Literatuur. Jaargang 5
(1988)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 98]
| |
Carel Peeters: ‘Er is een ideale roman voor een ideale kritiek’
| |
[pagina 99]
| |
daardoor is de literaire kritiek ook minder nauw betrokken bij hetgeen zich in de cultuur voordoet, dan ik graag zou willen. De romans van Bellow zijn prachtig geschreven en in elke roman is hij iets op het spoor dat er menselijk en maatschappelijk toe doet. In More Die of Heartbreak is het de onbedorven geest van de geleerde tegenover de rauwe wereld van de geld-elite. Het is bijna een allegorie over de betekenis van de geest in deze tijden. Over dergelijke boeken kan ik een stuk schrijven waarvan ik zelf zeg: dat is, naar vorm en inhoud, een literaire kritiek die mij bevalt. Al die aspecten kunnen daarin terugkomen. Zo'n ideale roman roept naar mijn idee een ideale kritiek op.’ ‘Als je zo sophisticated bent dat je oppervlakkige of simpele dingen niet meer kunt waarderen, ja, dan is het in mijn ogen niet in orde. Je moet voorkomen dat je het contact verliest met de gewone dingen om je heen.’ ‘Ik kan pas met het schrijven van een kritiek beginnen op het moment dat ik een aantal elementen van een boek - vorm, psychologie, thematiek, wereldbeeld - zo heb geordend dat ik daar een aantal thema's of lijnen in heb gevonden. Die gebruik ik dan als basis voor een kritiek. Daarom lees ik een boek altijd een paar keer, want in een goed boek zit altijd een kern met vele kanten. Het herlezen van een boek is een rijpingsproces van mijn inzichten en mijn oordeel. Meestal begint dat bij mij pas goed vorm aan te nemen bij tweede of derde lezing. Dan zie je de verbanden, dan zie je wat de schrijver gewild heeft, en krijg je daar greep op. Daarna vraag je je af wat het resultaat is van wat hij gewild heeft. Het schrijven van een kritiek kun je maar het beste als een kunst opvatten, want dan heb je een goede kans dat het wat aardigs wordt. Als je het als een klusje ziet, dan wordt het ook een klusje. Maar een kritiek moet na te lezen zijn zonder dat je je er voor schaamt. Dat heeft ook te maken met je instelling. Hoe ver ga je met het verwerven van een boek waar je over wil schrijven? Zoals Jaap Goedegebuure nu in de Haagse Post schrijft, dat vind ik te snel. Ook zijn stijl wordt steeds slapper. Hij leest dat boek en hij schrijft daar meteen een kritiek over. Dat kan ik niet, omdat ik niet zulke snelle en soms ook wel te dunne kritieken wil schrijven. Hetzelfde euvel zie je bij Koos Hageraats die nu in De Tijd schrijft, en wiens stijl meestal een aanfluiting is voor de literatuur. Een soort vulgair, vlot taaltje schrijft die man. In zijn polemieken is het helemaal afschuwelijk. En dat is toch verbazingwekkend. Hij schrijft lange stukken, maar met weinig substantie en het is op een manier geschreven die mij tegen de haren instrijkt. Het is geen literatuur, al maakt hij er veel werk van. Het is opvallend dat hij in zijn essays in Maatstaf helemaal niet zo populistisch schrijft. Het wisselt, maar het mooiste is als je een avond of drie vier aan een recensie kunt besteden. Nou ben ik niet zo'n snelle lezer: vier avonden, dat is ideaal.’ ‘Het is niet zozeer dat je criteria in je hoofd hebt waaraan literatuur moet voldoen, het is eerder zo, dat je jezelf in je hoofd hebt. Toen ik laatst een lezing hield, werd ik geïntroduceerd als een “rationalistisch criticus”. Ik zou mezelf zo nooit willen noemen. Het is wel zo dat ik niet alleen over literaire kennis beschik, maar zo mijn ideeën over de wereld heb, die tevoorschijn komen zodra ik ga recenseren. Kennelijk maakt dat op anderen een rationalistische indruk, maar voor mij gaat het altijd om de fusie tussen gevoel en verstand. Naar mijn opvatting kun je als criticus tijdens het recenseren niet om jezelf heen. Dat begint bij mij al bij de keuze van de schrijver en het boek. Heeft dat boek mij voldoende te bieden om daar een stuk over te schrijven? Nou neem ik dat niet zo strikt, want ook als een boek me niet aanstaat, schrijf ik er wel eens over. Ook in de keuze van een boek is het zaak onbevangen te blijven. Dan is het mogelijk dat er een uitgesproken negatieve kritiek wordt geschreven, zoals is gebeurd met Engelbert van Mensje van Keulen. Een boek schuift als het ware tegen de wal van mijn mening en mijn ervaring. Ik voel bijvoorbeeld niet zoveel voor religie, terwijl Kellendonk en Oek de Jong juist die kant op gaan. Ik zie wel dat hun werk zeer goed is, maar zoiets bevalt me niet. Met religie loopt het altijd op de bekende weg uit. Dat ik er zo over denk is geen ‘criterium’, dat ben ík die dat vind. En wat ik ben, staat in de boeken die ik gepubliceerd heb: de schrijvers die mij bevallen, critici of essayisten waar ik me tegen afzet, de ideeën en thema's die ik aansnijd zijn daarin te vinden. Niet Scott Fitzgerald, wel Orwell, niet F.R. Leavis, maar wel Trilling en Wilson; wel Isaiah Berlin en niet Jacques Derrida, wel Freud, maar niet Jung. Wel Kousbroek, maar niet Burnier. In mijn geval kun je zeggen: hij is analytisch, hij wil dat wat ruw is - gevoelens, gedachten - een mooie vorm krijgt, hij heeft geen religieuze neigingen, wel de neiging tot psychologiseren - ik heb het nog steeds over mezelf - tot het zoeken naar een filosofische ondergrond en eveneens naar een thematische kern in iemands werk. Dat is naar mijn idee dan ook de kern van de schrijver, omdat de schrijver en zijn werk heel dicht bij elkaar liggen, ook al is het werk geheel niet autobiografisch. Dat zijn dus geen criteria, maar dat is het profiel van de criticus.’ ‘Als het om leven en dood gaat is er geen ruimte voor postmodernistische ideetjes. Het is een luxueuze manier van denken, het intellectuele Torremolinos, het Californië van de geest.’ ‘Er zijn een aantal Revisor-normen die ik graag aanhang. Maar ik heb er kennelijk nog veel meer. Dat iets vorm gekregen moet hebben, is voor mij een voorwaarde voor waardering. Dat is iets dat bij De | |
[pagina 100]
| |
Revisor heel belangrijk is, en dat vind ik ook. In Houdbare illusies heb ik geprobeerd, om juist bij de “Revisor-schrijvers” de niet-Revisor-achtige aspecten uit hun werk naar voren te halen, het thematische, het inhoudelijke ervan. In die zin ben ik dus geen orthodoxe Revisor-criticus. Je zou dan eerder aan Tom van Deel kunnen denken, maar die is daar in de loop der jaren ook al uitgegroeid. Er zijn genoeg boeken waar je over kunt schrijven, en het is daarom zaak om niet al te automatistisch te werk te gaan in de keuze van een boek. Ik vind zelf dat ik dat soms wel eens doe, en dat is dan een kwestie van tijd. Daardoor kan het gebeuren dat een schrijver niet in mijn belangstelling komt, omdat het niet voor de hand ligt om me daar in te gaan verdiepen. Dan kan het jaren duren voordat ik hem of haar echt lees, en dan zeg ik wel eens tot mezelf: wat stom dat je dat niet eerder gelezen hebt. Maar ik ben me goed bewust van deze neiging, dus ik corrigeer mezelf.’ ‘Als er geen literaire kritiek zou zijn, zou ze wel ontstaan. Het is het veredelde onkruid dat steeds weer opkomt.’ ‘Ik wil niet in de termen van literatuurwetenschap denken, dat is niet de taal waarin ik schrijf. Ik heb het niet over “teksten”, zoals in de literatuurwetenschap, ik heb het over een roman van A. Alberts, de nieuwe roman van Hermans, of een gedichtenbundel. Het is bij mij allemaal geïndividualiseerd, het heeft allemaal een naam en is geen “tekst”. De schrijver en zijn gedachtenwereld in de vorm van literatuur, daar gaat het om. Literaire kritiek is een niet-specialistische bedrijvigheid, die moet niet het jargon van de literatuurwetenschap overnemen. Daar moet als het ware alle specialistische kennis zo veel mogelijk omgebouwd zijn in gewone taal en gewone beelden. Ik zal het woord “intertekstualiteit” bijvoorbeeld nooit gebruiken. Ik zal het in mijn kritieken ook niet over “de focalisator” gaan hebben. Ik zeg niet dat dergelijke literatuurwetenschappelijke begrippen niet ergens voor staan; het is heel goed om te weten uit welk perspectief een verhaal geschreven is en hoe je dat dan benoemt. Ook wanneer je weet waar literaire termen voor staan, is dat goed, want tenslotte is er zoiets als de retorica van de literatuur, en het is prettig als je dat tijdens het lezen herkent. Dat verhoogt het genoegen. Zonder dat ik me verstrik in de terminologie van de literatuurwetenschap, maak | |
[pagina 101]
| |
klaas koppe
ik er dus wel gebruik van. Lezers moet je er niet mee lastig vallen.’
‘Kritiek is er voor iedereen en niemand. Dat is ook de paradox die in mijn hoofd speelt als ik kritieken schrijf. Het is een imaginaire instantie waarvoor je schrijft. Het is een menselijke eigenschap dat meningen ontstaan, zeker op het gebied van kunst en literatuur Een goede literaire kritiek is eenvoudig de verwoording van wat iemand vindt en denkt als hij een boek gelezen heeft. Als er geen literaire kritiek zou zijn, zou ze wel ontstaan. Het is het veredelde onkruid dat steeds weer opkomt.’ ‘Een schrijver kan ook niet zonder kritiek, want iedereen wil op het niveau van zijn eigen denkwereld een reactie krijgen. Daarom zijn schrijvers in meerdere of in mindere mate tevreden over de kritiek. Je hoort ze vaak klagen, dat ze zo'n lange tijd niet begrepen worden, en bepaalde stukken geven hun pas na jaren het gevoel dat ze begrepen zijn. Het is natuurlijk stimulerend voor een schrijver als hij een gelijkwaardige respons krijgt. Maar het is natuurlijk nooit helemaal wat een schrijver had gewild. Daarom willen sommige schrijvers nog wel eens bij hoog en laag ontkennen dat ze er iets in zien.’ ‘Wat mij van veel andere critici onderscheidt, is dat ik overtuigd ben van de mogelijkheid om zowel in als buiten de cultuur van je tijd te denken. Het bijna algemene idee is dat je met al je vezels vast zit aan culturele en maatschappelijke structuren. Dat is maar tot op zekere hoogte het geval. De verlangens, obsessies, de gedachten, emoties en verbeelding van de mensen zijn in hoge mate anarchistisch en onvoorspelbaar en doorbreken voortdurend allerlei “structuren”. Daarom zijn romans zo belangrijk, want die begeven zich juist op het terrein waarop deze aandriften in contact komen met de normen, waarden, structuren - en wat niet al - in de cultuur. Ik denk dat er in ieder mens een element zit, of zou moeten zitten, dat zich weet te onttrekken aan de controle van de cultuur. “Some irreducible element” noemt Lionel Trilling het. Dat element zorgt voortdurend voor verrassingen. Dat verklaart ook waarom literatuur met moraal te maken heeft, want de officiële versie van de cultuur of van een tijd krijgt steeds te maken met die onvoorspelbare drijfveren in mensen die daarmee in conflict kunnen zijn. Hoe dat in zijn werk gaat zie je in Mystiek lichaam van Frans Kellendonk. Dat is een roman die zch ook keert tegen de denkbeelden die al of niet bewust in deze tijden aangehangen of passief geaccepteerd worden.’ ‘Er is moed voor nodig om te vinden wat je vindt. Want op het moment dat je je mening uit, steek je je nek uit, en dan kan er dus een bijl aankomen die je kop eraf hakt.’ ‘Het vormen van een mening is niet zo eenvoudig. Ik denk dat het heel vaak verleidelijk is om een beschrij- | |
[pagina 102]
| |
vende kritiek te schrijven. En dat doe ik ook wel eens, wanneer ik niet precies weet wat ik er van moet vinden. Het kan voorkomen dat je denkt: “Wat moet ik daar nou precies mee”. Er is moed voor nodig om te vinden wat je vindt. Want op het moment dat je je mening uit, steek je je nek uit, en dan kan er dus een bijl aankomen die je kop eraf hakt. Een ander kan jouw mening volstrekt belachelijk vinden, en dat kun je je dan persoonlijk aantrekken. Er zijn mensen die heel makkelijk ergens een mening over vormen, die flappen er dan maar uit wat ze zoal vinden. Maarten 't Hart bijvoorbeeld. Die flapt maar uit. Zijn mening is ook zo wisselend dat ze ook niet zoveel waard is. Maar ik zal niet ontkennen, dat ik het vaak als heel lastig ervaar om te vinden wat ik vind. Er zijn namelijk veel dingen om rekening mee te houden. Het is heel comfortabel om niet al te uitgesproken te zijn in wat je bent en wat je vindt. En dat zou wel eens kunnen worden veroorzaakt door het feit dat men in een maatschappij leeft waarin het zo langzamerhand al helemaal niet meer nodig is om een standpunt of een mening te verdedigen. Het postmodernistische denken doet zich niet voor in gebieden waar het gespannen is. Als het om leven en dood gaat, is er geen ruimte voor postmodernistische ideetjes. Het is een luxueuze manier van denken, het intellectuele Torremolinos, het Californië van de geest.’ ‘Er is voor mij geen scheiding tussen literatuur en leven; je kunt zeggen dat ik constant met literatuur bezig ben, omdat ik constant met het leven zelf bezig ben.’ ‘Waarom voel ik me in vertrouwd gezelschap als ik in More Die of Heartbreak over de onbedorven en in vele opzichten argeloze botanicus Benn Crader lees? Dat heeft denk ik met de gewenste affiniteit met zo'n karakter te maken en met de ideeën die daaruit voortvloeien. Zo iemand interesseert mij. Een van de dingen die voor mij belangrijk zijn, is dat je zo onbevangen mogelijk blijft, ook al weet je nog zoveel. Het is bijna een kunst om dat te blijven. Je moet voortdurend contact houden met het simpele. Als je zo sophisticated bent dat je oppervlakkige of simpele dingen niet meer kunt waarderen, ja, dan is het in mijn ogen niet in orde. Je moet voorkomen dat je het contact verliest met de gewone dingen om je heen. Zo is het ook met het lezen. Natuurlijk doe je ervaring op, zodat je sneller door hebt wat de schrijver wil. Dat is alleen maar een voordeel, want je moet zorgen dat een werk tot zijn recht komt. Je moet je bewust zijn van wat er in je hoofd gebeurt, zodat je niet in routines vervalt. En dat voorkom je als je jezelf voor ogen houdt dat wat je aan het schrijven bent ook een soort kunstwerkje is. Met routine maak je geen kunstwerkje.’ |
|