Literatuur. Jaargang 5
(1988)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 164]
| |
klaas koppe, amsterdam
| |
Arnold Heumakers: ‘De middelmaat bepaalt het literaire klimaat’
| |
[pagina 165]
| |
te zijn in zijn oordeel heeft het mis: ‘Ik heb mijn hele leven lang ontzettend veel gelezen, dus meningen heb ik altijd wel gehad. Alleen schrijf ik ze nu op,’ reageert hij nuchter. Heumakers is van huis uit historicus en hij geeft onverbloemd te kennen dat de cultuurgeschiedenis en de ideeëngeschiedenis - vakken die hij aan de Haagse Leergangen doceert - misschien wel ‘zijn grootste passie’ vormen. ‘Als het niks is, dan moet dat ook duidelijk gezegd worden en als dat iedereen van de literatuur zou doen afwenden, dan is dat jammer voor de literatuur. Dan moet er maar beter geschreven worden.’ ‘Ik had ook nooit gedacht dat ik een criticus zou worden die met zo'n grote regelmaat Nederlandse literatuur bespreekt. Eerder dat ik voor een groot publiek zou schrijven over zaken van algemene literaire, culturele of idee-historische aard. Een beetje is dat natuurlijk toch wel uitgekomen, want van de vier stukken die ik schrijf heeft er één zo'n onderwerp. En het is natuurlijk ook niet onbruikbaar bij de literaire kritiek. Het geeft mij een wat ruimere kijk op de thematiek die in de literatuur aan de orde komt en op het literaire bedrijf in het algemeen. Ik staar mij niet blind op alleen de Nederlandse literatuur.’ | |
Vertrouwde stemTijdens ons gesprek valt regelmatig de term ‘geprivilegieerde lezer’, waarmee Heumakers zijn eigen positie omschrijft. ‘Ik schrijf in de eerste plaats voor de lezers. Het is niet mijn taak de schrijver op te voeden, dat moet hij zelf maar doen. Ik ben een geprivilegieerde lezer. Ik krijg een heel groot deel van wat er aan romans en verhalenbundels verschijnt onder ogen, terwijl de meeste lezers niet in de gelegenheid zijn om dat allemaal te overzien. Zelfs voor de professionele lezer is dat al moeilijk. Het is daarom de bedoeling om als zeef te werken en te signaleren wat om een of andere reden de moeite waard is, hetzij in positieve, hetzij in negatieve zin. Door zijn persoonlijkheid en de kleur die een criticus daarmee aan zijn kritieken geeft, wordt hij een herkenningspunt voor zijn lezers. En aan de hand van diens voorkeuren en afkeuren kan een lezer zijn keuze maken. Lezers willen volgens mij een vertrouwde stem die regelmatig zijn oordeel over boeken geeft.’ ‘Als je nu het geheel overziet, stemt dat soms tot grote droefenis en vraag je je af hoe uit al dit vreselijks ooit nog een boeiende literatuur gedistilleerd moet worden.’ ‘Dat ik voor de lezers schrijf en niet voor de schrijvers, is inherent aan de dagbladkritiek. De schrijvers die mijn kritieken lezen, vormen maar een fractie van het publiek van de Volkskrant. En ik schrijf natuurlijk voor het hele publiek.’ Een criticus in dienst van zijn lezerspubliek. Toch noemt Heumakers, gevraagd naar collega-critici die hij leest, enkele namen waarvan men weet dat zij zich niet al te veel aan hun lezers gelegen laten liggen: Jaap Goedegebuure (‘een voortreffelijk criticus’) en Carel Peeters (‘van tijd tot tijd. Soms heeft hij verbijsterende oordelen; hij prijst af en toe boeken aan die in mijn ogen absoluut niets waard zijn’). Ook voor de stukken die Aleid Truijens in de nrc schreef, heeft hij waardering. Als Heumakers zo ‘lezersgericht’ is, zou zijn voorkeur dan niet eerder uit moeten gaan naar een man als WAM de Moor? Heumakers: ‘Bij WAM de Moor heb ik één groot bezwaar: bij hem moet de literatuur als het ware aan de man gebracht worden. Dat betekent dat bijna alles wordt geprezen. Dan ben je bijna een verlengstuk van het Nederlandse literaire bedrijf en dan vind ik dat je je kritiek wel al te zeer ondergeschikt maakt aan de didactiek. Daar ben ik geen voorstander van. Als het niks is, dan moet dat ook duidelijk gezegd worden en als dat iedereen van de literatuur zou doen afwenden, dan is dat jammer voor de literatuur. Dan moet er maar beter geschreven worden.’ | |
