Wagenpraatje en twintig nummers van Den vrolyken Tuchtheer, voorts zagen drie toneelstukken van Weyerman opnieuw het licht, en in 1985 verscheen tenslotte een essaybundel onder de titel Het verlokkend ooft. Driemaal per jaar verschijnt het Mededelingenblad van de Stichting Jacob Campo Weyerman, een titel waar eveneens meer het wetenschappelijke van de huidige koers, dan het lichthartige van de beginjaren uit spreekt.
De Stichting Jacob Campo Weyerman telt momenteel om en nabij de honderdvijftig ‘Campisten’ zoals men zich pleegt te noemen. Wie zich aanmeldt, wordt eerst ‘vriend’ van de Stichting, met het vooruitzicht om op een van de jaarlijkse ‘Grondvergaderingen’ voorgedragen te worden om als ‘lid’ te worden benoemd. Dat gebeurt echter alleen wanneer men duidelijk iets voor de bevordering van het werk van Weyerman heeft gedaan, legt de voorzitter uit. Tot nu toe is deze onderscheiding een twintigtal vrienden ten deel gevallen.
Het zijn vooral academici die deel uitmaken van het genootschap, aldus Van Heemskerck Düker. ‘Het zou natuurlijk leuk zijn als dat anders was, maar het overgrote deel is neerlandicus. Daarnaast zijn er nog wat kunsthistorici. Alleen de historici hebben de waarde van Weyerman nog niet door. Daar staat Weyerman nog steeds bekend als een fantast, omdat hij in zijn biografieën zoveel anekdotes opneemt. Nu blijkt echter dat die anekdotes waarschijnlijk wél waar zijn. Daardoor wordt het geheel inderdaad wat sappig, maar waarom niet? Van de neerlandici is het vooral het deel dat zich aangetrokken voelt tot de satire. Je moet houden van Swift, Juvenalis, Brandt Corstius. Het zijn de fijnproevers van het bulderend proza.’
Enig gevoel voor traditie kan men het genootschap niet ontzeggen. Zo is er een ‘Album Amicorum Societatis Jacobi Weyermanni’ dat onder leden en vrienden circuleert, en waarin men eventuele literaire of wetenschappelijke uitspattingen kan noteren. Ook rondom de bestuurswisseling, die jaarlijks plaatsvindt tijdens de Grondvergadering in januari, is in de loop der jaren een aardig ritueel ontstaan, waarbij het bestuur eerst wordt overgedragen aan de ‘nestor’ van het genootschap, Frans Wetzels uit Breda. (Of Wetzels daadwerkelijk ‘nestor’ genoemd mag worden is nooit uitgezocht.) Hij zwaait het oude bestuur uit en haalt vervolgens het nieuwe bestuur in.
‘Dat doet hij met een retoriek die geen van de andere leden van het gezelschap ooit in de mond zou nemen, maar die op dat moment glimmend aangehoord wordt’,
e.b.m.j. blomme, amsterdam
Jeroen van Heemskerck Düker: ‘Wij zijn een serieus genootschap’
aldus Hanou. ‘Het is ook een beetje een hommage aan Weyerman, want die heeft zijn jeugd in Breda doorgebracht, en dus behoort dat in de handen van Frans Wetzels te liggen.’
Een aantal andere gebruiken die het genootschap kende, is inmiddels alweer verleden tijd geworden. Zo was het in de beginjaren gebruik dat de notulen van de vergaderingen met een kroontjespen in een notulenboek werden geschreven, maar uit praktisch oogpunt is men daar toch maar weer vanaf gestapt. Ook kende het bestuur enige tijd de verplichting om tijdens de vergaderingen een ‘neusdoek’ bij zich te dragen, waar een van de damesleden het monogram jcw, een palet en een ganzeveer in geborduurd had. Maar dat bestuur is inmiddels afgetreden en Hanou schonk zijn exemplaar aan het archief.
‘Die sfeer hoorde bij het begin,’ zegt Hanou, ‘het had ook iets joyeus allemaal. Laten we het zo zeggen: er waren een aantal twintigste-eeuwers die niet op een negentiende-eeuwse manier de achttiende eeuw bestudeerden, maar de achttiende eeuw zo goed konden waarderen dat ze zich desondanks met de achttiendeeeuwse “larifari” wilden en konden omgeven. Meer in het kader van goedlachsheid, niet in een carnavaleske sfeer. Dat kun je met een Weyerman-genootschap doen, niet als je alleen maar een Huydecoper-fanaat bent. Dan wordt het truttig.’