Literatuur. Jaargang 4
(1987)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 308]
| ||||||
[Literatuur jaargang 4, november-december]Over ‘Het land’ van E.M. Post
| ||||||
[pagina 309]
| ||||||
uitstapje aan de kust vat ze kou en sterft. Een lange brief op haar sterfbed geschreven toont aan dat ze geheel voorbereid was op de dood. De roman sluit echter niet af met het hoopvolle perspectief van de hartsvriendinnen elkaar weer te zien in het hiernamaals, maar er wordt nog een nieuwe correspondentie aangekondigd, tussen Emilia en Eufrozynes nicht Sophie. Het werk heeft namelijk een cyclische structuur, die vooral tot uitdrukking wordt gebracht door de opvolging en continuïteit van de jaargetijden en die de voortgang van leven na de dood symboliseert. De gesprekken tussen Eufrozyne en Emilia zijn ‘gedialogiseerd’ weergegeven in brieven aan Elize, een andere vriendin van Eufrozyne, die ten behoeve van de werkelijke lezer gecreëerd lijkt te zijn om deze kennis te laten nemen van de gesprekken: zij is slechts een ‘doorgeefluik’ van informatie. | ||||||
Van de liefde die vriendschap heetDe vriendschapsrelatie tussen de beide vrouwen staat in de roman centraal. In de eerste brieven worden de hoge eisen geformuleerd waaraan vriendschap moet voldoen: deze is niet alleen bedoeld om elkaars lief en leed te delen, maar bovenal om elkaar op het ‘pad der deugd’ te houden en aldus op het hiernamaals voor te bereiden. Een vriend moet daarom de ‘feilen van 't verstand en 't hart’ wijzen en zelf het goede voorbeeld geven. Als beloning zal de vriendschap in het hiernamaals volmaakter worden dan ooit in het aardse leven mogelijk zou zijn. De vriendschap reikt over de dood en is van existentieel belang. In beelden van de roman: zonder zielsvriend of -vriendin is 's mensen pelgrimstocht door het aardse tranendal vrijwel onmogelijk te volbrengen. Hoewel Emilia ooit verliefd en verloofd was, stelt zij de vriendschap eigenlijk boven de liefde. De seksuele component maakt immers de liefde onzeker; alleen liefde die gebaseerd is op zielsvriendschap kan stabiel zijn. De vriendschap tussen Emila en Eufrozyne benadert de liefde, niet alleen in het woordgebruik, maar ook in het permanent verlangen naar elkaars fysieke aanwezigheid. Het is juist in elkaars fysieke aanwezigheid dat de zielsvriendschap optimaal functioneert: in de gesprekken op het land. Wanneer de vriendinnen niet samen zijn, worden de brieven het medium waardoor de vriendschap kan worden onderhouden. Door middel van de ‘gemeenzame’ of intieme brief, de brief van hart tot hart, worden gedachten en gevoelens uitgewisseld, waarbij wordt geanticipeerd op mogelijke reacties en waarbij men elkaar als aanwezig tracht voor te stellen, zodat schrijven praten wordt. Er zijn nog andere manieren om met elkaar contact te onderhouden. Een silhouet of een persoonlijk aandenken kan ook het contact tot stand brengen, een soort telepathie door geconcentreerd aan iemand te denken. Opmerkelijk is voorts de verbeelde telecommunicatie, bij voorkeur via de maan: bij het gelijktijdig naar de maan kijken zullen de stralen van de ogen elkaar ontmoeten en gevoelens overbrengen. Tenslotte zijn er dromen en ‘correspondenties’ in de natuur waardoor de beide vriendinnen deel hebben aan elkaars leven. Gods bestuur wordt gereflecteerd in zijn schepping, de natuur, en de gevoelige mens kan hier parallellen en voortekenen opmerken. Op het gebied van liefde en vriendschap en vooral ook op dat van leven en sterven. De dood van Emilia's verloofde, Melidor, werd door het nauwelijks ontloken roosje dat afviel, voorspeld en het sterven van Eufrozyne door een reeks van voortekenen en parallellen: sombere gedachtenHet toekomstig graf. De zielsvriendinnen, Emilia en Eufrozyne, willen er samen de wederopstanding afwachten