Grote droefenis‘Er is natuurlijk altijd een ontzettend gekanker op het niveau van de Nederlandse literatuur, en dat zal er ook wel altijd blijven. Dat moet ook maar, het hoort bij Nederlanders. Maar er zijn een aantal jongere schrijvers - om over de ouderen nu even te zwijgen - die ik altijd met heel veel belangstelling en plezier lees, ook al produceren ze wel eens boeken die wat minder zijn. Ik ben een groot bewonderaar van Frans Kellendonk; Adri van der Heijden vind ik zeer de moeite waard; een aantal boeken van Herman Brusselmans vond ik erg leuk, en ook de verhalenbundels van Hermine de Graaf bevielen me goed, evenals Geerten Meijsings nieuwe verhalenbundel. Zo zijn er nog wel een paar. “Het is misschien ook jammer dat we maar twee benen hebben; zo hebben we ook schrijvers en critici en die zijn tot elkaar veroordeeld.” Ik stel het op prijs wanneer bepaalde ideeën herkenbaar in een roman aanwezig zijn. Een beetje cerebraliteit in de literatuur, dat mag van mij best. Boeken die vol staan met eindeloze melancholische jeugdherinneringen, dat kan soms heel prachtig zijn, maar als ik mag kiezen dan lees ik toch liever een roman als De heilige van de horlogerie van Hermans, een idee-enroman pur sang. Kellendonk is ook iemand die erin slaagt een schitterend evenwicht te vinden tussen enerzijds een mooie vorm en allerlei gevoelens en sentimenten, en anderzijds een duidelijk ideeëngoed. Die boeken spreken mij niet alleen aan op een esthetisch niveau, maar die spreken ook mijn hersens aan en die houden ervan om van tijd tot tijd aan het werk gezet te worden. | |
[pagina 166]
| |
En als ik zie dat er raakvlakken zijn met de filosofie en de ideeëngeschiedenis, ga ik er extra recht voor zitten, dat zeker. Maar de literatuur bestaat, althans op de langere duur, bij de gratie van zijn hoogtepunten. Als je naar het verleden kijkt zie je uitsluitend hoogtepunten. Het maaiveld daaronder komt niet in de literatuurgeschiedenis terecht en verdwijnt uit ons geheugen. In het heden leven we in het gezelschap van al die tweede- en derdeen vierderangs auteurs, die gedoemd zijn te verdwijnen. Nu staat het nog niet vast wie er gaat overleven, dus als je nu het geheel overziet, stemt dat soms tot grote droefenis en vraag je je af hoe uit al dit vreselijks ooit nog een boeiende literatuur gedistilleerd moet worden. Maar ik denk dat het wel meevalt als je het “sub specie aeternitatis” bekijkt.’ | |
Humus‘Ik merk, wanneer ik mijn kritieken van de afgelopen anderhalf jaar bekijk, dat bepaalde punten steeds weer terugkeren; die vind ik dus kennelijk belangrijk. Waar ik bijvoorbeeld vaak op hamer is het feit dat personages in een roman niet al te één-dimensionaal getekend mogen zijn. De mensen die in een roman worden gepresenteerd moeten iets intrigerends weten te behouden, ze moeten niet te zeer de uitdrukking zijn van één idee, dan worden het stereotypen. Tenzij het natuurlijk om een zeer belangwekkend idee gaat, maar dat is in de gevallen die ik bedoel nooit het geval. De personages moeten op papier tot leven komen. Ik heb me vaak geërgerd aan boeken waarin dat niet gebeurt. Als ik zoiets voor de duizendste keer lees, dan komen de stekels overeind en dan denk ik: Mijn hemel waar heb ik dit aan verdiend? Maar dat heb ik natuurlijk verdiend aan het vak dat ik gekozen heb. (lacht) Een ander punt is dat boeken waarin eigenlijk alleen maar wat aangeouwehoerd wordt, ook al is dat dan op een zeker niveau, me op den duur toch weinig echte bevrediging schenken. Als het heel leuk gebeurt dan blijft het boeien, zoals bij Herman Brusselmans, bij uitstek een voorbeeld van een schrijver die superieur geouwehoer cultiveert. Toch is bij zijn laatste boek voor mij de limiet bereikt, en als er nu nog zo'n boek verschijnt dan haak ik af. Er moet een zekere variatie zijn, of een heel duidelijk thema, obsessie, gepreoccupeerdheid die boek na boek verder wordt uitgediept en daardoor ook meer betekenissen, meer