Literatuur. Jaargang 4
(1987)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 139]
| |||||
Een veldtocht in sonnetten
| |||||
InhoudHoe is de politiek-militaire situatie bij de aanvang van | |||||
[pagina 140]
| |||||
De belegering van het fort Sint Andries. De gravure is getekend met de blik naar het zuiden: de bovenste rivier is de Maas, de onderste de Waal
het jaar? Aartshertog Albertus van Oostenrijk, sedert 1595 Spaans landvoogd te Brussel, was van september 1598 tot augustus '99 afwezig om met Isabella, de dochter van Filips ii, in Spanje in het huwelijk te treden. In die tussentijd nam zijn neef, kardinaal Andreas van Oostenrijk, zijn plaats in. De Spaanse bevelhebber Don Francisco de Mendoza, ‘Admirante van Arragon’ geheten, was in 1599 vanuit Kleef tot in de Bommelerwaard doorgedrongen. Daar had hij het fort Crèvecoeur op de Noordelijken veroverd en op een strategisch punt waar Maas en Waal dicht bij elkaar kwamen een nieuw fort laten bouwen, dat ter ere van de interim-landvoogd de naam ‘Sint-Andries’ kreeg. Hierover gaat het in sonnet i. In ii begint het verhaal van de operaties in 1600. In het voorjaar slaagde Maurits erin Crèvecoeur binnen drie dagen weer in handen te krijgen (24 maart). Vervolgens trekt hij op Sint Andries af, vol goede moed ‘Al had 't een heiige naam, veel garnizoen end oud’ [een omvangrijke bezetting van ervaren soldaten]. Omdat het garnizoen niet van overgave weten wil, laat Maurits het fort beschieten, er wel voor zorgend dat de buitenmuren intact blijven, zodat hij het zelf te zijner tijd als verdedigingswerk gebruiken kan. Sonnet iiii vermeldt dat het aartshertogelijk paar zich in Brussel bevindt. Maurits weet dat de soldaten in Sint Andries in lange tijd geen soldij ontvangen hebben en biedt begin mei aan het fort te kopen voor ‘een tonne schats en een kwartier daarbij’, dat wil zeggen voor f 125.000, én de belofte van vrije aftocht, maar hij krijgt nul op het rekest. De belegering gaat dus door:
Die nacht wij groeven kloek, 't geschut heeft weer gespeeld,
Des andren daags men hoord' deez Priesters [r.k. Spanjaarden] anders preken:
Zij riepen om akkoord, haar hoogmoed was geweken.
Een akkoord komt spoedig tot stand: het garnizoen krijgt zijn geld en mag ongehinderd vertrekken, waarbij heel wat huursoldaten in dienst van de Prins overgaan (V). In de voorafgaande wintermaanden was er in Den Haag al druk over een groot offensief gesproken. De kans was gunstig, omdat de Spanjaarden in het Zuiden met geldgebrek en muiterij kampten. Zeeland had reeds lang aangedrongen op een expeditie tegen de Duinkerker zeerovers, die de handelsvaart veel schade berokkenden, verder was het bevreesd voor Spaanse galeien die in Sluis gestationeerd waren. Het lag dus voor de hand aan een operatie in zuidelijke richting te denken. Begin mei wordt daartoe in principe besloten, met Nieuwpoort als eerste aanvalsobjekt. De prins treft maatregelen om met een | |||||
[pagina 141]
| |||||
De landing bij Philippine. Van rechts komen de schepen uit Vlissingen. Men ziet de kleine schans en hoe de troepen zich daarachter in marsorde scharen. De toren van Brugge, midden achter, geeft aan waarheen het leger trekken zal. Rechtsonder het fort Maurits, tegenover Philippine gelegen
grote legermacht naar Vlaanderen te trekken als hij voldoende schepen voor het vervoer krijgen kan. Het plan is namelijk de manschappen over zee naar Oostende te brengen, dat in Staatse handen is. De voorbereidingen zijn uiteraard niet gering en vereisen een geduchte organisatie. Daarover lezen we in VI:
In meen'ge stad men deed arreste met der spoed
Op schepen groot en smal, bekwaam tot haar voornemen;
't Getal, ik zeg alsnog, een ieglijk deed vervremen,
Men biek, men brouwde sterk, van als in overvloed.
Veel timmerliên men zag zeer kloeklijk ook in 't werk,
Al dat d'oorlog behoeft, men zag gereed ook maken;
(In menige stad legde men met voortvarendheid beslag
op grote en kleine schepen, geschikt voor de
onderneming; 't aantal - deel ik alsnog mee - verbaasde
iedereen. Men bakte, men brouwde bedrijvig, van alles
in overvloed. Men zag veel timmerlui eveneens heel
flink aan het werk, alles wat nodig is voor de
oorlogvoering zag men dan ook gereedmaken.)
Als alles voor elkaar is, begint het vervoer. We zien de drukte en het gedrang voor ons (vii):
Men zag tot Sparendam zo groot aantal vergaard
Van schepen groot en klein, dat groot men 't wel mag nomen;
Zò willig elkeen was om d'eerste door te komen,
Dat door de ijver groot verhinderd werd de vaart.
Ook binnen, buiten om der Gou (de Gouden stad) [Gouda]
Men schepen zag zo veel, om door de sluizen drijven,
- Hoe goed de ordre was - men kost die nauw gerijven [bedienen].
