Literatuur. Jaargang 4
(1987)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 147]
| |
Oorlog en collaboratie: variaties op een thema in de romanliteratuur van Nederland en Vlaanderen
| |
Het Vlaamse perspectiefAls we kijken naar het beeld van deze woelige tijd in Noord en Zuid, krijgen we de indruk dat Nederlanders en Vlamingen de gebeurtenissen op totaal verschillende manieren hebben beleefd. Waar je voor Nederland overFrans Masereel, De oorlog
een hele literatuur over oorlog en verzet kunt spreken, houden de Vlaamse schrijvers zich vooral bezig met allerlei aspecten van de collaboratie. Ze hebben daar een veel minder negatieve kijk op dan de Nederlanders. Het in elkaar overvloeien van goed en kwaad, de betrekkelijkheid van heldendom en vaderlandsliefde en de aanmatiging van de naoorlogse sanctionering daarvan vormen als het ware de enige thematiek van de Vlaamse romans; de jodenvervolging, de schaarste en de honger, de oorlog gezien vanuit Engeland of de concentratiekampen komen hier zelden of nooit uitvoerig aan bod, evenmin als de problemen van de ‘tweede generatie’. De doorsnee Nederlandse roman uit de jaren 1945-1950 wordt gekenmerkt door de blinde verheerlijking van het verzet en de schildering van de collaborateur | |
[pagina 148]
| |
als het ‘rancunemannetje’, de zwakkeling die een leider nodig heeft om zijn zelfvertrouwen op te vijzelen. Een vloedgolf van romans waarin alle verzetsmensen heiligen waren, alle n.s.b.-ers schurken of onnozelaars, overspoelde Nederland toen. Het merendeel van deze werken heeft trouwens de tand des tijds niet kunnen weerstaan; de uitzonderingen op deze regel plaatsen juist vraagtekens bij deze zwart-wit visie op de wereld, zoals Simon Vestdijk in Pastorale 1943 (1948) en in Bevrijdingsfeest (1949) of, in mindere mate, auteurs als Willy Corsari (Die van ons, 1945) en Frank Swilders (Grensconflict, 1948). In Vlaanderen bleef deze golf uit, en in de werken die verschenen werd de grens tussen goed en kwaad veel minder scherp getrokken, ook kort na de oorlog. Die grens loopt bovendien vaak niet parallel met een goede of foute politieke instelling. Deze genuanceerde visie komt tot uitdrukking in de kritische beoordeling van het verzet en in de voorstelling van de collaborateur als een misleide idealist. ‘Die van ons’ bij Corsari spelen vanzelfsprekend een rol in het actieve verzet, maar bij Piet van Aken is dat niet automatisch het geval. In Alleen de dooden ontkomen (1946) laat hij een van zijn personages, een voormalig verzetsstrijdster, haar medestanders op een lijn zetten met Walter Brees, die een aanzienlijk fortuin heeft vergaard in de handel met de Duitsers en verder vooral uitblinkt door zijn besluiteloosheid: ‘Het drong eensklaps tot Sylvia Moyson door hoe veel hij eigenlijk op hen beiden geleek. Net als Dasters probeerde hij steeds het zichzelf zoo moeilijk mogelijk te maken.’ (213) Bovendien kunnen bijvoorbeeld de motieven die iemand ertoe aanzetten in de weerstand actief te worden soms erg lijken op de overwegingen die een ander doen besluiten naar Duitsland te vertrekken; de man van de straat handelde immers niet vanuit een ideologische motivatie, maar probeerde zich bij de veranderde situatie aan te passen om de oorlog zonder kleerscheuren door te komen. In Het verdriet van België (1983) van Hugo Claus meent Leon die op het punt staat naar Duitslandte vertrekken: ‘'t Gaat ons deugd doen om een keer andere soep te proeven. 't Kan niet alle dagen preisoep zijn. Het is ons beloofd: hoog loon, gelijke rechten als de Duitse arbeidskameraden, gelegenheid voor sport en vermaak.’ ('847, 326) De broer van Leon verdwijnt daarentegen naar Engeland, want ‘Hij is altijd Engelsgezind geweest, met die Engelse sigaretten, en die Engelse liedjes van Aaiaaiaailoffjoe.’ ('847, 345) Bepaald geen idealistische motiveringen dus. De in Vlaanderen te constateren mildheid in de beoordeling van de collaboratie is duidelijk niet ingegeven door de afstand in de tijd. Opvallend is juist de continuïteit in de kijk op de problematiek van collaboratie en verzet, die vaak bepaald is door een vergevingsgezindheid die veel weg heeft van defaitisme. In 1953 komt De heilige gramschap van Maurice d'Haese uit, een roman die zich hoofdzakelijk afspeelt binnen een verzetsgroep die sabotage-acties uitvoert. Een van de leden van deze groepering legt de nadruk op de waanzin van alle oorlog en de diepmenselijke overeenkomst tussen vriend en vijand: ‘En dan, wie was de schuldige? Wie had hen de absurde verering voor het ras en het volk en het vaderland ingepompt? Wie had hen het vergift ingespoten? Overal was het zo. Niet alleen bij de anderen, overal was het zo. Maar zij waren alleen veel onvoorzichtiger en veel brutaler. Zij verborgen het niet meer, dat was het enige verschil, maar overal was het zo.’ (157) Natuurlijk is dit een toon die in het België van net na de oorlog evenmin in goede aarde viel bij het politieke gezag als in Nederland. Repressie en zuivering beheersten het toneel, en in dit kader deden velen er maar het zwijgen toe, vooral als hun eigen opvattingen te sterk indruisten tegen de officiële lijn. Zelfs romans die hoofdzakelijk ingaan op de problemen van de illegaliteit plaatsen kritische kanttekeningen. Zo heeft Valeer van Kerkhove het in De gijzelaars (1977) over de onschuldigen die door de Duitsers worden gefusilleerd als represaillemaatregel voor sabotage, een problematiek die overigens geregeld terugkeert in de Vlaamse romans. J.K., die de aanslag | |
[pagina 149]
| |
pleegde, gaat na 22 jaar nog steeds gebukt onder schuldgevoelens; hij werd na de oorlog gedecoreerd, maar het is een gevoelloze held, ‘een wiskundige van de vrijheid en het vaderland’ (99) en ook geen man van het volk: ‘Hij sprak beschaafd, beter dan zijn kleren verdragen konden en ook zijn handen waren te goed voor zijn plunje.’ (99) Zijn eigen vrouw velt een vernietigend oordeel over hem: ‘Ten slotte, lieveling, heb jij een mens neergeschoten en vijf anderen laten neerschieten, en deze mens heb je uit de wereld verbannen. Ik weet dat dit één zijde van de medaille is. De medailles die je gekregen hebt, zijn de andere zijde.’ (143) Vaak, en met name in de romans die vrij kort na de oorlog werden geschreven, werd ook een onderscheid gemaakt tussen de echte verzetsmensen die hun houding trouwens snel bepaalden, en de anderen, de profiteurs van de zwarte markt, de opportunisten, de avonturiers. De echten doen hun plicht en brengen vaak zelfs begrip op voor de mensen die daar de moed niet toe hadden, terwijl de anderen uit eigenbelang handelen en op een onzinnige manier de held uithangen. In dit verband kunnen we vader en zoon Struyf met elkaar vergelijken, twee personages uit de in 1948 geschreven roman Zwart en wit van Gerard Walschap. Paul, de vader, beschermt de Duitsgezinde zoon van zijn beste vriend, ook al verdenkt hij hem ervan zijn eigen zoon te hebben aangegeven bij de Gestapo. Wraakgevoelens zijn hem vreemd, en hij is gekant tegen spectaculaire manifestaties die de zaak van het vaderland niet dienen. Piet daarentegen, ‘de zoon die nooit iets goed had uitgericht’ ('784, 88), is op zoek naar avontuur, wil dapper doen, uitdagen en niet ‘als een ambtenaar onbenullige dingen doen’. ('784, 96) | |
