. | |
De criticiDe vergelijking tussen Zanti en die andere buitenissige graaf, Leo Tolstoj, wordt al direct in de jaren negentig door enkele critici getrokken. De uiterlijke overeenkomst tussen beiden is inderdaad evident. Zanti wordt in Majesteit beschreven als ‘[...] een grote, oude man, vreemd in een ruime, grauwe kiel; een grijze reus, met zware baard en sombere ogen, zwart schemerend onder de rand van een slappe, vilten hoed.’ (p. 300) Portretten van Tolstoj zijn, onder meer via de geijkte geïllustreerde tijdschriften van die tijd, in het Westen voldoende bekend. Men ziet hem daarop als een oudere, stevige man die, hoewel eigenlijk niet groot van gestalte, op zijn tijdgenoten vanwege zijn zelfbewuste houding overkwam als iemand van een groot postuur: ‘Hij blijft eenTolstoj in ruime grauwe boerenkiel
der schoonste typen van Europa [...]. Zijn onaanzienlijke gestalte - want al is zijn door een afhangenden baard verlengd hoofd vrij breed, hij is niet groot - belet niet, dat hij soms een reus ons toeschijnt.’ Hij had vorsende ogen, een zware grijze baard. Gewoonlijk was hij gehuld in een ruime grauwe boerenkiel, en op sommige foto's draagt hij ook wel een slappe vilten hoed. Inderdaad: Couperus' beschrijving van Zanti's uiterlijk moet er | |
[pagina 256]
| |
ongetwijfeld toe hebben bijgedragen dat de parallel tussen Tolstoj en deze profeet een topos heeft kunnen worden in de ‘couperiana’. Maar: hoe dieper men op deze vergelijking ingaat, des te meer valt op dat Zanti er relatief bekaaid afkomt. De voornoemde critici zijn allen van oordeel, dat Couperus' graaf niet in de schaduw van de grote Rus kan staan. In een Zwitsers tijdschrift noemt Jules Béraneck hem ‘un Tolstoï au petit pied, mais combien moins intéressant!’ De protestant G. Hulsman stelt zonder omwegen: ‘Zanti is een psychologische onmogelijkheid, Tolstoï zou om hem gelachen hebben.’ Ook de literaire criticus van De tijdspiegel, L. Knappert, constateert ‘psychologische tegenstrijdigheid’ binnen de figuur van Zanti, die volgens hem niet anders is dan ‘een onbehouwen, lompe vlegel, een poseur die de eerste eischen en plichten der wellevendheid opzettelijk verzuimt’. Naar zijn mening beantwoordt het beeld van Couperus' profeet eerder aan dat van een leider uit de sociaal-democratie die welbewust zijn lichtgelovige volgelingen opruit. Want, kan Knappert slechts stellen: ‘Een karakter is daarentegen pas waarlijk groot als de humaniteit ervan zich, als bij een edele figuur als Tolstoï, gelijkelijk jegens alle rangen en standen uit.’ Met Béranecks ‘un Tolstoï au petit pied’, of met Hulsmans begrip van ‘psychologische onmogelijkheid’ kan men weinig aanvangen. Op Knapperts oordeel kan men afdingen, dat de tekst van Couperus geen aanwijzingen biedt over Zanti's gedrag ten opzichte van zijn volgelingen: misschien was zijn optreden tegenover hen wel even onwellevend als tegen Othomar. Wat dan wel minder ‘Tolstojaans edel’ zal zijn - volgens het beeld dat men van de Russische schrijver had - maar psychologisch heel wel mogelijk. Naast het oordeel van deze eigentijdse critici is later de parallel Zanti-Tolstoj nog eens uitgebreid aan de orde gekomen in Tolstoj in Nederland van R. Jans. Volgens deze slavist correspondeert Zanti in Majesteit niet met de ‘werkelijke’ Tolstoj, maar met het beeld dat Couperus van de profeet Tolstoj had. Hij zou van de Rus slechts het esthetische hebben gezien, die mooie buitenkant, en geen begrip aan de dag hebben gelegd voor Tolstojs wezenlijke aard. Volgens Jans verraadt de tekst van de koningsromans, dat Couperus in zijn hart sceptisch stond tegenover de Tolstojaanse idee van de geweldloosheid: door een van Zanti's volgelingen een aanslag op Othomars leven te laten plegen, werden diens vredelievende theorieën met een