| |
| |
| |
Genootschapsleven 5
E.B.M.J. Blomme
Het Guido-Gezellegenootschap: de tafelronde treedt naar buiten
Over een pad met scheefgereden klinkers, omzoomd door een zee van roze rododendrons, bereikt men wat met recht de ‘zetel’ van het Guido-Gezellegenootschap genoemd mag worden: een schitterend landhuis, een vijver met eenden, zich breed uitstrekkende gazons en gigantische bomen. Gezelle zou hier genoten hebben. ‘Eikenhof’ - zo heet het landhuis - ligt in de gemeente Kapellen (twee kilometer van de Nederlandse grens), een naam die evenmin misstaat in het adres van het genootschap dat is toegewijd aan een Vlaamse priester-dichter uit de vorige eeuw.
In de grote hall treedt H. Verstraete mij tegemoet, die het secretariaat voert van het genootschap. Bovenaan de statige trap, op de eerste verdieping word ik vriendelijk begroet door de voorzitter, professor A. Keersmaekers, en in de bibliotheekzaal maak ik kennis met J. van Dyck, de redactiesecretaris. Een boekenwand rondom, ruim drie meter hoog, bekleedt de ruimte van de vloer tot aan het plafond en zet zich voort in de belendende studeerkamer. Hier ontving de stichter en promotor van het Genootschap, de uitgever A.J.M. Pelckmans, ruim vijfentwintig jaar geleden de stichtende leden: J. Aerts, W. Asselbergs, K. de Busschere, J. van Dyck, G. Knuvelder, R. Seys, R. van Sint-Jan, B.F. van Vlierden en J.J.M. Westenbroek. Sindsdien is Pelckmans' prachtige woning
De Westvlaamse priester-dichter Guido Gezelle (1830-1899) in 1882
De ‘zetel’ van het Guido-Gezellegenootschap in Kapellen bij Antwerpen
e.b.m.j. blomme, amsterdam
de gastvrije thuishaven gebleven van het Guido-Gezellegenootschap. En het was niet alleen deze riante behuizing waarmee Pelckmans het genootschap begunstigde.
| |
Verontwaardiging
‘Over die man is een boek te schrijven,’ zegt H. Verstraete. Verstraete werkt sinds 1961 bij de uitgeverij van Pelckmans en stond zodoende praktisch ‘aan de wieg’ van het genootschap.
‘Pelckmans zei altijd - en ik citeer hem - ‘Van drie dingen wil ik zingen.’ Dat was allereerst De Nederlandsche Boekhandel. Die boekhandel leefde van import uit het Noorden, naar het Zuiden. De band met Nederland is bij Pelckmans altijd zeer sterk geweest, zéér sterk. Hij was de eerste Vlaamse directeur van De Nederlandsche Boekhandel, en heeft daar een uitgeverij van naam van gemaakt. Laten we zeggen: wat in Nederland Wolters of Malmberg is, is De Nederlandsche Boekhandel, samen met De Standaard, voor Vlaanderen.
Dan het Plantijn-Genootschap. Dat was een school die hij heeft gesticht en die twintig jaar heeft bestaan. Waarom? Hij wilde boeken maken die ook qua vormgeving iets betekenden. Toen heeft hij gezegd: wij gaan een post-secondaire school stichten voor vormgeving, die
| |
| |
gegradueerde grafici heeft afgeleverd, zoals Louis van den Ede en Pol Hibou. Hij is zelf twintig jaar lang onbezoldigd directeur geweest van die school, die dan overgeheveld is naar de akademie.
Zijn derde punt is het Gezellegenootschap geweest, dat is geboren, ja, waaruit... uit gesprekken, ik denk de allereerste met jou (hij kijkt naar J. van Dyck) en Karel de Busschere. Hij hoorde dat het museum in Brugge ontoegankelijk was. Het was een koude bedoening waar je 's winters niet binnen kon, en waar de archiefstukken lagen te beschimmelen. Er was geen inventarisatie, geen biografie, geen bibliografie, geen tekstuitgave. Ik hoor hem nog zeggen: ‘In Duitsland doen ze voor Goethe dit en dit, en wij doen niets!’ Daaruit is het Gezellegenootschap geboren, uit verontwaardiging.’
| |
‘Laboris causa’
Op 4 november 1961 vond de stichtingsvergadering van het genootschap plaats. Pelckmans voerde kort het woord, om vervolgens doelbewust op de achtergrond terug te treden. ‘Ik bid u, het mij niet kwade te duiden dat ik in uw geëerd gezelschap het woord heb genomen voor het eerst en tevens, omdat ik hier louter een dienende functie heb, voor het laatst,’ sprak hij. In de jaren zeventig trok hij zich samen met zijn vrouw terug in een abdij in Zundert, waar hij nu nog woont en werkt. ‘Hij leest elke dag in Gezelle, dat heeft hij mij zelf gezegd, bijna alsof het een soort brevier was,’ aldus J. van Dyck.