intrigerende kanten krijgt. Maar dat is alleen weggelegd voor mensen die echt iets te zeggen hebben, en dan praten we over het hoogste. “Sartre wordt versnipperd waar je bij staat; Hermans kan niet meer schrijven sinds “De donkere kamer van Damocles”...ik hoor het zó talloze mensen verkondigen!” In zekere zin neem ik natuurlijk ook genoegen met minder. Kijk, als de hele Nederlandse literaire produktie tot je werkterrein behoort en je daar van tijd tot tijd verslag over uitbrengt in de vorm van kritieken, dan kun je niet uitsluitend stil blijven staan bij de hoogtepunten. Die zijn er gewoon niet genoeg. Echt goede boeken waarvan ik denk zeker te weten dat dat boeken zijn die over vijftig jaar nog gelezen zullen worden, die verschijnen er misschien drie per jaar. En dan ben ik nog aan de ruime kant. Ik schrijf niet drie, maar wel vijftig kritieken per jaar, en die zijn echt niet allemaal met de slopershamer geschreven. Wat dat betreft kritiseer ik in principe toch vanuit veel welwillendheid. Ik ben bereid om geboeid te worden door de boeken die ik lees, en dat wil nog wel eens tegenvallen, inderdaad, maar ik probeer daar altijd wel uit te halen wat er aan aardigs of interessants in zit. Het hoort erbij. Literatuur gedijt nu eenmaal niet op basis van uitsluitend hoogtepunten. Het literair klimaat wordt door de middelmaat bepaald en die is altijd overweldigend. Dat is als het ware de humus waar de meesterwerken op gedijen, en de kritiek houdt zich ook met de humus bezig. Misschien is dat wel het moeilijkste punt van het kritieken-schrijven: om middelmaat voor middelmaat te blijven aanzien en je niet te laten meeslepen door het overweldigende aanbod daarvan. Het is zaak de juiste proporties niet uit het oog te verliezen. Dat is het grootste gevaar dat de criticus besluipt. Je moet toch een zekere distantie zien te houden tot datgene wat je aan het lezen bent. En dat kan wanneer je beschikt over een ruimere belezenheid dan die van de actualiteit. Wat dat betreft heb ik veel gehad aan de klassieken die ik veel heb gelezen en nog steeds veel lees, en een aantal ver boven de middelmaat uitstekende buitenlandse auteurs die ik bijhoud.’ | |
Ongemakkelijk huwelijk‘Een criticus zit op een positie waarin je tegen heel veel schenen aanschopt. Het is een bezigheid die de indruk wekt dat je God in de hemel kunt spelen tegen geringe kosten, en dat wordt niet overal even leuk gevonden. Niet voor niks zijn de critici vaak zo gehaat bij de schrijvers. Die verhouding is overigens niet wederzijds, ik voel geen enkele haat tegenover schrijvers, maar het is nu eenmaal zo dat de schrijvers, je zou kunnen zeggen, zijn veroordeeld tot de critici, net zoals de critici tot de schrijvers. Het is een ongemakkelijk huwelijk dat nooit tot veel huwelijksgenot aanleiding zal geven, maar we zullen het met elkaar moeten doen. De wereld is zo. Het is misschien ook jammer dat we maar twee benen hebben; zo hebben we ook schrijvers en critici en die zijn tot elkaar veroordeeld.’ Toch valt het met die ‘geringe kosten’ wel mee volgens Heumakers. Lichtzinnige oordelen kan een criticus zich immers veel minder veroorloven dan menige andere lezer die voor de vuist weg uitspraken kan doen over literatuur. ‘Wanneer je een boek leest zonder daar over te hoeven schrijven, ben je makkelijker geneigd een boek van tafel te vegen. Dan zeg je: Bah, da's niks, flauwekul. Als je het op moet schrijven en dus ook voor jezelf heel | |
[pagina 167]
| |
concreet moet formuleren wat het dan wel is waarom het van tafel moet, dan wil het oordeel nog wel eens iets genuanceerder uitvallen dan wanneer je een eerste impuls volgt. Die is vaak oppervlakkig. Daarom lees ik een boek ook bij voorkeur twee keer. Een auteur mag van mij verwachten, dat ik zijn boek goed lees, en dat ik niet maar wat aan flierefluit. Zeker aan de borreltafel is men zonder enig probleem in staat een heel oeuvre naar de prullenmand te verwijzen. Sartre wordt versnipperd waar je bij staat; Hermans kan niet meer schrijven sinds De donkere kamer van Damocles...ik hoor het zó talloze mensen verkondigen! Dat soort dingen kun je je in een literaire kritiek niet permitteren, wil je nog serieus genomen worden.’ | |
