Literatuur. Jaargang 4
(1987)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 212]
| |
Gesprek met Mark Insingel in Louvain-la-Neuve
| |
[pagina 213]
| |
en als hij erdoor in contact wil komen met de anderen, voelt hij zich vaak machteloos, bedrogen door de woorden. De situering in een persoonlijke en betekenisvolle taal vormt de centrale problematiek in Insingels werk. Hij voelt trouwens heel intens aan dat de taal een vaak bedrieglijk, onvatbaar en vluchtig instrument is:
Ik is niet het juiste woord
Ik vind niet het juiste woord
Ik zoek niet het juiste woord
Ik wil niet het juiste woord
Ik wil juist ik
(In: Het is zo niet zo is het.)
Zijn prozateksten geven dezelfde problematiek weer. Het verhaal wordt daarin tot een minimum gereduceerd. De lezer wordt geconfronteerd met taalinstanties (er kan geen sprake meer zijn van ‘echte’ personages) die aan een gebrek aan communicatie lijden in al hun relaties - zelfs in hun liefdesverhoudingen. De moeilijkheid van het echt in voeling komen met iemand is overal aanwezig in de acht prozateksten van Insingel: Een getergde jager (1960), Spiegelingen (1968), Een tijdsverloop (1970), Dat wil zeggen (1974), Wanneer een dame een heer de hand drukt... (1975), Gezwel van wortels (1978), Mijn territorium (1980), Een meisje nam de tram (1983). In deze werken is de taal object van erotische koestering, is zij de enige realiteit en geen louter middel meer om tot een andere werkelijkheid te komen. De vorm is de inhoud, volgens Insingel. De cirkel krijgt trouwens een allerbelangrijkste rol toebedeeld: zijn bundel Perpetuum mobile bestaat slechts uit cirkelvormige gedichten (typografisch en inhoudelijk) maar ook in zijn proza staan circulaire structuren, redeneringen, cirkelvormige voorwerpen centraal. In Woorden zijn oorden (1981), een essaybundel, zet hij zijn opvattingen over taal, kunst, leven en politiek uiteen. Het belang van de behoefte aan een echte lezer benadrukt hij ook; deze moet bereid zijn het boek te her-schrijven om tot de essentie ervan door te dringen. Dit hebben we met studenten in de neerlandistiek van de Université Catholique de Louvain trachten te doen naar aanleiding van de ontleding van Een meisje nam de tram. We hebben toen het genoegen gehad Mark Insingel te ontmoeten. Een gesprek over autonomie in de taal, circulaire structuren, schrijven en lezen, dat op 21 maart 1986 in Louvain-la-Neuve plaatsvond.
- Mark Insingel, welke zijn de factoren in uw leven die u ertoe aangezet hebben om te gaan schrijven? Ik denk dat ik schrijf omdat ik een enig kind ben, omdat ik uit een erg bekrompen, conservatief kleinburgerlijk, Vlaams, kleinsteeds milieu kom. Mijn schrijversnaam heb ik gekozen in het begin van de jaren zestig. Een singel ligt rond een stad, het is een ringbaan. Een singel is ook het koord dat de priesters om het middel dragen om de albe samen te houden en het was de band of het brede lint dat ze over de toog droegen. Zoek nog maar verwante betekenissen, het zal duidelijk zijn: Insingel voelt zich omsingeld. Mijn gevoeligheid voor pleinvrees en voor engtevrees hebben mijn pseudoniem bepaald, maar tegelijk ook mijn manier van schrijven. (Pleinvrees speelt me parten als ik bijvoorbeeld een groep moet toespreken, engtevrees wanneer ik te maken heb met opgelegde gedragsregels). Ook heeft me nooit het gevoel losgelaten dat het leven alleen maar verglijdt, niets kun je vasthouden, er is niets dat de tijdelijkheid en de vergankelijkheid kan weerstaan. Dat doet mij alles redelijk zinloos vinden en het heeft me spontaan en onweerstaanbaar gebracht tot het maken van teksten die het in mijn plaats een tijdje zouden moeten kunnen uithouden, die in mijn plaats minder kwetsbaar zijn. Alle elementen in mijn teksten, flarden uit mijn biografie, woordkeus, zinsbouw, thema's, het is allemaal zo geconstrueerd, gemonteerd, dat het niet naar buiten, naar de wereld buiten de tekst verwijst, maar dat het wel intern verwijst. Een kunstwerk is voor mij een gesloten geheel van formele evidenties, waarvan al de onderdelen naar elkaar verwijzen en dat daardoor op zichzelf kan bestaan.