Tijdens de tweede plenaire vergadering, die in april 1962. plaatsvond, spreekt de eerste voorzitter, dr. A. Viaene, de leden toe:
‘Het genootschap is [...] een tafelronde, een keltische of germaanse broederschap, en iedereen weet waar Koning Arthur zetelt, die schepter noch hamer moet hanteren om zijn innemend gezag te betekenen. Zoals iedereen weet waar de onmisbare éminence grise gezeten is, die ons genootschap naam en bestaan heeft gegeven en het naar zijn bestemming koers laat zetten.’ (Gezellekroniek i, pag. 17)
Het genootschap ging aan de slag. Statutair werd vastgelegd dat het vierentwintig leden zou tellen. Lid wordt men alleen op voordracht van een der leden tijdens de plenaire vergadering, en het huidige genootschap telt, naast de nodige ‘Licenciaten’ (doctorandi in Nederland), vijf doctoren en maar liefst zeven professoren.
‘Een voornaam genootschap wil ik het niet noemen,’ zegt professor Keersmaekers, ‘ik zou het een specialistengenootschap willen noemen. Het zijn allemaal mensen
V.l.n.r.: redactiesecretaris J. van Dyck, voorzitter prof. dr. A. Keersmaekers en administratief-secretaris H. Verstraete
e.b.j.m. blomme
die zich met Gezelle bezig houden, die over Gezelle gepubliceerd hebben, veel of weinig, maar voor wie Gezelle iets is van hun dagelijkse werkzaamheid.’
‘Het is wel zo dat iemand die lid wordt van het genootschap het kan beschouwen als een erkenning voor zijn activiteiten tot dan toe,’ vult Verstraete de voorzitter aan, ‘maar het is niet de bedoeling er een eregenootschap van te maken. Er wordt verondersteld dat men wat doet. Dat is toch wel een ‘conditio sine qua non’. Zelf werd hij pas na ruim tien jaar voor het genootschap de administratie te hebben gevoerd, als lid opgenomen. ‘Als ik lid ben is het dus meer “laboris causa” dan vanwege mijn kennis van Gezelle.’
| |
Keerpunt
Over de produktiviteit van de leden valt dan ook zeker
| |
| |
niet te klagen. Pelckmans begunstigde het genootschap ook met de steun van De Nederlandsche Boekhandel/ Uitgeverij Pelckmans, die het genootschap financieel mogelijk maakt. Het is mede dankzij deze vruchtbare samenwerking dat het genootschap tot nu toe al meer dan twintigduizend bladzijden over Gezelle heeft gepubliceerd. Daartoe behoort niet alleen de in boekvorm uitgegeven Gezellekroniek, waarvan het jubileumnummer, nummer xviii onlangs is verschenen, maar tevens studies, essays en tekstuitgaven. Mede onder auspiciën van het genootschap, en in nauwe samenwerking met het Centrum voor Gezellestudie te Antwerpen, verscheen het acht delen tellende Verzameld dichtwerk van Gezelle, compleet met tekstcommentaar en inleidingen, zo'n vijfhonderd pagina's per deel, onder redactie van prof. dr. Jozef Boets. Op aandringen van het genootschap vatten leden hun proefschrift over Gezelle weer op, archiefonderzoek werd verricht, herdenkingen en colloquia werden georganiseerd. Kortom, men heeft heel wat ondernomen.
Toch is Keersmaekers niet helemaal tevreden.
‘Eén van de grootste zorgen van het Gezellegenootschap
Het jubileumnummer van de Gezellekroniek is onlangs verschenen
e.b.m.j. blomme
is wel: door het feit dat we statutair beperkt zijn tot vierentwintig leden, heeft de werkzaamheid naar buiten toe niet direct de respons die men er eigenlijk van zou mogen - ik zeg niet “verwachten”, want dat is vrees ik een illusie - maar die men zeker zou mogen wensen. Vandaar dat we nu op een belangrijk keerpunt staan, voor zowel de verdere uitstraling, als het betrekken van meer belangstellenden bij het genootschap. Bij het colloquium in Antwerpen over Gezelles gelegenheidspoëzie waren zo'n zestig, zeventig mensen; in Roeselare was de belangstelling veel ruimer, daar zullen wel tweehonderdvijftig à driehonderd mensen zijn geweest, wat voor een bijeenkomst die zich bezighoudt met literatuur die hoe dan ook tot het verleden behoort, niet slecht mag worden genoemd. Maar of de resultaten van ons onderzoek die mensen allemaal bereiken? Daar willen we wat aan gaan doen, in die zin dat we de kroniek op een andere basis willen laten verschijnen en dat we het genootschap willen openstellen voor een ruimer publiek.’
‘We willen ook wat meer aandacht besteden aan meer populaire activiteiten,’ aldus redactiesecretaris Van Dyck.