en gevoelens, omfloerste natuur, verwelkte bloemen, een droom over Eufrozynes graf, een plotseling stilstaand uurwerk en, vooral ook, het afsterven van de natuur in de herfst dat ervaren wordt als de aankondiging van een nabij sterfgeval. De ‘rede’ waarschuwt de romanpersonen weliswaar niet al te gemakkelijk geloof te hechten aan dit type verschijnselen, maar de ontwikkelingen stellen het ‘gevoel’ in het gelijk: de voortekenen bedriegen niet en Emilia verwijt zich zelf aan deze tekens niet meer geloof gehecht te hebben. | ||||||
[pagina 310]
| ||||||
De keten der scheppingEmilia en Eufrozyne leven in een geheel ingevulde schepping, waarin niets leeg of zinloos is en waarin bovendien alles met alles samenhangt. Dit geldt zowel voor de zichtbare als voor de onzichtbare wereld. Het is de ‘Grote Keten’ die de volheid en samenhang belichaamt. Het concept van deze keten der schepping hield in dat alles wat geschapen is, opgebouwd is in één systeem: van laag naar hoog, van simpel naar ingenieus, van stoffelijk naar geestelijk. Of, in achttiende-eeuwse retoriek, van de zandkorrel (laagste stof) tot de Seraf (hoogste der geesten). Iedere volgende schakel uit de keten zou volmaakter en ingewikkelder zijn dan de voorafgaande. De mens is in dit systeem het middenschepsel tussen dier en engel, materie en geest. Hij heeft het lichaam met de dieren gemeen en de ziel met de geesten en engelen. Overgangsschakels zorgen voor geleidelijkheid en samenhang tussen op het eerste gezicht verschillend lijkende schepselen. Gevoelige mensen ervaren de verbondenheid met hogere en lagere schakels van de keten. Omdat alles samenhangt kunnen er geen schakels gemist worden, iedere schakel en dus ieder schepsel is waardevol. Wanneer Eufrozyne tijdens haar verblijf op het land vol afschuw spreekt over een spin, legt Emilia uit dat ook de spin een nuttige en respectabele schakel is in Gods keten en daarom niet afschuwwekkend. Eufrozyne accepteert deze redenering, maar vindt het niettemin een prettig gevoel dat er zich tussen de spin en haar nog een groot aantal andere schakels bevindt. Deze opvattingen zijn in de Republiek populair gemaakt door de Zutphense predikant Johannes Florentius Martinet in diens vierdelige bestseller Katechismus der natuur (1777-1779)- Voor E.M. Post en haar romanfiguren is deze Katechismus het natuurhandboek bij uitstek. Martinet probeert de keten zoveel mogelijk in te vullen, vooral de overgangsschakels krijgen zijn aandacht. Asbest is volgens hem de overgang tussen de dode stof en de planten, de poliep de overgang tussen planten en dieren, de orang-oetan tussen dieren en mensen. Aangezien ook binnen iedere soort in de keten fijne gradaties bestaan, wijst Martinet de Hottentotten aan als de mensen die het dichtst bij de apen zouden staan, en Newton, Chr. Huygens, Boerhaave en Petrus van Musschenbroek (Martinets vroegere promotor!) als mensen die het dichtst bij de engelen staan. Als gereformeerd predikant is hij zeer voorzichtig wanneer hij over het onzichtbare deel van de keten spreekt, maar hij sluit niet uit dat er tussen deze grote wetenschappers en de engelen nog (andere) geesten bestaan, verhevener dan de mens, die mogelijk op andere hemellichamen domicili houden. | ||||||