bloedige praktijk geconfronteerd. In dit verband verwijst Jans naar de gegevens over Zanti in de roman Wereldvrede. Daaruit blijkt dat diens experimenten weinig toekomst hebben gehad: de kolonie is uiteengespat, Zanti is financieel in moeilijkheden geraakt en gestorven, en zijn dochter Vera heeft maar één doel, namelijk door de hoge Liparische adel als gelijke geaccepteerd te worden. Samengevat: de critici uit Couperus' tijd hebben niet beweerd dat Zanti bedoeld zou zijn als een portret van Tolstoj, maar de vergelijking dringt zich kennelijk op, en deze valt in het nadeel van Zanti uit. Volgens Jans echter was Couperus toch al niet in staat een portret van Tolstoj te leveren omdat hij, ‘aristocratisch aestheet, voor wie maatschappelijke problemen nauwelijks bestonden’, de essentie van diens wezen niet begrepen zou hebben. De critici hebben weliswaar een parallel tussen beide profeten getrokken, maar ze hebben deze niet geanalyseerd, ze hebben slechts indrukken weergegeven. | |
TolstojAls men de overeenkomsten en de verschillen tussen beide figuren nader uitdiept, valt al meteen als overeenkomst op dat Zanti en Tolstoj van eenzelfde lichamelijke activiteit houden. Als immers Othomar de kolonie van graaf Zanti betreedt, is deze juist aan het bomenhakken: ‘Ziet u die boom hier en die bijl; die boom was ik bezig te hakken, toen u storen kwam,’ (p. 310) aldus deelt de graaf, inderdaad niet zo hoffelijk, mee. Aan het motief van een bomenhakkende graaf kan, in een roman van 1893, nauwelijks anders dan een Tolstojaans model ten grondslag liggen. Het bomenhakken werd door de Rus vaak beoefend en door hem ook in geschrifte aanbevolen als een - door welgestelden maar al te dikwijls versmade - ‘handen-arbeid die spieren sterkt en aan 't lichaam blijde tinteling geeft’. Toegegeven: deze overeenkomst is op zichzelf bijkomstig. Maar men kan er een typerend element in zien van deze tolstoïserende jaren negentig. Daarentegen kan men al direct een essentieel verschilpunt naar voren brengen tussen de Russische en de Liparische graaf: Tolstoj heeft nooit een kolonie opgezet. Had hij dit wel gedaan, en wel met de aanpak van een Zanti, dan zou ook hij in financiële moeilijkheden zijn geraakt, want zo te zien was die kolonie een kostbaar project. In beginsel was het een gemeenschappelijke onderneming, een ieder werkte naar eigen bekwaamheid en ontving loon uit de gemeenschappelijke kas. Maar in werkelijkheid was het project, tenminste in dit stadium, volkomen afhankelijk van de fondsen van Zanti. Deze leverde de grond, bekostigde de woningen en had ook de aankoop van het vee op zich genomen. (p. 310) Deze onthechtheid aan het slijk der aarde weerspiegelt op zichzelf overigens wel degelijk Tolstojs ideeën. In een behoefte zijn theorieën in overeenstemming te brengen met zijn handelen, heeft de Russische schrijver in 1891 zijn grond aan ‘zijn’ boeren over willen dragen. Vanwege het heftige protest van zijn vrouw en kinderen heeft hij dit moeten terugschroeven tot een compromisregeling; hij deed wel afstand van zijn grond, niet echter ten behoeve van de boeren, maar ten gunste van zijn gezinsleden. Zanti verkeerde in een andere gezinssituatie dan Tolstoj, hij had op de wereld slechts een dochter met een zwak gestel - ‘Maar lang zal ze niet leven, mijn kind...’ (p. 310) Hij kon dus met zijn financiën naar eigen goeddunken handelen, en realiseren wat bij Tolstoj in de theorie is blijven steken. Misschien moet onze vraagstelling op dit punt een | |
[pagina 257]
| |
[...] Vol bitterheid wees hij op het lijk. Hij schudde het hoofd met de grijze manen onder de vilten hoed; tranen sprongen in zijne ooghoeken op. - ‘Gij zult niet doodslaan...!’ hoorden zij hem mompelen