- U bent op de toneelschool geweest; hebt u nooit de behoefte gevoeld om een toneelstuk te schrijven? Na de humaniora ben ik wat vakantiecursussen gaan volgen in Parijs, daarna heb ik de toneelschool gekozen omdat ik vond dat een dergelijke studietijd me niet te veel kon afleiden van mijn lezen en schrijven. Als toneelspeler of iets dergelijks zou ik totaal ongeschikt zijn. Een toneelstuk heb ik nooit willen schrijven, dat zou voor mijn persoonlijkheid een te ‘materiële’ aangelegenheid zijn. Ik schrijf wel hoorspelen maar daarvoor maak ik hoofdzakelijk gebruik van de fonische mogelijkheden van de taal. Ik hoef er niet voor van mijn tafel op te staan, mijn personages zijn taalfiguren, taalgestalten die de clichés gebruiken die we de hele dag door horen, waar de spreektaal vol van is. Als ik eens een opvoering bijwoon zoals bijvoorbeeld een schitterende enscenering van Wanneer een dame een heer de hand drukt... onlangs gebracht door studenten van het conservatorium van Antwerpen, dan besef ik wel dat ik een tekst heb gemaakt die, zonder dat ik het gewild heb, misschien nog het volledigst tot zijn recht komt in een dergelijke opvoering.
- Wat is het doel van uw schrijven? Wie probeert u te bereiken? Ik probeer in de eerste plaats mezelf te bereiken. In die zin kun je mijn werk zien als een metafoor en kan het, dacht ik, een emancipatorische functie hebben - mijn boeken als metaforen voor een individuele zelfstandigheid, voor een denkbare, utopische, problematische menselijke autonomie, het tot object gemaakt verlangen naar zelfstandigheid, daar gaat het om. | |
[pagina 214]
| |
- Wilt u de lezers niet bereiken? Is uw werk geen poging tot communicatie? Mijn eigenlijke mededeling in boeken is altijd impliciet, de poging die ik steeds onderneem betreft de eigen structuur en schriftuur van de tekst, het is niet via wat men traditioneel de inhoud noemt dat ik wil communiceren, maar via de vorm. Ik denk hierbij aan het probleem dat zich voor alle vormen van taalgebruik stelt: de taal aan de ene kant is en blijft een code, de werkelijkheid aan de andere kant is altijd concreet. Hoe kun je dat raster van de taal laten samenvallen met de werkelijkheid? De werkelijkheid zou je voortdurend anders moeten noemen want ze is voortdurend in beweging. Hoe dan ook, in het creatieve of produktieve taalgebruik wordt de communicatieve functie van de taal geïntensiveerd, gewoon al omdat geen bestaande betekenissen worden gedistribueerd maar men creëert er nieuwe door de originele montage van bestaande elementen.
- Is het verband tussen werkelijkheid en literatuur voor u van structurele aard? Ja, in de zin van: er is een soort equivalentie tussen beide. De schrijver is een stuk werkelijkheid en alleen te verstaan door een schematisering: je kunt niets begrijpen wanneer je het niet reduceert, wanneer je het niet een zekere eendimensionaliteit geeft. Je kunt niet buiten dat raster van de taal, je kunt wel proberen in taal een soort equivalent voor de werkelijkheid te maken. Maar het zal altijd een equivalent zijn voor een gestructureerde of een theoretische werkelijkheid, voor een schematische werkelijkheid.