De geestenwereldVoor E.M. Post en haar romanfiguren is het bestaan van geesten een zekerheid. In Het land spelen geesten een belangrijke rol, maar - verworvenheid van het rationalisme - er wordt nooit gesproken over angstaanjagende, kwade geesten of duivelse machten. Altijd zijn het hemelgeesten of geesten van overleden vrienden en verwanten waarvan sprake is. De hemelgeesten zijn in de eerste plaats engelen die zo nu en dan op aarde vertoeven om ook hier Gods schepping te bewonderen en verheerlijken. Een mens die alleen is hoeft zich dan ook niet eenzaam te voelen, want hij kan verzekerd zijn van de nabijheid van engelen. Emilia antwoordt op de vraag of zij in het donker niet bang is, vooral wanneer zij alleen is, als volgt: En zou ik wel zoo eenzaam zijn? - zouden thans geene Engelen op onze aarde wandelen om hunnen God, ook in de schoonheid van den nacht te aanbidden? - Zou hier nooit een vlugge seraf luisteren naar het sprakeloos lied der schepping? - Zou hij den wierrook van het avondoffer, door het rijk der planten aan God gewijd, niet met blijdschap gewaar worden? - Zou hij ook in 't gedierte van den nacht, in den vogel die zijn nest, in het konijntje dat zijn hol verlaat, en zelfs in het wormpje, dat in het mos kruipt, of door zijnen gang de grasjes doet trillen geen stof voor zijnen Hemellofzang vinden konnen? Zou hij zig niet verblijden in de ontmoeting van eenen sterveling, die, schoon zeer gebrekkig, in zijne gevoelens deelt? (218, 219) In memoriam vader (Evert) Post, met traditionele doodssymbolen: zandloper, gedoofde olielamp, zeis, schedel en botten
| ||||||
[pagina 311]
| ||||||
De engel neemt de mens waar, kent diens gedachten en gevoelens, maar omgekeerd kan de mens de engel niet zintuiglijk waarnemen - hooguit innerlijk ervaren. Behalve engelen en geesten van verhevener wezens dan de mens (bewoners van andere, hogere werelden), zullen ook de geesten van ‘zaligen’, dat wil zeggen, overledenen die in de hemel komen, de aarde blijven bezoeken: in het bijzonder bij hun graf en hun dierbaren vertoeven. Deze geesten krijgen in het oeuvre van Post dikwijls de functie van beschermgeest of beschermengel. In Het land brengt de geest van een dierbare overledene vooral troost aan de achterblijvers op aarde. E.M. Post gaat met haar opvattingen over communicatie tussen geesten en mensen enerzijds verder dan Balthasar Bekker, die in De betooverde weereld (1691-1693) niet de geesten, maar wel hun invloed op de mens ontkende, maar anderzijds minder ver dan Willem Bilderdijk die enige malen contacten met geesten ervaren zegt te hebben en aan daadwerkelijke beïnvloeding vanuit de ‘Geestenwereld’ niet twijfelde. Dat de ideeën van de romanfiguren door de auteur gedeeld worden, blijkt uit autobiografische werken, vooral uit het, in-memoriam-geschrift na de dood van haar moeder Johanna van Romondt: Mijne kinderlijke traanen (1791). E.M. Post stelt de gang van zaken na de dood daarin als volgt voor. Bij de dood verlaat de geest het lichaam; engelen zullen zowel de geest begeleiden als het lichaam bewaken tot de wederopstanding. In afwachting daarvan zouden ‘afgescheiden geesten’ met elkaar kunnen communiceren. Ze zijn weliswaar lichaamloos, maar God heeft hun een geestelijke taal gegeven. Post zegt niet te begrijpen hoe de afgescheiden geesten zonder zintuigen en rede precies waarnemingen en denkbeelden kunnen opdoen, maar van een ding is ze overtuigd: dat deze geesten gelukkig zijn. En de opvatting dat geesten in afwachting van de wederopstanding eenzaam en somber zouden zijn, wijst ze van de hand. Geesten zullen grote vreugde beleven aan het ontmoeten van vrienden en verwanten die hen voorgingen in de dood. Zo zou moeder Post-Van Romondt behalve haar man ook haar jong gestorven kinderen ‘wederzien’ die haar als ‘onnozele wigtjens’ ontvielen, maar in ‘zoo veel wijzer en grooter wezens’ herschapen werden. Ieder van hen zal zijn lotgevallen vertellen. Haar afgescheiden geest zal de plek bezoeken waar het verlaten lichaam berust, zal de achterblijvenden zien wenen en hen troosten. De geest van de moeder zal de ‘bescherm-engel’ van haar kinderen blijven. Dit idee tempert het verdriet: En mis ik haar wel geheel? 