wijziging ondergaan. Kan het niet zijn dat Couperus zich geenszins ten doel stelde een portret van Tolstoj te tekenen, maar dat hij in de figuur van Zanti een Tolstoj heeft willen oproepen...zoals deze Russische profeet geweest zou zijn als hij zijn eigen ‘Tolstojaanse’ beginselen had kunnen toepassen? Inderdaad, Zanti's kolonie lijkt opgezet naar Tolstojs opvattingen. Een dergelijke onderneming is immers de directe consequentie van wat de Russische schrijverprofeet voorstaat in geschriften als Bekentenissen, Mijn geloof en Wat moeten wij doen?. Hierin stelt hij de moderne mens, die krampachtig vasthoudt aan de instelling van het privé-eigendom, tegenover Jezus die zich van dit alles onthield en op hogere zekerheden vertrouwde. Toch kan alleen Jezus' leer, stelt Tolstoj, het Koninkrijk Gods op aarde vestigen. Wie dit Rijk deelachtig wil worden, zal daarnaar moeten leven. Hij dient zich af te wenden van aardse macht en rijkdommen. Alleen wie zich met eigen handen een bestaan opbouwt, baseert zich op de ware bron van welstand. Beslommeringen met geld moeten zoveel mogelijk vermeden worden. Men dient zijn medemens te bevrijden van een vernederend begrip als de loondienst, en schouder aan schouder met hem samenwerken, zonder onderscheid te maken tussen arm en rijk. In het spoor van Tolstoj leeft ook Zanti's commune van landbouw, en verneeemt men ook van Zanti: ‘[...] ze zijn mijn boeren niet. Ze zijn hun eigen boeren. Ze werken voor hun eigen, en ik ben eenvoudig boer, zoals zij. Wij zijn allen gelijk...’ (p. 310) Ook in Zanti's constatering: ‘De steden zijn het verderf, het landleven maakt rein,’ (p. 310) hoort men de stem van Tolstoj doorklinken. Couperus' graaf spreekt uit ervaring: voordat hij zich aan zijn agrarische experimenten begon te wijden, had hij ook een periode in de stad doorgebracht. Daar had hij zich, naar het negatieve oordeel van prins Othomars hoge en conservatieve reisgezelschap, met ‘verderfelijke zaken’ beziggehouden: hij schreef er socialistische brochures en hield er meeslepende (volgens Othomars reisgezellen: opruiende) toespraken. Zijn aanwezigheid in de stad was dus gekenmerkt door een specifiek politiek optreden. Nu heeft Tolstoj zich nooit tot het opbouwen van een politieke carrière geroepen gevoeld, en dientengevolge is Zanti's optreden in de stad een kant van deze romanfiguur die niet in de lijn van de Russische schrijver lag. Ook het zich kandidaat stellen voor een Huis van Standen zal men niet in de theorieën van Tolstoj terugvinden. Dit zijn aspecten die eerder doen denken aan de door Knappert aangeduide ‘leider uit de sociaaldemocratie’. Gedachtig aan het bekende volkssprookje ‘De stadsmuis en de veldmuis’ zou men er op dit punt toe kunnen overgaan in Zanti twee kanten te onderscheiden, die van een ‘stad’-Zanti en die van een ‘veld’-Zanti. De ‘stad’-Zanti - waarop in het volgende teruggekomen wordt - heeft weinig met Tolstoj te maken. Wat de ‘veld’-Zanti betreft: de autoriteiten zien zijn kolonie met enige zorg aan. Naar hun mening heeft de Liparische graaf eerst het stadsproletariaat het hoofd op hol gebracht, en gaat hij nu ook de boeren tegen de staat opzetten. Terecht merkt Jans naar aanleiding van deze tekst op, dat Tolstoj bij de boeren begonnen zou zijn. Zanti's verontrustend geachte ideeën zijn in werkelijkheid afkomstig uit de bijbel, hij komt met de autoriteiten in botsing op grond van woorden uit het evangelie. Zoals een van Othomars reisgenoten dit beschrijft: ‘- [...] Hij [Zanti] stookt de mindere man op, zijn militaire verplichtingen niet na te komen, omdat er staat geschreven: “Gij zult niet doodslaan”’ (p. 306). Dit is in overeenstemming met Tolstojs geschriften. Die zijn dan ook eens in Nederland door een dienstweigeraar officieel aangevoerd om zijn argumenten tegen de dienstplicht kracht bij te zetten. Oorlog voeren en het hieruit voortkomende heldendom beschouwde Tolstoj als verwerpelijk. Hij geloofde dat legers en dienstplicht vanzelf zouden verdwijnen als een ieder God volgens de bijbel gehoorzamen zou: de zachtmoedigen zullen het aardrijk beërven. Op het punt van een andere evangelische tekst wijken Zanti's theorieën echter essentieel van Tolstoj af. Op grond van Mattheus 18:19,20 ‘Wederom ik zeg u: indien er twee van u samenstemmen op de aarde...’ (p. 311) - kon Zanti, als charismatisch hoofd van zijn | |