- Dat raster is dus tegelijkertijd het produkt van de maatschappij en van de subjectiviteit van een individu? Ja, maar individuen hebben weinig in te brengen, we zijn verplicht om de taal te gebruiken volgens de conventies die onze spraakmakende gemeente tot op vandaag heeft vastgelegd. We kunnen gaan tot op de rand van de verstaanbaarheid, maar die is vlug bereikt.
- Beschouwt u de taal als een soort wegwerpmateriaal, waarmee u toch iets tracht op te bouwen? Je kunt taal beschouwen als een geheel van geijkte termen, dat is geen wegwerpmateriaal maar dingen die je gemakkelijk op de korrel kunt nemen, je gaat daar dus mee werken, dat wil zeggen je gaat aan betekenaars sleutelen en daardoor vervorm of hervorm je betekenissen, je verlegt lichtjes de perceptie van de werkelijkheid. Dit verleggen helpt in het algemeen om te relativeren, het draagt ertoe bij om dingen van verschillende kanten te leren bekijken, en, als het even kan, ook eens van de buitenkant. Is dit niet van het grootste belang voor de communicatie?
- U zegt dat de taal een genotsobject is. U brengt schrijven in verband met erotiek. Kunt u daar iets over zeggen? Geschreven taal is een bouwwerk van tekens op papier, je moet hier dus wel eerder metaforisch spreken over erotiek. Maar op het mentale vlak kan het genot zoveel onbeperkter zijn, want het gaat om symbolisch handelen, materiële belemmeringen zijn er niet, alles kan.
- Men krijgt de indruk dat u zich meer bezighoudt met linguïstische vragen dan met literaire. Ik dacht dat het mij om literaire vragen te doen was, wel te verstaan in zoverre dat het ook stilistische vragen zijn. Ik ben gefascineerd door taal en hoe die functioneert, en mijn schrijfarbeid draait dan ook hoofdzakelijk rond wat men in het Frans noemt ‘travailler le signifiant’. Ik spits mij toe op het materiaal en daar komt een literatuur van die noodzakelijkerwijze concreet en objectief is. Het linguïstische en wiskundige karakter van mijn werk is dus ook een ongewild gevolg van mijn specifiek stilistische werkwijze. Louter narratieve (dat is voor mij extra-literaire) bedoelingen heb ik nooit. Voor mij zijn personages taalmodellen van denkbare mensen, situaties zijn taalmodellen van denkbare situaties en verhalen zijn taalmodellen van denkbare verhalen. Bijvoorbeeld in Een meisje nam de tram komen verhalende fragmenten voor die misschien ingenieus in elkaar zitten. Maar eigenlijk amuseer ik me in dergelijke teksten met het ten tonele voeren van verhaaltechnieken, het is me niet om het verhaalde te doen maar om de regels van het verhalen. Noem dergelijke stukken parafrasen, het kunnen ook parodieën zijn.
- U abstraheert de situaties, de personages... toch zegt u in uw werk dat ze concreet zijn. Ze zijn concreet op het talige vlak, omdat hun talige gestalte ontstaan is uit het zich toespitsen op het materiaal, op de materiële mogelijkheden van de taal. Ik schrijf niet óver iets, ik gebruik de taal niet als een voertuig voor vooraf in de geest geconcipieerde verbeeldingen of betogen, uit táál wil ik iets maken, ook het taalkunstwerk noem ik graag een ‘artefact’.