't is waar! mijn hart kan zig niet meer aan haar mededeelen; ik kan geen zinnelijk bewijs van haare tegenwoordigheid meer bespeuren; maar zou die zalige geest, die overal, in welke oorden der schepping hij zig ook onthoude, zijnen hemel om zig vindt - ook niet somwijl op de wereld daar ellende woont vertoeven, en ook daar met eene volkomene berusting in Gods wil kunnen zalig zijn? - zou hij zig niet somwijl ophouden op die plaatsen, bij die vrienden, die hem voorheenen lief waren? Aangenaam denkbeeld! In memoriam moeder (Maria Johanna) Post-Van Romondt. Behalve de traditionele symbolen, hier het symbool van de vervolmaking: van rups tot vlinder
hoe zagt streelt gij mijn hart [...]. In de fictie worden dezelfde opvattingen over de geestenwereld door de personages verwoord. Een hemels comité van ontvangst, bestaande uit Jezus en enige hoge engelen, zal de ‘zalige’ welkom heten en vervolgens aan God voorstellen. Emilia en Eufrozyne verheugen zich er echter vooral op elkaar weer te zien en hun vriendschap op volmaakt niveau voort te zetten. Dat zij meer bindingen hebben, met hun ouders, verwanten en met overige vrienden, speelt kennelijk geen rol. Emilia is bovendien verloofd geweest met Melidor, na zijn dood is zij geen nieuwe liefdesrelatie aangegaan omdat ze haar unieke liefde met Melidor in het hiernamaals wil voortzetten. De vraag hoe Emilia's geest te zijner tijd een combinatie van zulke ‘zware relaties’ zal kunnen onderhouden, wordt niet gesteld. Enige suggestie in de richting | ||||||
[pagina 312]
| ||||||
van Swedenborgs ‘commune van verwante geesten’ ontbreekt. Het weerzien zelf is ook niet aan twijfel onderhevig, zoals in Rhijnvis Feiths Julia of in K. Chr. Engels samenspraak Wij zullen elkanderen wederzien. Volgens sommige tijdgenoten deed de wens tot weerzien afbreuk aan het voorrecht om in Gods zalige nabijheid te mogen verkeren, maar de verdedigers van de weerziensgedachte stelden dat de Schepper deze sterke neiging niet voor niets in de ziel van de mens geplant zou hebben.
Hemels weerzien volgens K. Chr. Engel
De weerzienstheoretici riepen ook het probleem op van het tweede huwelijk (wel te verstaan na de dood van een van de partners): is de gestorven echtgenoot geen weduwnaar in de hemel geworden op het moment dat zijn weduwe op aarde opnieuw trouwt? Emilia blijft haar Melidor trouw, de zielsvriendschap met Eufrozyne vormt kennelijk geen bedreiging. | ||||||
HemeltoerismeEmila en Eufrozyne stellen zich voor na de dood samen het heelal te gaan verkennen: zowel de hun onbekende gebieden van de aarde, als de andere hemellichamen. Ze zullen genieten van de wijsheid en schoonheid van de schepping en bovendien antwoord krijgen op alle vragen die de beperkte mens op aarde niet kon beantwoorden. Het gaat daarbij om vragen als: zijn de vele werelden die het heelal herbergt bewoond en zondigen de bewoners ervan ook; zullen deze werelden bij het laatste oordeel ook verbrand worden; is Gods zoon alleen voor de zondige aardbewoners of ook voor wezens op andere hemellichamen de zoendood gestorven; en waarom is de zoon van de schepper van zo'n groot heelal uitgerekend naar zo'n klein stipje als de aarde gezonden? Zal het dier ook zalig, of althans zaliger dan tijdens zijn leven worden? Wie zal u die vragen beantwoorden? en is het dan geen ijdele nieuwsgierigheid, te vorschen naar Nachtelijk kerkhofbezoek om zich vertrouwd te maken met de onvermijdelijke dood