[pagina 258]
| |
Het gezin Tolstoj in 1887
kolonie, wie hierom vroeg in de echt verbinden. Dit voorbijgaan aan het wettelijke huwelijk moest hem automatisch in conflict met de overheid brengen. Tolstojs traditionele opvattingen over het huwelijk impliceerden daarentegen geen botsing met de Staat. Maar de godsdienst van Zanti, deze ‘apostel van de vrede’ zoals hij zich volgens Othomars reisgezellen noemde, (p. 314) had nog wel minder vreedzame aspecten, en vooral deze zijn ronduit in contrast met de ideeën van Tolstoj. De recente overstromingen in Liparië, bij voorbeeld, beschouwde hij als een gerechte straf des hemels. En zo zullen er meer straffen komen, waarschuwde hij, want er is alom veel zonde. ‘Hij wees met de vinger ineens naar boven, verrassend plechtig; vervolgde: “De ure zal komen. Misschien heel gauw. Wanneer ze niet komt, als uw vader regeert, zal ze komen als u regeert of uw zoon, maar komen zal ze! [...]”’ (p. 312) Hij voegde hieraan toe dat God zou straffen wie niet genoeg liefde zou kunnen geven. Bij voorbeeld Othomar aan zijn volk, en om deze reden zou deze vorstenzoon oprecht te beklagen zijn. Dit zondebesef, vermengd met een eschatologische geloofsopvatting, kan bezwaarlijk aan Tolstojs gedachtenwereld zijn ontleend. Aldus constateert men tussen Zanti en Tolstoj op het eerste gezicht een aantal punten van overeenkomst. Daar is die treffende uiterlijke gelijkenis. Daarnaast de activiteit van het bomenkappen. Zanti heeft, verder, veel van zijn privé-eigendom weggeschonken aan de boeren, zoals Tolstoj vergeefs heeft willen doen. Zanti heeft een kolonie geleid zoals Tolstoj dat wellicht had kunnen doen, maar niet gedaan heeft. In deze kolonie stond een gebod als ‘Gij zult niet doodslaan’ centraal, een leefregel die ook Tolstoj fundamenteel achtte. Maar daar staat tegenover dat Zanti ten minste één bijbeltekst naar de letter nam op een wijze die Tolstoj niet zou hebben geaccepteerd, en die in Zanti's kolonie het huwelijk buiten de wet sanctioneerde. Ook de Zantiaanse dreiging van een Godsgericht tegen degenen die niet luisteren willen, druist tegen Tolstojs opvattingen in. Van de eerder genoemde ‘stad’-Zanti weten wij ook, dat deze met zijn politieke aspiraties ver van Tolstoj afstaat. Men kon al moeilijk onderschrijven dat Zanti louter een weergave zou zijn van Tolstoj. Maar evenmin lijkt deze romanfiguur een poging, Tolstoj uit te beelden zoals hij geweest zou zijn als hij zijn eigen Tolstojaanse beginselen had kunnen toepassen. Couperus wist wel beter. | |
Domela, KropotkinEen laatste veronderstelling lijkt nu toch wel het meest aanvaardbaar, namelijk dat Couperus zich een eigen profeet heeft willen scheppen, vermengd met Tolstojaanse karakteristieken. Het is immers aannemelijk dat ook andere profeten, met of zonder kolonie (en ook andere kolonies, met of zonder profeten) in de jaren | |
[pagina 259]
| |