RevanchismeDeze kritische visie op het verzet gaat gepaard met een mildere kijk op de collaboratie. Ook onder de Duitsgezinden zijn er goeden en slechten, en ook hiervan vinden we vertegenwoordigers in een roman als Zwart en wit. De ouders van de eerder vermelde ss-er staan in hun dorp bekend als pro-Duits, maar hebben twee joodse onderduikers in huis en behoeden door hun relaties een opgepakte verzetsstrijder voor het concentratiekamp. Daar staat Fonske Taeck tegenover, journalist bij ‘Volk en Staat’, die er niet voor terugschrikt mensen aan te geven in het volle bewustzijn van de wrede dood die ze tegemoet gaan. Zo zijn er tal van voorbeelden van verzetsmensen die geen helden zijn, van collaborateurs die geen vlieg kwaad doen. Sommige schrijvers gaan echter een beslissende stap verder en willen de collaboratie rechtvaardigen; de Duitse nederlaag en vooral de naoorlogse repressie en zuivering worden als een onrecht beschreven, dat niet goed te praten valt. Het gaat hier vooral om auteurs die zelf aan de kant van de bezetter stonden en politiek geëngageerd waren in die richting, zoals Ward Hermans, die in Jan van Gent de lijn doortrekt van de Eerste naar de Tweede Wereldoorlog, van activismenaar collaboratie, en dit vanuit een uitgesproken flamingantistisch en anti-communistisch standpunt. In deze categorie moeten we mijns inziens echter ook sommige boeken plaatsen die geen expliciet politiek of ideologisch standpunt vertolken maar waaruit toch duidelijk een uiterst onkritische houding tegenover nazi-Duitsland spreekt. Ik denk hier aan werken als Trefpunt München van Jet Jorssen en Karel de Cat. De hoofdpersonages, Wim en Paula, hebben in 1943-1944 in Duitsland verbleven als begeleiders van Vlaamse kinderen in Duitse vakantiekampen, waar ze elkaar hebben leren kennen. Het verhaal is in de eerste persoon verteld, duidelijk terugblikkend op een verleden dat al betrekkelijk ver terug ligt. Dit perspectief versterkt de parallel die, volgens de achterflap van het boek, getrokken kan worden tussen de auteurs en hun personages, die ‘paradijselijke maanden’ in Duitsland doorbrengen. Het volgende citaat lijkt me karakteristiek voor de toonzetting: ‘Ik heb het leven nog nooit zo heerlijk gevonden als nu, ja, ondanks de oorlog, ondanks de omzwachtelde handen en voeten van de soldaten in Nördlingen, en al de beelden van ellende die ze oproepen.’ (30) Dit werkje werd in 1983 uitgegeven, maar hier geldt dus nog steeds: ‘Wír haben es nicht gewußt’, en terugblikkend op deze niet alleen | |
[pagina 150]
| |
voor soldaten moordende tijd lijkt de auteurs kennelijk nu nog alles rozegeur en maneschijn. Het is trouwens wel tekenend dat er in Vlaanderen zelfs een literaire uitgeverij werd opgericht uit reactie tegen het publikatieverbod dat de schrijvers trof die zich tijdens de oorlog hadden gecompromitteerd. De V.Z.W. (vereniging zonder winstoogmerk) ‘De Clauwaert’ stelde zich in 1948 tot doel Vlaamse auteurs uit te geven die door zuiveringsmaatregelen waren getroffen, zoals Filip de Pillecyn. | |
Fictie en werkelijkheidIk heb er in het begin van dit artikel op gewezen dat we het beeld dat zich in de literatuur aftekent niet zonder meer kunnen toepassen op de werkelijkheid. Uit het milder oordeel over collaboratie dat uit Vlaamse romans spreekt kunnen we niet zomaar afleiden dat er op groter schaal werd gecollaboreerd. Hoe weinig ze ook zeggen, de cijfers met betrekking tot de repressie wijzen althans in een andere richting. Van de 450.000 aanklachten in Nederland werd tweederde geseponeerd, en van de circa 150.000 personen tegen wie maatregelen werden genomen is 60% nooit berecht. In België zijn van 400.000 mensen dossiers aangelegd, veroordeeld werden er 53.000. Wellicht kunnen we een betere verklaring voor het verschil in perspectief dat ons hier bezighoudt vinden als we een onderscheid maken tussen de diverse vormen