verborgenheden welker ontdekking bewaard is voor gelukkiger eeuwen. De kundigheid van deze geheimen der schepping zal een deel van 't geluk der hemelingen uitmaken. Waarschijnlijk zullen ook andere planeeten de verblijfplaatzen voor de verheerlijkten worden [...]. (223) Inzicht in Gods werken, daden en plannen, dat brengt pas de dood aan de deugdzame christen. Op de dag des oordeels zullen de graven de hun toevertrouwde lichamen teruggeven en deze zullen met de geest verenigd worden. Vrienden en geliefden zullen | ||||||
[pagina 313]
| ||||||
als het ware naar elkaar toegetrokken worden, ook al zijn ze op ver verwijderde delen van de aarde begraven. Niettemin wilden dierbaren graag in één graf begraven worden. Eufrozyne geeft de wens te kennen in het toekomstige graf van Emilia begraven te worden - en aldus geschiedt. Emilia kan haar hier regelmatig bezoeken, ondervindt de troost van Eufrozynes geest en is ervan verzekerd dat hun beider lichamen bij de wederopstanding niet lang naar elkaar hoeven te zoeken. Bij de wederopstanding zal volgens Emilia de ziel met een vernieuwd lichaam bekleed worden; dit lichaam zal echter niet stoffelijk zijn, maar geestelijk zoals dat van Christus na diens verrijzenis. Met dit onstoffelijk lichaam kan een onvoorstelbaar hoge snelheid bereikt worden: de snelheid van het licht. De snelheid waarvan wij thans aannemen dat daarbij alle materie omgezet wordt in energie! Met deze snelheid verplaatsen ook de engelen zich. Emilia beschrijft de gang van het lichaam na de dood aldus: Dit lichaam gaat eens in eenen ongevoeligen doodsstaat over; - jaren en eeuwen blijft het in denzelven; maar in den morgenstond der verrijzing zal, uit dit verachtelijk stof, een schoon, edelgevormd, heerlijk, onsterfelijk lichaam te voorschijn komen; een lichaam, dat, niet meer aan de aarde gehegt, met de snelheid van het licht, met de vlugheid van een seraf begiftigd, van het eene deel der Schepping tot het ander voord zal ijlen; - dat aan het lichaam van den verheerlijkten Verlosser gelijkvormig zal zijn. (178) Dit nieuwe lichaam zal met meer en verfijnder zintuigen uitgerust zijn. Dit neemt echter niet weg dat ook de geest dadelijk na het afsterven van het aardse lichaam over buitengewone eigenschappen zal beschikken. Het wordt niet duidelijk of het hemeltoerisme alleen na de wederopstanding van het lichaam zal plaatsvinden of ook al van te voren. Volgens Emanuel Swedenborg zouden de afgescheiden geesten al binnen enkele dagen verengelen of verduivelen en vertrekken naar hemel of hel, in het werk van E.M. Post wordt de tijdsduur van het afgescheiden-zijn gekoppeld aan de tijdsduur tot aan de dag des oordeels, maar deze tijdsduur wordt slechts op aarde ervaren. Eeuwigheid kent geen tijd! De dood is voor een goed christen het begin van het ware geluk. En voor de niet-deugdzame en nietgodvruchtige mens? Deze zal uit de dood opstaan ‘tot eeuwige afgrijzing!’ - maar tot verdere speculaties over een hel laten noch de romanpersonages noch de auteur zich verleiden. In tegenstelling alweer tot Swedenborg die zelfs de verschillende tormenten aldaar beeldend beschrijft. Emilia zegt dat niet alleen het verstand te kort schiet om een en ander te doordenken, maar ook de moed. | ||||||
