Literatuur. Jaargang 6
(1989)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 214]
| |
De droomers van Wagenvoort: anarchisme en mystiek in het fin de siècle
| |
[pagina 215]
| |
de Nederlandse lezer dan ook opgeschrikt door een roman waarin het ‘anarchisme van de daad’ wordt verdedigd: De droomers van de schrijver-journalist Maurits Wagenvoort. Het literaire tijdschrift Nederland noemt het gezien de recente aanslag op Umberto i geen gelukkig ogenblik voor een ‘verheerlijking van het anarchisme’. De droomers is om verschillende redenen een interessant boek. Niet alleen omdat het een curieuze, vergeten roman is die in 1900 veel aandacht kreeg van de literaire kritiek. Maar ook omdat er ideeën in verwoord worden die destijds opgeld deden in de politieke avantgarde- en kunstenaarskringen. Veel kunstenaars rond de eeuwwisseling voelden zich tot het anarchisme aangetrokken. Vanwaar nu deze belangstelling bij kunstenaars voor het anarchisme? Volgens Jan Romein worden kunstenaars en anarchisten in het fin de siècle verbonden door hun allesoverheersende drang naar vrijheid. Men is op zoek naar iets nieuws, naar een nieuwe maatschappij en een nieuwe kunst. Daarvoor is een definitieve breuk met de bestaande situatie nodig. De anarchist wil de maatschappij vernietigen om zo een nieuwe wereld van individuele vrijheid mogelijk te maken. De kunstenaar wil zich op geen enkele manier meer conformeren. Hij wil geen vertolker meer zijn van de ideeën van de bourgeoisie, maar zet zich er op een radicale manier tegen af. Diepenbrock spreekt in ‘Schemeringen’ (1893) van de ‘sympathie die de uiterst verfijnden verbindt met hen, wien het dynamiet de enige sleutel der toekomst is’. Ook schilders als Toorop en Thorn Prikker voelen zich aangetrokken tot het anarchisme. De laatste citeert Verlaine met instemming wanneer hij schrijft dat elke artiest vanzelfsprekend anarchist moet zijn. De droomers vertoont een aantal typische kenmerken die regelmatig terugkomen in Nederlandse fin de siècle-literatuur. Zo spreekt uit deze zweverige roman ook een sterke belangstelling voor de nieuwe mystiek, een modieus tijdsverschijnsel. Tenslotte is het boek nog te rangschikken onder de tendensromans en ook op dat punt past het in een eigentijdse mode. Alles bij elkaar reden genoeg om er aandacht aan te besteden. | |
Romans over het anarchismeDe droomers is niet de eerste roman in deze periode die het anarchisme tot onderwerp heeft. Couperus schenkt in verschillende van zijn romans al aandacht aan het verschijnsel. Aan het eind van zijn koningsroman Majesteit (1893) komt de keizer van Liparië, de vader van de hoofdpersoon, door geweld om het leven. De dreiging van een mogelijke aanslag speelt de hele roman door een belangrijke rol. In de opera, na de opvoering van Aïda, vindt de aanslag plaats: ‘De gehele zaal eenDe eerste druk van ‘De droomers’
tumult, geschreeuw, gegil: wijde gebaren van hulpeloze armen, dat alles heel kort, nauwlijks een seconde...Een schot, en nog een schot na...Keizer Oscar is getroffen in de borst, hij is half getuimeld tegen de keizerin aan, wier blote juwelenboezem hij ineens bezoedelt met bloed, dat zijn gouden uniform dadelijk doorweekt.’ (vw ii, p. 476) In Couperus' voor een deel autobiografische roman Metamorfoze (1894) speelt het anarchisme eveneens een belangrijke rol. Het boek is verdeeld in vijf afdelingen, waarvan het vierde deel ‘Het boek van anarchisme’ heet. ‘En als in een Apocalyps zag hij er de grote dingen van: de tronen die wankelden, de bloedrode schijnsels aan de kimmen; het aandreunen van de tragische toekomst, die opdoemde, reusachtig spooksel nog onzichtbaar...’ (vw iii, p. 165) In zijn biografie schrijft F. Bastet dat Couperus indringend met zijn vriend Ram over Metamorfoze gesproken moet hebben, met name over het anarchistische deel. In een brief aan Ram enkele dagen na hun ontmoeting, schrijft Couperus: ‘[...] vergeet niet de anarchistische gedachtensprokkeling’. In januari 1897 houdt Couperus zich, voor hij verder gaat met Metamorfoze, eerst bezig met de ‘anarchistische aantekeningen’ van Ram. Kennelijk heeft Ram het materiaal over het anarchisme aangedragen. Ook andere auteurs verwerken het nieuwe gewelddadige activisme in hun romans. In de excentrieke roman Goëtia (1893) van Frits Lapidoth, maakt een bomaanslag een einde aan het leven van de hoofdpersoon. ‘En toen was het vertrek vol bloederige | |
[pagina 216]
| |
stukken lijk.’ Bovendien bevat de roman uitgebreide aanwijzingen over hoe men zelf een bom kan maken. Justus van Maurik publiceert in 1895 een toneelstuk onder de naam De anarchisten, waarin hij het anarchisme op de hak neemt. De droomers verschilt met deze teksten omdat Wagenvoort het anarchisme niet alleen een belangrijke rol laat spelen, maar het ‘anarchisme van de daad’ in zijn roman verdedigt. De droomers is daarom een anarchistische tendensroman te noemen. | |
De droomersDe bijna vijfhonderd pagina's tellende roman in twee delen vormt een portrettengalerij van in Parijs wonende excentriekelingen. De personages zijn outcasts: een anarchist, een aan lager wal geraakte prins, een socialistische kunstschilder en een Zweedse magiër. Ze maken onderdeel uit van de Parijse bohème van het fin de siècle. Hoofdpersoon is Hugo Vos, een zachtmoedige dromer, die zich langzaam maar zeker ontpopt tot een ‘anarchist van de daad’. Zijn haat tegen de maatschappij wordt gevoed door de armoede en onrechtvaardigheid die hij om zich heen ziet. Soms richt Hugo's afkeer zich tegen de rijke bourgeoisie. Als hij langs de trendy terrasjes op de grote boulevards loopt, wordt hij vervuld van afschuw van ‘[...] de beschilderde snollen, in zomertoiletten van crêpe de Chine en kanten, met haar gezelschap van brute brassers
letterkundig museum, den haag
Maurits Wagenvoort [...] die van Parijs niets anders kenden dan deze boulevards, de Folies Bergères, [...] den Moulin Rouge en de slaapkamers van befaamde meiden [...]’ (ii, p. 58). Intussen sterven zijn arme vrienden in de sloppenwijken. Wie zonder verzet dit leven van onrecht en lijden aanvaardt, is volgens hem schuldig. ‘Die onschuldige burgers. Indien ze maar [...] 's middags hunne vette buiken konden vullen met een sappige biefstuk en een glas wijn, indien ze hunne van gulzigheid misvormde lichamen maar konden behangen met nieuwe kleeren en kostbare sieraden, wat deerde hen dan rechtvaardigheid, menschenliefde, medelijden?’ (ii, p. 62) Maar zijn weerzin richt zich vooral tegen de groten der aarde: koningen, prinsen en hertogen. Met name de hertog van het fictieve Dinkara moet het ontgelden: hij is een tiran in zijn eigen land en een liederlijke figuur in de beau monde van Parijs. De schandaalpers noemt hem dan ook ‘le roi des cocottes’ (koning van de hoeren). Regelmatig gaat hij zich te buiten aan orgieën met jonge schoonheden: de mooie blonde Nathalie of de leuke brunette ‘Nini-pattes-en-l'air’ (Nini pootjes in de lucht). Uiteindelijk steekt Hugo de hertog van Dinkara neer - een bom wil hij niet gooien om geen onschuldige slachtoffers te maken - en eindigt hij op het schavot. De ontwikkelingsgang van de dromer Hugo van de brave Brabantse dokterszoon tot anarchist, een klassiek geval van radicalisering, wordt in de roman uitvoerig belicht. Als student voelt hij zich aanvankelijk aangetrokken tot de vrijdenkers, later tot het socialisme en tenslotte tot het anarchisme. Voortdurend wordt zijn zachtaardigheid benadrukt en wordt de aandacht gevestigd op zijn vaag-religieuze drijfveren: zijn handelen wordt gestuurd door liefde voor de mensheid. Hugo is gevlucht uit Nederland omdat hij vervolgd wordt wegens majesteitsschennis (reden: een in zijn ogen futiele uitspraak in een krant), en heeft zijn toevlucht gezocht in Parijs. Hij probeert wat te verdienen als journalist en leraar, ‘maar het gebrek was zijn dagelijksche kameraad’ (i, p. 34). | |