van collaboratie. Volgens dr. N.K.C.A. in 't Veld zijn er, wat de economische collaboratie betreft, bijvoorbeeld ‘aanwijzingen, dat de industriële activiteit in Nederland ten gunste van Duitsland verhoudingsgewijs groter is geweest dan in België en Frankrijk’, hoewel een kwantitatieve afweging hier natuurlijk uiterst precair blijft. In Vlaanderen daarentegen bestond er een politieke collaboratie, gebaseerd op een historische discriminatie van de Vlamingen in een Belgische staat waar de Franstaligen de lakens uitdeelden. Nu is het zo dat iemand die gedreven wordt door ideologische motieven waarschijnlijk eerder geneigd zal zijn zijn standpunt toe te lichten en te verdedigen, bijvoorbeeld in een literair werk, dan iemand die actief is in handel of industrie. De stelling dat deze specifieke vorm van collaboratie in Vlaanderen een spreekbuis heeft gevonden in de literatuur wordt trouwens bevestigd door het verschil in perspectief tussen de Nederlands- en de Franstalige romans in België. In Wallonië is er evenals in Vlaanderen sprake van een zekere berusting: ‘Evidemment, comme toujours dans notre pays, ten a qui sont pour et ten na qui sont contes’ (sic) (195, ‘Natuurlijk, er zijn er die voor en er zijn er die tegen zijn, als altijd in ons land’), om te spreken met de ongeletterde ik-figuur uit L'an quarante de mon mononke (1973) door Paul Biron. Er wordt niet erg zwaar getild aan de problematiek van de politieke betrouwbaarheid, een sterk humoristische inslag kenmerkt veel Frans-Belgische en Waalse romans. Maar ook al worden weinig woorden besteed aan de tegenstelling goed/fout, één ding staat buiten kijf: wiemet de Duitsers heult, uit eigenbelang of uit overtuiging, is zoniet de vijand, dan toch altijd de andere. Met het oog op dit verschil binnen de Belgische context kunnen we alleen concluderen dat de Vlaamse gedachte, de emancipatie van de Vlamingen ten opzichte van de Franstaligen, en het besef van de onderdrukking van Vlaanderen een grote rol hebben gespeeld. Sommigen hebben op grond van deze overwegingen hun heil gezocht in een min of meer consequente aansluiting bij de Duitse overheerser, anderen hebben er een voogdij te meer in gezien die het Franse juk verving, maar die de uitgangssituatie niet veranderde. Maar iedereen deed het voor Vlaanderen en het begrip ‘landverraad’ schiet hier duidelijk te kort. Bovendien zullen de mensen die in het Nederlands over de oorlog wilden schrijven niet bepaald degenen zijn die in de illegaliteit actief waren. Ik schematiseer hier even bewust: de Vlaamse intelligentsia ging niet zo snel in het communistisch verzet en de gegoede stand gebruikte het Frans als cultuurtaal. Ik wijs in dit verband terloops op de romans van Daniel Gillès, een uit Brugge afkomstig auteur die in het Frans schrijft over het verzet van de aristocratie, over de landsgrenzen heen tot in het geannexeerde Oostenrijk. Andere historische gegevens die we niet uit het oog mogen verliezen zijn de houding van Leopold iii tegen-Leopold iii met Liliane Baels, met wie hij in 1941 in het huwelijk trad
| |
[pagina 151]
| |
over de bezetter en daarnaast het feit dat België al aan zijn tweede oorlog in vijfentwintig jaar tijd toe was. De beoordeling van de situatie door het staatshoofd en de secretarissen-generaal zal een niet te onderschatten rol hebben gespeeld; in Nederland was de toestand alleszins minder verwarrend. Daar waren regering én vorstin uitgeweken naar Londen, van waaruit ze duidelijke en niet mis te verstane richtlijnen konden geven, om maar te zwijgen over de via de ether aangekondigde maatregelen tegen de landverraders. In België werd de nadruk gelegd op de continuïteit. De bestaande structuren werden zoveel mogelijk