negentig Couperus' aandacht hebben weten te trekken. Wat de zogenaamde ‘stad’-Zanti betreft, rijst dan het probleem dat Couperus' gegevens hierover wel erg summier zijn. Gedachtig aan de indrukken van Knappert, kan men denken dat voor dit aspect van Zanti inderdaad een leider van de sociaal-democratie geposeerd heeft. Er zijn er immers zoveel geweest die hun activiteiten voornamelijk op het stadsproletariaat hebben gericht, die brochures hebben geschreven en toespraken hebben gehouden die de aandacht trokken. Misschien hoeft men niet eens aan één specifieke figuur te denken, maar is de ‘stad’-Zanti zelf weer een projectie van verschillende typen. Men kan hierbij denken aan iemand als de Nederlandse socialistenleider Domela Nieuwenhuis. Deze heeft evenmin als (de ‘stad’-)Zanti parlementaire actie geschuwd, en dit kon ook de niet politiek ingestelde Couperus nog vers in het geheugen liggen. Dan was er nog de internationaal bekende charismatische leider waarin de ‘stad’-Zanti nog dichter benaderd wordt, de anarchist Kropotkin. Deze had weliswaar geen parlementaire aspiraties, maar was wel - als Zanti - van hoge adel, had een onuitroeibaar geloof in de goedheid en de fundamentele gelijkheid van de mensen, en zijn brochures waren al even beroemd als zijn meeslepende toespraken. Couperus kan zeker in de tijd dat hij Majesteit voorbereidde, publikaties van of over deze anarchist onder ogen hebben gehad. In dit verband is het opvallend dat de Nederlandse criticus Wolfgang - als enige - in Zanti nu eens niet Tolstoj, maar wel degelijk ‘een’ Kropotkin heeft gezien. Wie op zoek gaat naar Couperus' voorbeelden van ‘stad’-Zanti's kan aan dergelijke figuren denken. Maar hij zal tegelijk beseffen dat hij inderdaad over weinig concrete aanwijzingen beschikt. | |
De Zwijndrechtse NieuwlichtersOp het gebied van de ‘veld’-Zanti's kan men echter, via een globale historische terreinverkenning, nog een stap verder komen. De kolonies hadden al een eeuwenoude staat van dienst. Over produktieve ondernemingen in kolonievorm was al in de hele achttiende en negentiende eeuw (om niet nog verder terug te gaan) getheoretiseerd (Owen, Proudhon, Lassalle, en anderen) en ze waren ook wel gerealiseerd. Hetzelfde geldt voor gelijksoortige ondernemingen op meer religieuze basis (de Labadie, Anne Lee, de Mormonen). In de door ons onderzochte periode kan men een verhoogde belangstelling voor communitaire levenswijzen constateren, kolonies als die van Zanti waren volop actueel. Van socialistische zijde is het de periode van de grote verbruikscoöperaties. Van christelijk-anarchistische zijde vindt men de kolonies van degenen die - tevens indachtig aan de eerste christelijke communes - het evangelie, en dan vooral de bergrede, met nieuwe ogen gingen lezen. Op deze beweging heeft Tolstoj mede een stempel gedrukt. De hernieuwde belangstelling voor dit onderwerp resulteerde uiteraard ook in studies en historische publikaties. Juist in het jaar waarin Couperus materiaal verzamelde voor zijn eerste koningsroman, dus in 1892, kwam er op dit gebied het een en ander uit. Dit betrof met name de Zwijndrechtse Nieuwlichters, een godsdienstige groepering die einde 1816 in kolonies geleefd had en alom liefde predikte. Juist toen werden de gedenkschriften uitgegeven van Maria Leer, de eerste profetes van deze groep. Daarin vindt men de beginperiode van deze sekte beschreven, van 1816 tot 1832. Een boeiende inleiding van J.H. Maronier, een historisch overzicht, gaat aan deze uitgave vooraf. In dat zelfde jaar 1892 kwam in De Gids een artikel uit van H.P.G. Quack, die eveneens de geschiedenis van de Nieuwlichters behandelde. De sprekende ondertitel van zijn stuk luidt: ‘Godsdienstig communisme in de eerste helft onzer eeuw.’ Louis Couperus omstreeks 1890
Deze publikaties beschrijven het dagelijkse leven in een religieuze gemeenschap die is opgezet als een produktieve onderneming, en dit doet denken aan Zanti's kolonie in Majesteit. Het is de moeite waard om na te gaan, of Couperus iets aan dit materiaal ontleend heeft. De eerste indruk: er is zelfs sprake van een grote overeenkomst. Wel lijkt de Zantiaanse kolonie moreel gezien wat armer dan die van de Nieuwlichters. Deze laatste groep is geboren uit de religieuze onvrede van arme lieden die er zich volledig voor hebben ingezet om samen iets goeds op te bouwen (al moet men hieraan | |