Fictie en werkelijkheidDe levensloop van de hoofdpersoon vertoont overeenkomsten met die van bekende (historische) anarchisten. Zo had ook Domela Nieuwenhuis, wiens vlammende en meeslepende betogen talloze toehoorders trokken, voor veel mensen een profetische uitstraling. Bovendien werd hij in 1886 veroordeeld tot een jaar gevangenisstraf wegens majesteitsschennis: hij zou over Willem iii geschreven hebben dat hij ‘niet veel werk maakte van zijn baantje’. Jaren later schrijft Wagenvoort over Domela dat hij in 1887 ‘[...] het welverdiende aureool om zijn toen reeds indrukwekkende “Christus”-kop mocht dragen van zijn jaar gevangenisstraf [...]’. Ook de anarchist-journalist Alexander Cohen wordt in 1887 veroordeeld tot zes maanden gevangenisstraf omdat hij Willem iii betiteld had als ‘koning gorilla’. Hij vlucht echter naar Parijs waar hij wat geld verdient door anarchistische stukken te schrijven voor het socia- | |
[pagina 217]
| |
Domela Nieuwenhuis circa 1890. (Uit: ‘Van christen tot anarchist [...]’, ed. A. de Jong, Utrecht 1970.)
listische blad Recht voor allen. Net als Hugo, de hoofdpersoon in De droomers, verkeert hij met de avant-garde en bohème van Montmartre. Hieronder bevindt zich de anarchist Emile Henry. In Op het breukvlak van twee eeuwen schildert Romein deze bekende anarchist eveneens als een intelligente dromer. Ook Henry voelt zich korte tijd aangetrokken tot het socialisme, maar al snel ziet hij dat dit door handhaving van het gezagsbeginsel geen bijdrage tot maatschappelijke veranderingen levert. Hij wordt anarchist en eindigt evenals Hugo op het schavot: in 1894 wordt hij voor zijn aanslag op café ‘Terminus’ veroordeeld en onthoofd. Het is niet onaannemelijk dat Wagenvoort die als journalist van Het Handelsblad goed vertrouwd was met de actualiteit, zich door deze voorbeelden heeft laten inspireren. | |
Schilder, prins, magiër en bruidRegelmatig bezoekt de hoofdpersoon het atelier van de niet erg appetijtelijk beschreven schilder (met vette lange haren en een bochel) Terhaer. Maar Hugo vergeet diens lelijkheid wanneer de schilder hem meevoert ‘in de verre hoogte van zijn ideaal’ (i, p. 46). In lange propagandaverhalen over het socialisme draagt de kunstenaar zijn ideeën uit. Een van zijn onverkoopbare doeken is een visioen van het nachtelijk Parijs ‘verlicht door den Arbeid’. Hugo noemt de schilder een ‘ziener’, een ‘hogepriester in de tempel der kunst’, maar toch bestrijdt hij diens ideaal van staatssocialisme: ‘die socialistische staat was een monster, een onding, de Staat een dwingeland [...]’ (i, p. 47-48). Hugo's buurman is de verarmde prins Ghimaldi, laatste telg uit een Italiaans adellijk geslacht met een roemrijk verleden. Hoewel Hugo in principe niet veel met prinsen opheeft - ‘giftige parasieten van de proletariërs’ - beschouwt hij Ghimaldi als een aardige, arme werkman. Hij bezoekt de oude man regelmatig in zijn appartement dat deze met zijn half-krankzinnige zuster, Donna Lucia, bewoont. ‘[...] ze was een beetje getoqueerd [getikt], maar wat kwam er dat op aan [...]’, stelt een van de personages. De prins, voorbeeld van vergane glorie, spreekt vooral over het verleden, niet in de laatste plaats omdat hij beseft dat de adel heeft uitgediend. Toch vereert hij het verleden als een godsdienst. Hugo hangt aan zijn lippen en wanneer de prins stelt dat bezit diefstal is, hoort hij in die woorden onwillekeurig een echo van zijn eigen anarchistische ideeën. De Zweedse baron, een vriend van de prins, noemt zich een moderne alchemist die op zoek is naar de steen der wijzen. Hugo ziet de Zweed aanvankelijk als een ‘oude dandy met zijn verlepte blondheid en gepommadeerden knevel, in het knoopsgat van zijn rok een gardenia [...]’ (i, 65). Maar wanneer deze gesoigneerde fat zijn levensgeschiedenis vertelt, ontpopt hij zich als een denker die zeer goed op de hoogte blijkt van de oosterse godsdiensten. Zijn gezicht is bruin omdat hij net terug is van een reis uit het Verre Oosten waar hij als een yogi geleefd heeft. Wanneer Hugo eenmaal door deze façade heenziet, verandert zijn afkeer in bewondering. Het bruine gezicht, het blonde haar en de helblauwe ogen geven de Zweed een ‘mystiek’ uiterlijk. Alles wijst erop dat Hugo zeer geïnteresseerd is in deze moderne magiër. ‘Dezelfde mensheid droomde hij zich, één, groot en schoon geworden in de toekomst’ (i, p. 70). De magische gaven van de Zweedse baron blijken ook uit zijn handleeskunst: hij voorspelt de aanslag van Hugo. Hij zoekt naar de formule om goud te maken, maar niet om rijk te worden: hij stelt dat goud de mens verknecht; het wordt waardeloos wanneer je 't na kunt maken. Zijn doel is wetenschappelijk, sociaal maar vooral religieus: de Zweed meent dat iedereen op zoek is naar God, die voor hem zowel einde als begin is. De mens moet er bovendien naar streven zelf God te worden. Het godsbegrip van de Zweed, dat ook door Hugo aangehangen wordt, moet niet verward worden met het traditionele christelijke godsbeeld. Daar wordt in de roman duidelijk afstand van genomen. Hugo veroordeelt de christelijke moraal die de arme laat berusten in zijn ellende. Hoewel de prins en de Zweed niet hetzelfde anarchistische ideaal koesteren als Hugo, bevestigen hun ideeën over verleden en religie Hugo's toekomstvisioen dat de ‘anarchistische samenleving de voortzetting is van den weg, waarop de menschheid van het oudste verleden af voortschrijdt naar haar doel van recht en vrijheid [...]’ (i, p. 70). | |
[pagina 218]
| |
rijksmuseum kröller-müller, otterlo
Johan Thorn Prikker, ‘De bruid’, 1893 Donna Lucia, de zuster van de prins, lijkt zo uit een symbolistisch schilderij weggelopen. Als een lichtende verschijning in wit gewaad met bloemen in haar zilveren haar wandelt ze door het appartement. Haar bruidegom is overleden op de dag dat ze zouden trouwen en sindsdien staat de tijd voor haar stil. Vanaf die dag leeft ze in een droom, maar: ‘Is ons geluk iets anders dan een droom?’ vraagt een van de personages zich retorisch af. Lucia is een eeuwige bruid geworden. In haar palmensalon ontlokt ze voortdurend zachte tonen aan haar harp en zingt ze melodieën die uit een andere wereld lijken te komen. Haar krankzinnigheid gaat gepaard met helderziendheid. Terwijl de andere personages in lange monologen van gedachten wisselen over hun idealen, geven haar hemelse zang en harpmuziek daar een extra dimensie aan. ‘Als een sirene verlokt ze de heren te dromen, verder te gaan in hun openbaringen.’ Ook wanneer Hugo een pleidooi houdt voor het anarchisme en zelf bijna goddelijke proporties aanneemt, lijkt ze boven zichzelf uit te stijgen. Het wangedrag van bourgeoisie en adel roept een atmosfeer van decadentie op. Hugo voelt minachting voor de leeghoofderij van de bourgeoisie en het wangedrag van de adel. Ook in de beschrijving van de baron wordt gebruik gemaakt van bepaalde decadente clichés: een verlepte dandy met mooie kleren, ‘verlakte bottines’ en een half verlopen kop. Maar hij wordt gewaardeerd omdat hij de waarheid in pacht heeft. Grootste decadent is de hertog van Dinkara. Hij wordt dan ook vermoord. De verschillende personages werken eraan mee om de anarchistische boodschap aanvaardbaar te maken. De aanslag wordt gepresenteerd als een mengsel van vernietigingsdrang en verheven, religieus getint idealisme. Eerst moet de walgelijke maatschappij vernietigd worden, daarna kan er een ideale, vrije samenleving ontstaan. Wanneer Hugo echter tot de daad overgaat en de ‘patser van Dinkara’ om zeep helpt, laten bijna al zijn vrienden hem in de kou staan. Eenzaam en verlaten, niet wetend dat talloze anarchisten uit de hele wereld hem bewonderende brieven schrijven, wordt hij onthoofd. | |