in stand gehouden, zowel op het administratieve als op het economische vlak; er diende een zo soepel mogelijke regeling te worden gevonden om de bezetting draaglijk te maken - maar waar liggen dan de grenzen? De weifelachtige houding van regering en parlement droeg nog tot de verwarring bij. Bovendien werd de zogenaamde koningskwestie na de oorlog opgelost conform de wens van het Franstalige deel van de bevolking; zo werd de idee van een Vlaamse onderdrukking nieuw voedsel gegeven en de ontevredenheid over het Belgische staatsbestel aangewakkerd. Het doorwerken van de Eerste Wereldoorlog uit zich in een bepaalde resignatie, een zekere wrok ook wanneer het over onderwerpen als activisme gaat. Waarom zich druk maken als men aan den lijve heeft ondervonden dat na beëindiging van het conflict dezelfde problemen, dezelfde onrechtvaardigheden de kop opsteken? In De zure druiven (1952) van Gaston Duribreux bijvoorbeeld bepaalt de dodelijke invloed van de Eerste Wereldoorlog de thematiek. Lallemans heeft in de loopgraven gezeten, hij is nu invalide en heeft een zeer fatalistische levensvisie. Dat schept een kloof tussen hem en zijn kinderen. Zijn zoon is actief in een weliswaar niet erg efficiënte verzetsgroep, en zijn dochter gaat met een Duitse soldaat om. Lallemans keurt het ene net zo goed af als het andere: ‘Jullie wijzen me eens te meer op de onzinnigheid van het offer dat ik gebracht heb op dat fameus altaar van het vaderland! Wat een duivelse ironie van het noodlot, dat juist dat wat van mij komt, mijn eigen kroost, mij de genadeslag toebrengt! Jij, met je te geven aan de vijand die ik bevochten en gehaat heb, aan wie ik die zieke borst en die verteerde ingewanden te wijten heb en die na vijf en twintig jaar teruggekeerd is om ons te pesten en te laten hongeren!... En ook jij dáár, blinde stommerik! die al die aftandse denkbeelden van vaderlandsliefde en heldhaftigheid, al dat stupide en nutteloze, dat mij in 1914 noodlottig is geweest, weer opgerakeld hebt! Die jarenlang, met beestachtige onverschilligheid lijdzaam op mijn marteling hebt toegezien en mijn aanklacht hebt gehoord! Die mij nu het laatste ontneemt dat mij als troost en illusie nog overbleef: een schrikbeeld te zijn voor anderen, met het getuigenis van mijn verkankerde lijf, onwetenden van die oude stommiteiten af te schrikken...’ (96) | |
Polarisatie versus harmoniseringSamenvattend zouden we kunnen stellen dat in Nederland een polarisatie van de standpunten de overhand heeft, althans in het begin, terwijl in Vlaanderen een verzoening van de extremen nagestreefd wordt. In 1949 al schetste Frans van Isacker in Er is een uitweg een tafereel van de machtsovername door de geallieerden, waar overleg en behulpzaamheid centraal staan, aan beide fronten: ‘Er wordt druk over en weer gepraat. In twee, drie talen wordt er verslag uitgebracht. De commandant kan onmogelijk nog gaan, zijn rechtervoet is zo goed als af. De Amerikaan heeft een zwaar schot in de rechterdij. De twee die hem ondersteunen, hebben alleen wat schrammen. Het zijn ss-ers.’ (120) Bovendien is er in Vlaanderen een grotere continuïteit in de beoordeling van goed en fout dan in de Nederlandse romans. Waar de evolutie naar een genuanceerder tekening van de personages in het Noorden enkele jaren in beslag nam, werden begrippen als vaderlandsliefde en landverraad in Vlaanderen ietwat skeptisch bejegend, en voegde men bij de beschrijving van heldendaden een flinke korrel zout toe. Aan de andere kant kunnen we wel overal dezelfde evolutie van oorlog als thema naar oorlog als motief opmerken. Ook in Vlaanderen vervaagt het concrete gebeuren met de tijd en wordt het doorgaans in een breder kader geplaatst. Het beschrijven