Van rups tot vlinderDe dood betekent eeuwig geluk na tijdelijk lijden. Deze gedachte strekt nabestaanden weliswaar tot troost, maar paradoxaal genoeg verlangt bijna niemand naar de dood, ook de personages van Het land niet. Aardsgebondenheid, angst voor afscheid, voor graf en bederf, moeten overwonnen worden om de dood ‘vrolijk’ tegemoet te kunnen treden. In Het land wordt dan ook hard gewerkt aan de voorbereiding op de dood. Emilia en Eufrozyne zijn beiden deugdzaam en godvruchtig en hebben dus in principe de sleutels voor het eeuwige leven in handen, maar ook zij moeten onthechten en de doodsangst overwinnen. Emilia is in dit proces verder gevorderd dan Eufrozyne. Na de dood van haar geliefde Melidor heeft ze een afbeelding van zijn ver afgelegen graf laten maken om met regelmaat aan de toekomstige hereniging te denken. Op een plattelandskerkhofje nabij haar landelijke woning woont ze een sobere begrafenis bij van een kind en overpeinst bij een hoop knekels het einde van alle mensen. Op haar eigen land heeft ze op een donkere plaats al vast haar toekomstig graf laten aanleggen, compleet metVan rups tot vlinder
tombe. Hier vertoeft ze om over de onzekerheid des levens en de zekerheid des doods te denken. Het is op deze plek dat ze probeert Eufrozyne van haar angst voor de dood te bevrijden. De afbeelding op het graf van een zich ontpoppende vlinder speelt daarbij een belangrijke rol. Emilia legt haar vriendin de symboliek ervan uit: Niets in de geheele natuur geeft ons zulk een juist afbeeldsel, van de lotverandering der lichamen, als dit diertje: eerst is het een wurmpje, het kruipt over de aarde, of op eenen boom; het is in gevaar van vertrapping; het weeft zig een celletje, waarin het eenigen tijd, als in eenen ongevoeligen slaap doorbrengt, - tot dat het, met vleugelen voorzien, als een schoone kapel te voorschijn komt, de lucht met fraaigekleurde wiekjes klieft, en zig van de eene plaats tot de andere begeeft. Zullen niet zij allen, die in Jezus ontslapen zijn, een diergelijke verandering De symboliek van ‘rups, cocon en vlinder’, de metamorfose van aardsgebonden lichaam tot vrije, hemelse ziel, kende reeds een lange traditie, maar was in de achttiende | ||||||
[pagina 314]
| ||||||
eeuw bijzonder populair. De emblematiek had deze symboliek levend gehouden en in de achttiende-eeuwse mortuaire literatuur (literatuur over dood, graf en hiernamaals) vindt men deze symboliek zowel in de teksten als in de vignetten en illustraties. Ook op echte grafstenen en -monumenten kwam de ontpoppende of opstijgende vlinder voor. Dit beeld biedt meer perspectief dan de gebruikelijke doods- en vanitassymbolen die meestal alleen het ‘memento mori’ uitdrukken. Hiëronymus van Alphen had dit motief op gelijke wijze gebruikt in zijn Mengelingen in proze en poëzij (1782): De rups
Gelijk de rups haar graf bereidt,
En zig ter rust begeeft,
Tot zij, met vleugels uitgedoscht,
Langs veld en bosschen zweeft:
Zo is mijn aardsche bezigheid,
Terwijl mij 't graf verbeidt;
Te leeren hoe men sterven moet,
Te zien op eeuwigheid.
Om zo, wanneer mijn rustvertrek
Zig eens ontsluiten zal,
Met grooter vreugd en sneller vlugt
Te zweeven door 't heelal.
In Het land wordt gebruik gemaakt van literair gemeengoed, maar ‘de snelheid van het licht’ lijkt vooralsnog een oorspronkelijk idee te zijn. In deze roman en in andere literatuur bestaat grote belangstelling voor de opstanding van Christus: hij was immers het graf ingegaan en met een geestelijk lichaam bekleed, opgestaan - zoals de gelovigen ook hopen te doen. Klopstocks bijbels epos over Christus' leven, dood en opstanding, Der Messias (1748-1773), was buitengewoon geliefd. Ook Emilia en Eufrozyne lezen hierin tijdens hun bezoek aan het toekomstige graf. Op de grafsteen staat bovendien een aan Klopstock ontleend opschrift (in niet geheel vlekkeloos Duits):
Schlum're denn mein gefährt im ersten leben!