BeginselverklaringDe hoofdfiguren in de roman ventileren theorieën over het ontstaan van de wereld, de geschiedenis van de mensheid en het doel van het leven. Dit resulteert in ellenlange monologen die op een hinderlijke manier de verhaallijn onderbreken. Bladzijdenlang leest men over ontstaan en ontwikkeling van de maatschappij, van Adam en Eva tot het eind van de negentiende eeuw, of over bepaalde politieke theorieën. In een wat bizarre inleiding bij zijn roman - hij zegt bijvoorbeeld dat het boek zich richt tot de ‘zeer intelligenten’ - stelt Wagenvoort dat sommige mensen (waarschijnlijk de meelezers die het boek lazen voordat het in druk verscheen) kritiek hebben geuit op de lengte van deze uitweidingen. Maar deze figuren vertegenwoordigen ieder een groep denkbeelden en zijn ‘niet in de eerste plaats bedoeld als menschen die spreken’. Hij zet zich vervolgens af tegen het estheticisme en naturalisme van sommige tachtigers: ‘[...] dat de leus: “de kunst om de kunst” een verouderde leus zij [...]. De tijd dat de literaire kunst enkel het leven mocht afbeelden, en niets meer, is voorbij; het is de taak van den kunstenaar het leven te verklaren, niet het in zijne alledaagsche vormen te fotografeeren.’ De schrijver wil een spiegelbeeld geven van zijn ziel, maar stelt dat dit maar zeer ten dele lukt. ‘Met niets kan de ziel vergeleken worden: zij kent in zich-zelf klein noch groot; zij weerspiegelt niet enkel het zichtbare leven, maar ook het onzichtbare, niet enkel het heden, maar ook het verleden, maar ook niet gehouden aan Tijd en Ruimte, de toekomst, en in een niet met woorden te zeggen geluk jubelt zij het uit niet enkel Gods beeld te bevatten, maar God zelf te zijn.’ Met deze woorden distantieert de schrijver zich van de literatuur die slechts de werkelijkheid weergeeft en spreekt hij zich uit voor een kunst waarin de aandacht onder meer op het onzichtbare leven gericht is waarin de kunstenaar als ziener optreedt. De inleiding en de roman zelf laten zien dat zich naast het naturalisme | |
[pagina 219]
| |
allerlei andere tendensen ontwikkelden op literair gebied. Met Wagenvoort keren talloze andere schrijvers zich af van het naturalistische beginsel van werkelijkheidsweergave. Dit blijkt ook uit een belangrijke polemiek uit 1896 in De kroniek. Het gaat niet om de weergave van de werkelijkheid, maar om de vraag hoe de kunst zich moet ontwikkelen: in de richting van het socialisme of van de mystiek. In deze polemieken staan de partijen tegenover elkaar. Men kiest of voor engagement of voor mystiek. In de praktijk nemen ook veel schrijvers echter een tussenpositie in: ze verdedigen in hun romans moderne maatschappelijke ideeën, terwijl ze tegelijkertijd belangstelling voor mystiek tentoonspreiden. De droomers is hier een typerend voorbeeld van. | |
De nieuwe mystiek‘[...] de mystiek is in de mode [...]’, constateert een criticus in Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift in 1894. Ook andere uitspraken wijzen op het belang van de nieuwe mystiek in de fin de siècle-literatuur. H.M. van Nes omschrijft deze stroming in zijn studie over De nieuwe mystiek uit 1900. Aan het eind van de negentiende eeuw is er in Frankrijk en Nederland sprake van een religieuze opleving. Men is gericht op een hoger, niet waarneembaar leven. Het christelijk geloof heeft voor velen afgedaan, maar daarvoor wil men wel iets anders in de plaats stellen. Het is een reactie op het materialisme en intellectualisme van de negentiende eeuw. ‘Want het Westen, dat meende in