PrometheïschTot slot praten we nog over het boek waar Heumakers aan werkt. Het is een literair-historische studie over literatuur en engagement vanaf de Franse revolutie tot heden. Nederlandse literatuur komt daar nauwelijks aan te pas. ‘Dat boek zal gaan over literatuur die zichzelf bepaalde politieke dimensies toekent. Vaak zijn dat dichters die zichzelf op grond van hun dichterschap - waar dan bepaalde bijzondere, zeg maar metafysische kwaliteiten aan worden toegekend - gerechtigd achten om uitspraken over politieke zaken te doen die meer waard zijn dan uitspraken die andere mensen daar over doen. Dat kom je in de romantiek eigenlijk pas voor het eerst tegen. Een van de elementen in wat je kunt
klaas koppe, amsterdam
noemen: het paradigma van de romantiek, is het overschrijden van alle grenzen. Vóór de romantiek gold het paradigma van het classicisme, dat gekenmerkt werd door orde, regelmaat. Alles was voorgeschreven. Het individu van de schrijver was niet zo vrij in het produceren van een literaire tekst of een kunstwerk. Er bestond ook een duidelijk omschreven verhouding tussen de literatuur en de rest van de wereld. In de romantiek worden grenzen überhaupt terzijde geschoven. Het individu eist voor zichzelf de soevereiniteit op en dat levert ook een uitstulping op van de kunst en de literatuur buiten het beperkte domein dat het classicisme er voor gereserveerd had. Literatuur kan dan de pretentie krijgen de hele wereld te veranderen. Revolutie door de kunst. Dat is volgens mij pakweg vóór 1780 een onmogelijke gedachte. Dat konden die mensen gewoon niet denken. Bij de nazaten van de romantiek, waar we een groot deel van de twintigste-eeuwse literatuur ook nog onder kunnen rangschikken, zie je dat soort pretenties ook regelmatig. Het idee van literatuur als bron van méér dan het produceren van literatuur, als bron van regeneratie, verandering van de maatschappij, dat is een idee dat je in de twintigste eeuw, met name bij een aantal avantgardistische bewegingen voor en na de Eerste Wereldoorlog, ook tegenkomt. Bij de futuristen, de expressionisten, heel sterk ook bij de surrealisten. Het aanschijn van de wereld zou veranderd worden. En de nieuwe vorm van schrijven en schilderen was daar maar een uitdrukking van. Dan ga je dus uit van de schrijver, dichter of kunstenaar als een maatschappelijke voortrekker die vanuit zijn artistieke constitutie het vermogen bezit om de wereld in betere zin te kunnen veranderen dan andere mensen. Dat lijkt me een idee dat een pijnlijke dood is gestorven in de nadagen van het Franse existentialisme. Toen werd duidelijk dat de meeste pogingen van schrijvers om daadwerkelijk politieke consequenties aan hun revolutionaire intenties te verbinden, er alleen maar toe hadden geleid dat zij platte propagandisten waren geworden van de communistische, fascistische of nationaal-socialistische partij. Politiek bleek toen iets heel anders te zijn, dat maar een heel beperkte boodschap had aan de hoogbevlogen literaire pretenties uit de romantiek. Ik heb het idee dat het een typisch romantisch verschijnsel is en dat de romantiek nu eigenlijk pas op haar eind loopt. We lachen nu een beetje om zo'n gedachte. De mogelijkheden van het romantische paradigma lijken te zijn uitgeput, en we kijken er nu met meer en meer bevreemding tegenaan. En ik moet zeggen: in mijn geval ook met nostalgie. Wat dat betreft heb ik een heel ambivalente verhouding tot de romantiek. Het prometheïsche heeft iets verleidelijks, maar aan de andere kant ben je toch zozeer doordrongen van de menselijke beperkingen en een zeker fatalisme, dat je op voorhand zegt: 't is grootse ridiculiteit, of ridicule grootsheid, hoe je het noemen wilt. Maar dan zijn we ver van de Nederlandse letteren.’ |
|