[pagina 260]
| |
toevoegen dat, in een later stadium van relatieve welstand, deze financiële solidariteit problematisch zal worden). Zoals al eerder ter sprake kwam: in Zanti's kolonie zijn echter de arme mensen afhankelijk van de rijkdom en goedheid van slechts één man. En ook verder gaapt er in Couperus' kolonie een kloof tussen de leider en zijn volgelingen: zoals immers blijkt uit de aanslag op het leven van Othomar, hebben Zanti's kolonialisten zich het gebod ‘Gij zult niet doodslaan’, een der grondslagen van de kolonie, nog niet eigen gemaakt. ‘- “Gij zult niet doodslaan”..., hoorden zij hem mompelen. Zij schijnen dat nog niet te weten; niemand nog weet het...!’ (p. 315) De overeenkomst in de leefregels van beide kolonies is groot. De geloofsopvatting van de Nieuwlichters was elementair: God is liefde, en de bijbel is zijn woord. Op grond van de tekst ‘Gij zult niet doodslaan’ weigerden zij hun dienstplicht na te komen, en hierdoor stonden ze op gespannen voet met de overheid. Men vergelijke Zanti's stellingen hiermee: ‘Hij stookt de mindere man op, zijn militaire verplichtingen niet na te komen, omdat er staat geschreven: “Gij zult niet doodslaan”.’ (p. 306) Onder de Nieuwlichters nu, waren er die een radicale oplossing voorstonden om legale problemen met de autoriteiten te vermijden: en deze was, hun zoons bij de geboorte niet aan te geven. Dit was de overheid uiteraard een nieuwe doorn in het oog. Niet minder irritant voor de autoriteiten was een heel andere omstandigheid, namelijk dat de Nieuwlichters de noodzaak niet inzagen van de burgerlijke wetten voor het sluiten (en ontbinden) van huwelijken, een visie die zij van de Labadisten hadden overgenomen. Trouwen was naar hun mening een persoonlijke aangelegenheid, en veel van hun huwelijken werden dan ook door de charismatische leider van de kolonie ingezegend. Men herkent hierin de gang van zaken in Zanti's kolonie. Maar de meest opvallende overeenkomst met de inzichten van Zanti vertoont een van de sekten die later uit de Nieuwlichters is voortgekomen: in de loop van de negentiende eeuw is deze gemeenschap namelijk uiteengevallen in groeperingen met principiële geloofsverschillen. De oorspronkelijke Nieuwlichters waren vrijzinnig in de leer en gingen zeker niet gebukt onder een zwaar zondebesef. Als God liefde is, dan maakt de zonde deel uit van Zijn wereldplan, hoe zou Hij ons de zonde dan eeuwig kunnen aanrekenen? Maar de eerder aangeduide sekte kwam tot andere conclusies en stelde vast, dat God bij de uitvoering van Zijn wereldplan Zijn geduld met de mensheid een beetje begon te verliezen. Om deze reden veranderde Hij van tactiek; want - dacht God, volgens deze gelovigen - wie niet horen wil moet voelen. De revolutie van 1848 interpreteerden zij als een deel van de Openbaring Gods, namelijk als ‘het roode paard uit de Openbaring dat rondgaat om te verdelgen, en straks, als de menschen willen luisteren, komt het witte paard’. ‘Straks’: deze sekte verkondigde eschatologische opvattingen, en raakte steeds meer overtuigd van GodsTolstoj op latere leeftijd
wraak jegens de verstokten: ‘[zij] voorspelden een vreeselijk Godsgericht, dat over de wereld zou losbarsten.’ Dit zou zich uiteraard richten regen wie niet genoeg liefde had kunnen opbrengen. Men vergelijke hiermee Couperus' tekst: ‘- [...] Ziet u, jonge man, zoveel liefde zal u nooit voor uw volk hebben, om te doen dat alles, o, en meer nog, meer. Heersen zal u en overvloed hebben, en oorlog voeren. Maar de tijden zullen komen! Daarom heb ik medelijden met u [...]’ (p. 312) En vandaar ook Zanti's woorden: ‘De ure zal komen. Misschien wel heel gauw. [...] Maar komen zal ze!’ (p. 312) Bovenstaande woorden van een narrige ‘veld’-Zanti, met het dreigende vingertje waarschuwend ten hemel gericht, hebben niets met een figuur als Tolstoj uitstaande, maar laten zich zonder meer in dit Nieuwlichterskader inpassen. | |