zijn materialisme te zegevieren, gaat al meer en meer, in onze dagen, de leegte voelen van zijn hemelen,’ verzucht een criticus in 1900. Grote groepen krijgen belangstelling voor oosterse godsdiensten als het boeddhisme en nieuwe religies als de theosofie. Men spreekt van nieuwe mystiek om deze richting te onderscheiden van de middeleeuwse mystiek die ascetisch is en zich op God richt. De nieuwe mystiek is vooral esthetisch van aard en manifesteert zich met name in de literatuur. Het is een potpourri van oosterse godsdiensten, theosofie, magie, occultisme, neoplatonisme en een beetje christendom. Deze gerichtheid uit zich onder meer in belangstelling voor mystici uit de middeleeuwen en een moderne auteur als Maeterlinck. In het fin de siècle is het werk van deze schrijver, die in 1910 de Nobelprijs voor literatuur ontvangt, zeer in trek. Sommigen zien hem als een charlatan, een dandy, maar velen vereren hem als een moderne mysticus, een apostel van het mysticisme. De belangstelling voor zijn werk kan als een graadmeter voor de mystieke mode in Nederland dienen. In heldere essays formuleert hij zijn ideeën over nieuwe mystiek en dat blijkt dan opnieuw een mengsel van verschillende filosofieën en religies te zijn. De nieuwe mystiek in de literatuur getuigt vaak meer van een flirt met het hogere, met de religie, dan van een werkelijke religieuze beleving. In dat opzicht is de dandy Maeterlinck een sprekend voorbeeld. Maar ook de Zweedse magiër in de roman van Wagenvoort past uitstekend in dit beeld: enerzijds is hij een estheet, anderzijds een profeet. Ook de belangstelling voor magie, die zich in de chiromantie (handleeskunde) van de Zweed openbaart, sluit daarbij aan. Deze roman is een uitstekende illustratie van de nieuw-mystieke elementen in de literatuur. In De droomers is bovendien sprake van een verering van de vrouw en een zekere belangstelling voor de middeleeuwen, elementen die bij de mystieke levensbeschouwing horen. Deze mystiek speelt zeker niet in alle romans uit die tijd de hoofdrol, maar zoals Van Nes het formuleert: ze duikt voortdurend op, in sterke of minder sterke mate. Een kleine bloemlezing van titels kan als illustratie dienen. Veel romans van Couperus, zoals Extaze (1892), Langs lijnen van geleidelijkheid (1900) en De stille kracht (1900) vertonen mystieke trekjes. Ook het werk van Van Eeden - vooral Johannes Viator (1892) en Van de koele meren des doods (1900) - is mystiek te noemen. Daarnaast treft men in veel proza van minder bekende auteurs als Frits Lapidoth, Henri Borel, J. Hora Adema, Kitty Snijder van Wissenkerke, Marie Marx en E.S. Haarlem duidelijk mystieke elementen aan.
centraal museum, utrecht
Jan Toorop, ‘De anarchie’, 1895 Maar war heeft deze mystiek nu met het anarchisme te maken? Schilder Jan Toorop geeft hier een duidelijk antwoord op: het anarchisme is nodig om tot de mystiek te kunnen komen. Zowel kunstenaars als anarchisten willen het oude afbreken om de weg vrij te maken voor een nieuwe samenleving of een nieuwe kunst. Weinig kunstenaars spreken zich overigens zo expliciet uit over het verband tussen anarchisme en mystiek als Toorop. Voor velen zal die band er misschien niet eens geweest zijn. Maar wel staat vast dat veel fin de siècle-kunstenaars het gevoel hebben dat de maatschappij moet veranderen. In tendensromans verdedigen verschillende schrijvers hun politiek-maatschappelijke ideeën. Tegen de eeuwwisseling zien veel kunstenaars in dat gewelddadig anarchisme geen uitzicht biedt op een betere maatschappij. (In dat opzicht lijkt Wagenvoort achter te liggen.) Er ontstaat naar het voorbeeld van Thoreau en Tolstoj een streven de maatschappij te | |
[pagina 220]
| |
H.J.M. Walenkamp, ‘Anarchie’, 1894