van de oorlogsomstandigheden wordt in dienst gesteld van een algemener thema waarvoor de historische gebeurtenissen een passend kader vormen. Als hét voorbeeld van deze ontwikkeling in Nederland kan De donkere kamer van Damocles (1958) van Willem Frederik Hermans worden beschouwd. Ondanks duidelijke overeenkomsten met de werkelijkheid vormt de wereld van collaboratie en verzet alleen het decor voor de uitwerking van een thema dat zou kunnen worden omschreven als de ontreddering van het individu in een ondoorgrondbaar universum. In De vermaledijde vaders (1985) van Monika van Paemel wordt de Tweede Wereldoorlog in verband gebracht met alle oorlogen, kleine en grote, waarin de man zijn agressie botviert, om daarna weer de andere helft van de mensheid in huiselijke kring te tiranniseren. Deze bredere thematiek neemt ook hier niet weg dat de feiten zorgvuldig weergegeven worden; dit blijkt bijvoorbeeld uit de hallucinerende beschrijving van de slachtpartij in Vinkt, waarbij zelfs data, leeftijden, bewijsstukken en dergelijke nauwkeurig vermeld worden. Deze situering van de oorlog in een ruimer geheel schept een zekere afstand tot wat tot de geschiedenis is gaan behoren. Soms krijgen de gebeurtenissen iets irreëels, zoals in Orchis militaris (1968) van Ivo Michiels, dat als motto een uittreksel uit het futuristisch manifest van Marinetti heeft meegekregen waarin de nadruk wordt gelegd op de schoonheid van de oorlog. Deze esthetisering kunnen we mijns inziens eveneens vinden in een Nederlandse roman als Het stenen bruidsbed (1959) van Harry Mulisch. Ondanks deze overeenkomsten kunnen we niet anders dan een schril contrast constateren tussen Ne- | |
[pagina 152]
| |
derland en België, zowel wat de gekozen motieven betreft als hun verwerking in de romanfabel. Verzetshelden tegen landverraders, dat is evenwel niet de enig mogelijke vraagstelling. Als we deze hele produktie van een ander standpunt uit bekijken, met meer oog voor het algemeen menselijke en minder aandacht voor ideologie en politiek, zien we wellicht door de ethische normering heen hoe de kleine man in Noord en Zuid verzeild raakt in conflicten die hij niet kan overzien. In Nederland meent hij een ondeelbaar ogenblik lang iets groots te kunnen volbrengen; op z'n laatst bij de bevrijding stort zijn droom in elkaar, de machthebbers van weleer zijn terug, de betere wereld waarop hij hoopte blijft uit. In Vlaanderen is hij al eerder door schade en schande wijs geworden, en probeert hij te schipperen tussen een oude en een nieuwe tijd om zijn schaapjes op het droge te houden. Maar of hij nu uit Voorschoten of uit Walle komt, Osewoudt of Seynaeve heet, hij blijkt zich altijd ergens vergist te hebben. | |
LiteratuuropgaveIndien niet anders vermeld, wordt geciteerd uit de eerste druk van de betrokken romans. Voor een gedetailleerder beeld van de Tweede Wereldoorlog in de Nederlandse roman verwijs ik naar T. Anbeek, ‘Idealisme, cynisme, ironie’, in: Vrij Nederland/Boekenbijlage, 11/5/85, p. 3-6. De cijfers m.b.t. de berechting van collaborateurs zijn ontleend aan K. Groen, Landverraad. De berechting van collaborateurs in Nederland (Weesp 1984) en T. Luykx, Politieke geschiedenis van België 2 (Amsterdam-Brussel 1983). De uitspraak van N.K.C.A. in 't Veld staat in de Winkler Prins Encyclopedie van de Tweede Wereldoorlog (Amsterdam/Brussel 1983) onder het lemma ‘collaboratie’. In dit werk zijn trouwens ook veel andere nuttige gegevens voor een vergelijking van de Belgische en de Nederlandse situatie te vinden. De beginjaren van de uitgeverij De Clauwaert zijn uitvoerig beschreven in G. Wittebols & G. Durnez, Van Leeuwtje tot DC. Kroniek van een literaire uitgeverij (Leuven 1984). |
|