De ‘meng’-profeetDe Nieuwlichters hebben dus met een aantal treffende karakteristieken een bijdrage geleverd aan het ontstaan van de figuur Zanti en diens kolonie. Zo gaat deze Zanti, alles bij elkaar genomen, steeds meer weghebben van een ‘meng’-profeet, een profeet die uit verschillende elementen is samengesteld: een Tolstoj, een Domela Nieuwenhuis, een Kropotkin, verschillende stadia uit het | |
[pagina 261]
| |
bestaan van de Nieuwlichters, en zo voort. Wie nu eens al deze portretten op glazen plaatjes voor de lens plaatst van een fototoestel anno 1893, waarbij het sociale idealisme van alle betrokkenen als focus dient, zal zien dat de uiteindelijke afdruk, inderdaad, niet zoveel verschilt van het beeld van Couperus' Zanti. Het zou kunnen dat de critici overtuigd waren van de ‘psychologische onmogelijkheid’ van deze figuur, omdat niet alle voegnaden van de fotomontage voldoende waren weggewerkt. Maar eigenlijk geloof ik niet zo in de veronderstelde onwaarschijnlijkheid van deze romanfiguur. In de ‘werkelijke’ Tolstoj hebben zich ook zoveel tegenstrijdigheden voorgedaan tussen leven en leer, dat Hulsman en Knappert de Russische schrijver-profeet naar hun maatstaven eveneens voor ‘psychologisch onmogelijk’ konden houden. Ik kan mij, omgekeerd, niet aan de indruk onttrekken dat de romanfiguur Zanti voor een lezer aan waarschijnlijkheid verliest, naarmate hij beter op de hoogte is van leven en denken van Leo Tolstoj. In de ‘meng’-profeet Zanti zijn relatief veel Tolstojelementen verwerkt, en daarom is het voor de - vooral toenmalige - criticus moeilijk, van Couperus' Zanti kennis te nemen zonder dat het beeld van de Russische schrijver voor zijn geestesoog opdoemt. Aldus kwam Tolstoj tussen de romanfiguur en de Couperus-lezer in te staan, en meer dan ‘un Tolstoï au petit pied’ kon zo'n lezer daardoor nauwelijks in deze figuur zien. In dit opzicht is Couperus' werkwijze contraproduktief geweest. Maar daar komt nog iets bij. Aan het einde van de vorige eeuw moet het voor een schrijver wel een heel zware opdracht zijn geweest om, haast onvermijdelijk met Tolstoj in het achterhoofd, te proberen lós van deze Rus een autoritaire profetenfiguur op te bouwen. De Russische schrijver stond wellicht ook tussen Couperus en zijn schepping in. On tolstoïse... | |
LiteratuuropgaveVan en over Couperus: L. Knappert, ‘Louis Couperus, Majesteit’, in: De tijdspiegel (1893); Wolfgang, ‘Majesteit’, in: De Nederlandsche Spectator (1893); Jules Béraneck, ‘Un romancier Hollandais contemporain, Louis Couperus’, in: Bibliothèque Universelle [...] (1895); G. Hulsman, Louis Couperus (1899). De citaten uit Majesteit zijn afkomstig uit Louis Couperus, Verzamelde werken, ii (19732). Van en over Tolstoj: R. Jans, Tolstoj in Nederland (1952); Thais S. Lindstrom, Tolstoï en France (1886-1910) (1952); Henri Troyat, Tolstoï (1966); Porträt des Genius Leo Tolstoj (1966); E. Garnett, Tolstoy: his life and writings (1973). Voor Tolstojs teksten is geraadpleegd: L. Tolstoj, Verzamelde werken (1965). Overig: Anagrapheus, De Zwijndrechtse Nieuwlichters, 1816-1832 (1892); H.P.G. Quack, ‘De Zwijndrechtse Broederschap’, in: De Gids (1892); Idem, De socialisten (19234); A.L. Constandse, Anarchisme van de daad (1969); F. Becker, J. Frieswijk, Bedrijven in eigen beheer (1976). Verdere bibliografische bijzonderheden: J.E. Koch, De koningsromans van Louis Couperus. Achtergronden (1989). Proefschrift Leiden. |
|