veranderen door het stichten van kleine communes waarin het bezit gelijk is verdeeld en iedereen dezelfde rechten heeft. Veel kunstenaars, zoals Van Eeden, hebben deelgenomen aan dergelijke projecten. De vele nieuwe maatschappijbeschouwingen uit die tijd, zoals socialisme, feminisme en zelfs vegetarisme veroveren hun plaats in de Nederlandse roman. Over de roman Naar het groote licht (1899), van christenanarchist Felix Ortt, schrijft een recensent: ‘Nu is het tijd om alle zoete dweperijen, het vegetarisme, de anti-alcoholbond, de antiserumbeweging, de anti-vivisectie, het Christendom volgens den Bijbel of tegen den Bijbel, het Tolstoïsme, het Christen-anarchisme, de Theosophie, te bespreken.’ Ook vrije liefde - een vorm van ‘versmald anarchisme’ - is een hot item in fin de siècle-romans. Zo handelt een eerdere roman van Wagenvoort, Felicia Beveridge, over deze kwestie. Lapidoth schrijft de roman Vrij? en Adriaan de Vrije geeft zijn roman de sprekende titel Vrije liefde. De tendensromans worden uitgebreid besproken door de literaire kritiek. Hoewel niet alle critici even enthousiast zijn over deze werken - sommigen menen dat je in een roman geen expliciete boodschap mag verkondigen - worden ze wel tot de literatuur gerekend, zoals blijkt uit het feit dat ze veelvuldig figureren in de literaire rubrieken. Er is over deze boeken vreemd genoeg niets te vinden in de literatuurgeschiedenissen. Het is een grote groep romans die nadere bestudering verdient. | |
ReceptieOok De droomers kon rekenen op veel belangstelling van de critici. Niet alle recensenten vinden het een goed boek en sommigen schrikken terug voor de propaganda van het anarchisme. De meeste kritiek is gericht op de ‘onhandige redactie’ van de auteur. De kapstokken waaraan hij zijn theorieën ophangt, vindt niet iedereen even goed gekozen. Zo spreekt Nederland van ‘kermisgeleuter’. De recensent onderscheidt drie delen in de roman: een cultuurgeschiedenis, ‘anarchistisch gedeclameer’ en psychologische romantiek. Alleen voor dat laatste heeft de criticus waardering: ‘[...] het is heftig en teder en krachtig geteekend; het maakt voor een deel de opgeschroefde wijsheid van het eerste gedeelte goed’. Ook Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift vindt dat sommige passages te veel inspanning vragen van de lezer, maar stelt daartegenover dat het boek ook aangrijpende stukken bevat. De Tijdspiegel en De Nederlandsche Spectator zijn enthousiast over De droomers. De Tijdspiegel noemt het een boek ‘van gedachten’, ‘een kunstwerk van beteekenis’ niet geschikt voor ‘menschen die zeer gesteld zijn op een spannend verhaaltje [...]’ De recensent vindt de uitbeelding van verschillende fasen die de hoofdpersoon doorloopt van dweper tot anarchist ‘voortreffelijk’. Ook De Nederlandsche Spectator is blij verrast. Het boek is van ‘de hoog-zedelijk idee doortrokken [...]: vrijheid in den zin van gerechtigheid’ schrijft de recensent. Verder plaatst hij wel kritische kanttekeningen bij de roman. Het ‘metaphysische’ deel vindt hij bijvoorbeeld te ingewikkeld. Eensluidend is het oordeel van de recensenten dus niet. Maar wel wordt duidelijk dat de kritiek deze roman serieus neemt. In zijn autobiografische roman De vrijheidzoeker (1930) schrijft Wagenvoort dat Domela Nieuwenhuis zeer te spreken was over De droomers en dat het ook in anarchistische kringen druk gelezen werd. Anarchisten spaarden elke week een dubbeltje of kwartje om Wagenvoorts boek voor de prijs van ƒ 5,50 (eerste druk) of ƒ 1,50 (tweede druk) te kunnen kopen. In het fin de siècle was het werk van Wagenvoort bepaald populair. Zo werd bijvoorbeeld zijn debuut uit 1890, de naturalistische roman Een passie, onder meet door Van Deijssel lovend besproken. Zijn tweede prozawerk, Felicia Beveridge, en zijn roman Maria Magdalena (een lievelingsboek van Couperus), een bewerking van het bijbelverhaal, bleven evenmin onopgemerkt