Verstraete toont zich minder ontevreden: ‘Wat de voorzitter zegt, klopt volmaakt, maar ik ben er van overtuigd dat het genootschap een vrij grote invloed heeft gehad op veel mensen. Al die publikaties hebben toch hun weg gevonden. De laatste tijd is het wat moeilijker, de tijden zijn slechter, maar als je bij elkaar zou zien wat het genootschap uitgegeven heeft, direct of indirect, dan moeten er toch tienduizenden mensen zijn die zich ergens iets hebben aangeschaft, en gelezen. Maar wat aanwijsbaar is, is misschien weinig.’
| |
Fanatiek pro-Gezelle
Hoe is het gesteld met de belangstelling voor Gezelle? In Vlaanderen gaat het met ‘ups’ en ‘downs’. Toen het genootschap werd gesticht was het opmerkelijk stil rond Gezelle. De rechten over zijn werk waren vrijgekomen, iedere uitgever was vrij om er iets mee te doen, maar er gebeurde niets. Rond 1980, het jaar waarin Gezelles honderdste geboortedag werd herdacht, was de belangstelling het grootst.
En in Nederland? Keersmaekers: ‘Men heeft in Nederland op de universiteiten wel belangstelling, maar niet díe belangstelling om daar nou speciale aandacht aan te besteden. Voor de negentiende eeuw zou men kunnen zeggen: Nederlandse literatuur, dat is de lite- | |
| |
ratuur vanaf Tilburg en hogerop. Als men uit de negentiende eeuw Gezelle en Conscience kent in het Noorden, is het al veel denk ik.’
‘De grens blijft de grens,’ aldus Verstraete. ‘Al moet ik zeggen, wij beschikken over duizenden brieven die hier zijn binnengekomen rond Gezelle. Praktische vragen, bestellingen en vragen om informatie. Kwantitatief staat de belangstelling in Nederland op een laag pitje, maar ik denk dat de meest enthousiaste brieven uit het Noorden komen. Mij is opgevallen dat in het Noorden natuurlijk minder mensen Gezelle lezen, maar als ze op Gezelle stoten, dan wordt het dikwijls een ontdekking. Dan zijn ze fanatiek pro-Gezelle, en dan willen ze dat in die brieven kwijt.’
| |
Mordicus
‘Wat heeft Gezelle de actuele mens nog te bieden? Wel, ik geloof dat het antwoord daarop zeer eenvoudig kan zijn, maar wel dubbel,’ zegt professor Keersmaekers. ‘Primo: Het is een man die, als je er eventjes met aandacht bij verwijlt, telkens zal verrassen. Enerzijds door de wijze waarop hij iets zegt, maar vooral door wat hij zegt. Maar de wijze waarop hij iets zegt, maakt het wel tot iets zeer eigens natuurlijk. Dan is er ook die algemeen menselijke inhoud, waardoor de dichter Gezelle die huidige lezer niet alleen kan aanspreken, maar ook kan... Ja, dat is nu een groot woord dat ik ga gebruiken... ontroeren.
Multatuli had het enorme voordeel dat hij gebruik kon maken van een taal die er was, maar die niet tot de literatuur behoorde op dat moment. In Vlaanderen was dat in de jaren 1850 tot 1900 niet het geval. Gezelle moest zich beroepen op een taal die geen standaardtaal was. Maar ik geloof dat Gezelle, net zoals elke belangrijke auteur uit het verleden, de moderne mens nog wat kan bieden, zowel aan menselijke emotionaliteit als aan geestelijke diepgang. Het zijn grote woorden! Excuseer me!
De belangstelling is toch lange tijd naar de actueelste literatuur gegaan. En daarin komt nu weer, dunkt mij, een kentering. Daarom geloof ik ook dat de ommekeer die wij op het ogenblik meemaken, daarbij moet aansluiten. Het genootschap zal in ieder geval blijven bestaan, als motor achter het geheel. Dat zijn vierentwintig mensen die twee keer per jaar bijeenkomen. Maar dat is niet voldoende. We willen mordicus, niet alleen het lezen van Gezelle bevorderen, maar we willen mensen die eens wat meer over Gezelle willen weten, materiaal bieden. En wanneer het laatste deel van het Verzameld dichtwerk verschijnt, dan hopen we naar de Brakke Grond te komen. Of daar veel volk ons zal opwachten, dat is nog wat anders. Het is trouwens altijd al een echte wens van onze stichter geweest dat we nog een keer naar het Noorden zouden gaan, en hij sprak zelfs toen al van de Brakke Grond.’
Met het oog op de voorgenomen koerswijziging van het genootschap, wordt een ieder die zich voor Gezelle interesseert, nadrukkelijk verzocht zijn of haar adres op te geven bij het secretariaat: Guido-Gezellegenootschap, Kapelsestraat 224, b-2080 Kapellen, België.
|
|