- U hebt gezegd dat u veel moest produceren, dat u het ene werk na het andere wilde schrijven. Waarom? In de praktijk ben ik geen veelschrijver, maar deze uitspraak illustreert een artistieke theorie en ook een levenshouding. In de maatschappelijke sfeer vind ik dat alles wel losloopt zolang er maar beweging mogelijk blijft. De macht op zichzelf, die bijzondere instantie die ons voortdurend vervreemdt van onszelf, de macht en haar structuren zijn misschien niet te vermijden in een samenleving. Maar ik vind dat het ergste kan vermeden worden zolang als en in de mate waarin deze macht als het ware kan rouleren. Wat nu kunstwerken betreft: als je daar in politieke termen over zou praten dan kun je zeggen dat een kunstwerk altijd ontstaat vanuit extreem linkse impulsen, namelijk impulsen tot verandering, vernieuwing, creatie; | |
[pagina 215]
| |
alleen maar dat. Het eindprodukt nu is altijd, wanneer het gelukt is, extreem rechts, want het is een gesloten geheel geworden van formele evidenties, dat er staat en niet wil wankelen, dat zich met alle middelen tegen de tijd, dat is tegen zijn omgeving in, handhaaft. Als ik dus met kunstwerken niet de klok wil terugzetten maar de vinger aan de pols van de tijd wil houden, als ik artistieke schizofrenie wil voorkomen, dan moet ik het ene op het andere kunstwerk laten volgen. Mark Insingel
- Beschouwt u zichzelf dan als een revolutionair? Het gaat mij zeker niet om omwenteling in de betekenis die dit woord suggereert. Als het ‘rouleren’ alleen kan door massaal bloedvergieten - anders gezegd: door het verbranden van het geschiedenisboek - dan ligt de prijs te hoog, ik ben trouwens te veel amateur-psycholoog om de motieven van de revolutionairen niet wat dubbelzinnig te vinden - het is mijns inziens het verhaal van de stroper die een beste boswachter zou zijn, maar hij krijgt de kans niet. Ik persoonlijk geloof eerder in het geduldig openhouden en openmaken van vaargeulen voor de vrije gedachte.
- U hebt gezegd dat uw engagement zich door middel van de taal uit. Kunt u daar iets over zeggen? Merkt u hoe ik niet kan nalaten mij sociaal te engageren in mijn antwoorden? Hoe mijn artistieke visie eigenlijk de vertaling is van een levensvisie? Zo zal ik het ook niet kunnen nalaten om in mijn teksten zelf impliciet op het thematische vlak sociaal engagement te tonen. Maar mijn eigenlijke sociale engagement voor zover het mijn teksten zelf betreft, vind je in mijn behandeling van het taalgebruik. Kun je aan de hand van het taalgebruik alleen al niet een hele mentaliteitengeschiedenis schrijven? Wijst aandacht voor het taalgebruik op zich al niet op sociaal engagement? Het expliciete sociale engagement in literaire teksten heeft daarentegen maar zin als je hoge oplagen haalt. En als het je echt daarom te doen is, waarom probeer je dan geen plaatsje te vinden bij de massamedia? Maar in dat geval ben je natuurlijk niet iemand die dingen schrijft waarin het de bedoeling is dat de oorspronkelijke lineaire informatie in een cirkel opgesloten wordt.