verweze!/Saat von Gott gesät! dem tage der garbe zu
reifen! ja verweze. (177)
De laatste regel (een verwijzing naar 1 Corinthe 15:42-) had Klopstock op het graf van zijn echtgenote Meta laten beitelen. Rhijnvis Feith, die dit graf bezocht had, gebruikte dit grafschrift in de Julia. Ook dit motief, zaaien voor de onsterflijkheid, was gemeengoed; E.M. Post koos een variant ervan als spreuk voor haar eigen graf. Dat volgens Emilia het geloof de rede te hulp moet komen om de ‘Wederopstanding der doden’ te kunnen aannemen, wijst erop dat zij, evenals de auteur die haar creëerde, niet altijd vrij van twijfel is. | ||||||
De beste aller wereldenHet geloof in een volmaakt hiernamaals heeft grote consequenties voor de sociale opvattingen. Wanneer aards lijden en onrecht slechts tijdelijk zijn en de daaropvolgende volmaaktheid en geluk eeuwig duren, is er minder noodzaak om aardse misstanden te veranderen - vooral niet wanneer men bovendien gelooft dat alle aardse voor- en tegenspoed door God gegeven worden. Emilia en Eufrozyne geloven dat God zelf voor ieder mens de mate van het geluk en ongeluk bepaalt, en wel zodanig dat deze de meeste kans heeft om zijn deugden te sterken en zich aldus voor te bereiden op het hiernamaals; soms zendt hij daartoe zegeningen, dikwijls echter tegenspoeden: Hoe treffend de smerten somtijds mogen zijn, hoe vele bange zugten zij het benepen hart afdringen, nogtans is Gods handelwijs enkel liefde; Hij wil hen geschikt maken voor hunnen toekomenden eeuwigen staat: - daartoe moeten de bedorvene neigingen, die in hun nog gebleven zijn, gefnuikt worden. - Dit geschiedt bij dezen best door zegeningen; bij anderen door wederwaardigheden. In 't laatste geval gebruikt Gods wijze liefde de verdrietelijkheden, om hen voor die maat van gelukzaligheid vatbaar te maken, die hij hun heeft toegedagt. (243, 244)In Het land illustreert vooral de Vroomhart-passage (brief 38) deze denkbeelden. Vroomhart is een arme, oude, alleenstaande vrouw, die in een hut woont en van liefdegaven moet rondkomen. Emilia is een van haar Het graf van E.M. Post op het Rauwenhoff-familiekerkhof te Tongeren (bij Epe): zaad voor eeuwigheid
| ||||||
[pagina 315]
| ||||||
weldoeners. Ondanks haar armzalig bestaan heeft deze vrouw (nomen omen!) een onverwoestbaar geloof in Gods goede bedoelingen met haar leven. Als bewijs daarvoor noemt ze het feit dat God haar ten tijde van de hoogste nood altijd weldoeners gestuurd heeft. Met instemming citeert ze een lied van de dominee om haar situatie uit te drukken: ‘'t Is toch maar om de weg te gaan’ (ongetwijfeld een variant op een versregel van Jodocus van Lodenstein: ‘'t Is mij maar om den weg te gaan’). Vroomharts tijd komt ook wel: na de dood. E.M. Posts romanpersonages blijken een gepopulariseerde interpretatie te geven van Leibniz' Essay de Théodicée sur la bonté de Dieu, la liberté de l'homme et l'origine du mal (1710). De aarde zou de beste van alle werelden zijn die God geschapen zou kunnen hebben, echter door de aanwezigheid van het ‘kwaad’ net niet helemaal volmaakt. Maar, het kwaad van deze wereld, armoede, ziekte, oorlogen, slavernij, natuurrampen, zou slechts kwaad zijn in schijn: naar menselijke maatstaven. God zou lijden en tegenspoeden zenden, of althans gedogen, om zowel ieder individu als de totale schepping voor te bereiden op uiteindelijk heil. Na de grote natuurramp van 1755, de aardbeving van Lissabon, werd een dergelijke denkwijze voor sommige gelovigen wel erg dubieus. Is die God liefde? Heiligt het doel zulke middelen? Voltaire satiriseerde de ideeën van Leibniz in zijn weinig optimistische Candide, ou l'optimisme (1759). In de Republiek bleven echter J.F. Martinet, Lukretia Wilhelmina van Merken, Betje Wolff, Rhijnvis Feith en E.M. Post Leibniz trouw. Van Merken schreef in 1762 een leerdicht over Het nut der tegenspoeden, dat lange tijd zeer veel waardering ondervond (totdat er in de Camera obscura over ‘Het nut der Regenhoeden’ gesproken werd). Van Merken opent haar gedicht aldus:
Ik zing, door leed geleerd, het Nut der Tegenspoeden,
Die op den zwakken mensch in 't rustloos leven woeden;
Het ligchaam en de ziel bestryden, maar metéén
Die beiden veiligen voor al de aantreklykheên
Der looze waereld, die steeds toelegt op verleiden.