in de literaire kritiek. Ook oogstte hij succes met zijn vertaling van Walt Whitman's Leaves of grass (Natuurleven) uit 1898. De droomers is een vergeten roman. Na een herdruk in 1908 hoort men niets meer over het boek. Wagenvoort zelf blijft wel schrijven, maar ook hij is nu een vergeten figuur. In bijna elke literatuurgeschiedenis zoekt men zijn naam tevergeefs. De droomers is een boek dat als representant van de tendensroman en als voorbeeld van een combinatie van engagement en nieuwe mystiek illustratief is voor een brede stroom werken in het fin de siècle. Is het nu nog zinvol om aandacht te besteden aan dergelijke vergeten prozawerken? In tijdschriftrecensies uit het eind van de vorige eeuw leven talloze vergeten | |
[pagina 221]
| |
letterkundig museum, den haag
Wagenvoort romans voort, zoals de alom bejubelde roman Vragensmoede van A. de Savornin Lohman of Piong pan Ho van J. Dermout. Het gaat hierbij in de regel niet om verloren meesterwerken, parels in de modder of begraven schatten. Het zijn echter wel romans die in hun eigen tijd door de kritiek als serieuze literatuur behandeld werden en soms ook zeer in de smaak vielen van een breder leespubliek. Ze speelden een belangrijke rol in het literaire leven. Een literatuurgeschiedenis zonder aandacht voor deze romans presenteert een vertekend beeld en doet geen recht aan de toenmalige literair-historische situatie. Niet iedereen vindt de literaire waarde van dergelijke romans altijd even hoog, maar cultuur-historisch gezien zijn ze buitengewoon boeiend.
De meeste romans die momenteel de volle aandacht krijgen van de literaire kritiek, zullen over enkele decennia hoogstwaarschijnlijk in de periferie van de literatuur terechtkomen of zelfs helemaal vergeten zijn. Zo wordt de feministische roman De schaamte voorbij van Anja Meulenbelt wellicht vergelijkbaar met De droomers: aanvankelijk maakt het boek alle tongen los en zorgt het voor drukte en beroering in het literaire leven, maar met het verstrijken van de tijd ziet men de roman steeds meer als een curiositeit, een cultuur-historisch interessant document, dat een beeld geeft van een feministische subcultuur in de tweede helft van de twintigste eeuw. | |
LiteratuuropgaveGeorges Blond, Het grote leger achter de zwarte vlag. Hoorn 1973. A.C.J. de Vrankrijker, Onze anarchisten en utopisten rond 1900. Bussum 1972. Alexander Cohen. Uiterst links. Journalistiek werk 1887-1896. Uitgegeven door Ronald Spoor. Amsterdam 1980. Jan Romein, Op het breukvlak van twee eeuwen. Amsterdam 1976. Vooral hoofdstuk 10 ‘Onder de zwarte vaan’ en hoofdstuk 13 ‘Honderd en een profeten, Petites religions’ H.M. van Nes, De nieuwe mystiek. Rotterdam 1900. Jan Fontijn, Leven in extaze Opstellen over mystiek en muziek, literatuur en decadentie rond 1900. Amsterdam 1983. Jacqueline Bel, ‘Mystiek in de Nederlandse literatuur rond de eeuwwisseling’. In. Forum der letteren jrg 27 (1986), nr. 2, p 81-92. Kunstenaren der idee. Symbolistische tendenzen in Nederland, ca 1880-1930. red. C. Blotkamp, Caroline Boot e.a. Den Haag 1978. Met name het hoofdstuk ‘Achtergronden van het Symbolisme’ door G. Imanse en J Steen. Bettina Polak, Het Fin-de-Siècle in de Nederlandse schilderkunst. De symbolistische beweging 1890-1900. Den Haag 1955. vooral p. 4, p. 5, p 80-83 R. Vervliet, De literaire manifesten van het fin de siècle in de Zuidnederlandse periodieken 1878-1914. Gent 1982. Zie p. 88-89, p. 94 e.v., p. 186 e.v. De recensies van De droomers zijn opgenomen in de volgende tijdschriften: De Kroniek 1900 p. 362-363, De Amsterdammer 1900, nr. 1210, p 6-7, Nederland 1900 dl. 3, p. 223-224, De Tijdspiegel 1900 dl. 3, p. 271-274, Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift 1900 dl. 2, p. 281-284, De Nederlandse Spectator 1900, p. 301-303, De Gids dl 4, p. 165 |
|