- Waarom krijgen circulaire, cyclische structuren zo'n belangrijke rol toebedeeld in uw werk? Ik probeer mijn teksten ‘dicht’ te maken door elk onderdeel een spiegelbeeld te geven. Zo heeft de gedachtengang - de taalgang - begin noch einde. In mijn bundel Perpetuum Mobile heb ik deze methode misschien het meest letterlijk toegepast. Ik dacht: al deze gedichten hebben inhoudelijk begin noch einde, ik kan dus niet anders dan bij een willekeurige regel beginnen en dit wil ook zeggen dat elke laatste regel willekeurig is, een lineaire vorm ontkent hier de betekenis. Ik kwam toen vlug tot het besluit dat hier maar één en vanzelfsprekend middel was om als het ware de inhoud in de vorm te veraanschouwelijken: de teksten afdrukken in cirkelvorm. Zo ontstonden gedichten, al naar gelang van de lengte van de versregels, als cirkels, met regels als de spaken van een wiel, in de vorm van een oneindigheidsteken, enzovoort. Deze bundel is concreet zonder het zelf te weten of te willen zijn, het is ook een bundel die om een bijzonder geconcentreerde en nauwlettende lectuur vraagt, terwijl de meeste oppervlakkige ‘lezers’ denken dat het een kijkboek is. Al mijn boeken nu bestaan uit circulaire en cyclische structuren. Waarom? Circulaire en cyclische structuren dwingen de aanwezige informatie (het semantische aspect van de woorden) in een verband en een verbond van onderlinge verwijzingen, alle elementen op alle niveaus gaan als het ware prismatisch werken. Het beeld van de cirkel en van de lijn gebruik ik ook in beschouwingen over kunst, ik duid er dan het verschil mee aan tussen poëtisch en informatief gebruik van de media. Iets waarin de poëtische functie prevaleert stel ik graag voor als een cirkel, om te zeggen: denk niet dat het geen betekenis heeft, in deze cirkel zit net zoveel (eigenlijk meer) informatie als in de lijn die ontstaat als ik hem doorknip (‘open’-knip), in die lijn gaat de informatie alleen anders functioneren, ze wordt ‘narratief’, ze wordt louter ‘medegedeelde’ terwijl ze in de cirkel opgenomen is in de poëtische ‘mededeling’. | |
[pagina 216]
| |
Beide gedichten uit: Perpetuum Mobile, 1969
- Hoe werkt u dan om uw boeken te schrijven? Werkt u nooit lineair? Ik begin met te schrijven zonder goed te weten welke kant het op zal kunnen. Als ik een fragment heb oriënteer ik me daarop om een tweede te schrijven, dan volgt een derde in functie van de eerste twee, enzovoort. Vaak schrijf ik aan, noem het kernen, die pas in een later stadium met elkaar in verband zullen kunnen gebracht worden. Door te schrijven in functie van wat al geschreven is, door thema's en vormen te ontwikkelen die bij elkaar horen en op elkaar inspelen, gaat mijn tekst intern verwijzen en niet naar buiten. Als mijn cirkel dan af is, als hij gaaf is, dan denk ik dat je de eerst geschreven regels niet meer terug kunt vinden.
- Is er in uw werk dan nog plaats voor verbeelding? Het is niets anders dan dat, dacht ik, mijn vorm op zichzelf is al louter verbeelding. En wat ik doe met de gemeenplaatselijke zinnen die ik gebruik, met de alledaagse woorden die ik in een ongewoon verband tegenover elkaar opstel, het is niets anders dan mijn verbeelding gebruiken, niet op het narratieve vlak maar op het talige. Mijn verbeelding kan des te vrijer zijn omdat de taal niet in de eerste plaats als een middel gebruikt wordt, de taal kan zich onder mijn handen als het ware uitleven. (Hier zijn we dan weer bij de erotiek van het schrijven.)
- Denkt u niet dat u de nadruk legt op één deel van de mens, het verstand en het begripsvermogen namelijk, en dat de ziel, de gevoeligheid, het specifiek menselijke totaal verwaarloosd worden? Misschien is mijn werk wel een spiegel van aspecten van de tijdgeest en is het dus geen easy-listening-muziek. Daaruit besluiten dat er ziel en gevoel aan ontbreekt zou getuigen van geestelijke luiheid. Gevoel, ziel, beleving, je kunt dat maar vasthouden in teksten die op het talige vlak standhouden. Ik denk hier aan uitspraken zoals van een Valéry en een Rilke, dat literaire werken met taal worden gemaakt en niet met gevoelens. Gevoelens kun je vergelijken met parfums: zo vluchtig als ze zijn, zijn ze het resultaat van een ingewikkeld proces, en ze moeten volgens beproefde methodes bewaard worden of ze zijn vervlogen voor je het weet. Proces en methodes vertegenwoordigen het werk van de kunstenaar, zonder hetwelk hij een huilebalk is of een lolbroek. |
|