[...]
Zyn 't stormen van 't Geval, die u dus hevig treffen,
En telkens nederslaan als gy u op wilt heffen?
Neen: ziet wie 't lyden zend, en, schoon door rouw vermand,
Erkent de teekens van Gods liefderyke hand.
Nachtelijk bezoek van Eduard aan Julia's graf. Zweeft haar geest hier rondom?
en godsdienst (1791-1792.) wordt zelfs expliciet gesteld dat aards onrecht gecompenseerd zal worden - evenredig met het lijden dat men doorstaan heeft. Dus: hoe meer aards ongeluk, des te meer hemels geluk! Gods wegen zijn ondoorgrondelijk, maar eens zal blijken dat ‘alle paden des Heeren [...] goedertierenheid en trouwe’ zijn. De achttiende-eeuwer gebruikte het beeld van het wandtapijt. De mens op aarde ziet slechts de onduidelijke, chaotische achterkant, waar hij bij wijze van spreken, geen touw aan vast kan knopen, maar na de dood zal hij de voorkant te zien krijgen: een volmaakte en zinvolle voorstelling van Gods hand. Er is nauwelijks plaats voor sociale dynamiek. Op aarde heeft iedereen, van de vermogende vorst tot de behoeftige dagloner, een vaste (en dus voor hem de béste) plaats aangewezen gekregen. In principe heeft ieder op die toegewezen plaats evenveel kans op aards geluk, al lijken de rijken gelukkiger, dikwijls zijn de armen innerlijk gelukkiger. In bijna pastorale termen praten Emilia en Eufrozyne op een van hun nachtelijke wan- | ||||||
[pagina 316]
| ||||||
delingen over de landbewoner die in zijn hutje gelukkiger is dan de vorst in zijn paleis: Wij verbeeldden ons hoe thans de stille rust den moegewerkten landman, al snorkend zijne zorgen deed vergeten, of den daglooner, op een bed van stroo met nieuwe kragten beschonk, terwijl menig vorst, met rijkszorgen beladen, of van moeielijke en eerzugtige ontwerpen zwanger, te vergeefs den slaap begeerde; of een angstvallige vrek, uit zorgen voor zijne goederen onrustig sluimerde. - Zouden deze laatsten, zeide Emilia, met den onbekommerden slaap dier landlieden niet geerne ruilen willen? (216, 217) Binnen de gedachtengang van de ‘beste wereld’ en van de ‘keten der wezens’ is dynamiek alleen mogelijk na het leven. De armen zullen dan niet voor koningen onderdoen, in een nieuwe wereld die nog beter is dan de beste. En in de statische keten der wezens stijgt de mens als hij een louter geestelijk wezen wordt. Op aarde een rups, in de hemel een vlinder. Een geest met een geestelijk lichaam bekleed, die zich, vergezeld van geliefden en vrienden, door een volmaakte schepping beweegt: met de vlugheid van een seraf, met de snelheid van het licht! | ||||||
Literatuuropgave
|
|