Op de afgesproken tijd liggen de schepen - volgens viii wel een vijfentwintighonderd, maar dat is te ruim geschat (het waren er een dertienhonderd) - in Dordt, Rotterdam en Willemstad klaar. De stadhouder en een aantal leden van de Staten-Generaal die besloten hadden mee te gaan begaven zich naar Vlissingen, het verzamelpunt. Allen blaken van geestdrift, want ‘Dit Prinslijk, edel hart elks harte had gestolen’. Maar het weer werkt tegen: een harde westenwind verhindert de vloot de zee op te gaan. Daarom wordt besloten de Schelde op te varen en bij Phillipine (in het tegenwoordige Zeeuws-Vlaanderen) te ontschepen om vandaar over land naar Oostende te | |||||
[pagina 142]
| |||||
marcheren. Zo gezegd, zo gedaan. De bezetting van een kleine schans bij Phillipine gaf zich snel over en de volgende dag (22 juni) ging het leger op weg.
Proviand voor dagen zes, elk zelf most dragen met,
Haar drank op deze tocht maar water zoude wezen. (X)
De route liep via Assenede, Eeklo, Male (bij Brugge) en Oudenburg. De sonnetten maken geen melding van het optreden van het Staatse leger, alleen dat de ruiterij onder Brugge ‘veel paarden en veel koeien’ binnenbracht. Duyck beschrijft hoe in Eeklo en andere dorpen huizen in brand gestoken werden en bij Brugge twaalfhonderd runderen en honderdvijftig paarden buitgemaakt en veertig mensen gevangen genomen (646). Over het geheel genomen viel er niets te halen en was de boerenbevolking, tegen de verwachting in, aan de haal gegaan. Vanuit Brugge wordt er geschoten, maar mogen we xi geloven, dan is er slechts één muilezeldrijver gedood. Om geen tijd te verliezen trekt het leger om de stad heen. In de verlaten schansen van Oudenburg en Bredene dichtbij Oostende legt Maurits een bezetting. Een deel van zijn legermacht trekt op 27 juni de stad binnen, een dag later door hem gevolgd (xii):
Men dankte God den Heer, elk mijdde zich 't vermeten,
En spraken: 't is God den Heer, die den weg ons heeft gevrijd.
(Men dankte God de Heer, ieder vermeed zich op de
borst te slaan, en sprak: 't Is de Here God die ons de
weg vrijgemaakt heeft.)
Het eerste aanvalsdoel is nu de schans Albertus, ten zuidwesten van Oostende in de duinen gelegen. De commandant geeft het fort snel over op voorwaarde dat de manschappen met achterlating van de vaandels hun wapens en bagage mogen meenemen.
Toen kwamen tot Oost end veel schepen, wel gelast
(Uit Zeeland afgegaan [vertrokken]) met brood en bier, daarneven
Geschut, kruit, lonten, lood, kaas, boter boven schreven [meer dan genoeg],
Voor paarden haver veel, op hooi was ook gepast.
Galeien drie uit Sluis, som' schepen aangetast [aangevallen],
Van zoetelaars [marketenters] meest bevracht, ook een'ge met bagage.
Een oorlogsschip van ons (al vocht het met courage)
Door stilte [windstilte] schade leed, de vijand leed ook last. (xiii)
Situatieschets van de slag bij Nieuwpoort. Alleen die plaatsen en forten zijn aangegeven die in de sonnetten genoemd worden
welk een legermacht de vijand in aantocht was en hoe dicht hij al genaderd was. Hij zond versterking naar fort Albertus, maar tevergeefs: de Spanjaarden heroverden het en doodden veel van de huursoldaten. De aartshertog dacht dat het niet veel moeite kosten zou Maurits' leger in de pan te hakken, als hij het van de basis Oostende kon afsnijden. De dichter trekt parallellen met farao's achtervolging van de Israëlieten bij de Rode Zee en met de ongelijke strijd tussen Goliath en de jonge David. Het was toen in gelovige kringen heel gebruikelijk om de oorlog met de Spanjaarden en de verlossing uit hun macht aan Israëls bevrijding gelijk te stellen. Wat bracht de vijand in het veld?
Elf duizend voetvolks stout, wel zestien honderd paard,
Hooimaand den tweeden dag, bij Nieuwpoort deed hij draven.
Daartegen moet de prins het opnemen. Hij had zijn mannen de vorige dag bij laag water door de havenmonding van Nieuwpoort gevoerd. IJlings keert hij terug: ... kloek hem trok te moet, ons Held, heel onvervaard,
Die wijslijk en met spoed 't volk zelf bracht door die haven,
Den vijand in 't gezicht, bloot zonder hem begraven. (xv)
(... dapper trok onze onverschrokken held hem
tegemoet, die kundig en snel zelf het krijgsvolk door de
havenuitgang leidde, in het gezichtsveld van de vijand,
openlijk, zonder zich in te graven.)
De stadhouder stelt zijn leger in slagorde op:
Ons Held trok in 't gemoet [tegemoet] zijn vijand aan de strand,
Wien hij daar lev'ren dacht, zeer moedig ook bataille,
De vloed zulks daar verbood, waardoor hij met travaille [moeite]
Een plaats bekwaam verkoos om vechten het te land. (xvi)
Over het laatste schrijft Duyck: ‘... naderhand ziende | |||||
[pagina 143]
| |||||
Aanvang van de slag. Links voert de prins zijn manschappen door de havenmonding terug. Op het strand, midden, rijdt hij de Spanjaarden, van rechts komend, tegemoet. Hier heeft de strijd op het strand plaats, terwijl hij zich in werkelijkheid grotendeels in en achter de duinen afspeelde
dat de zee begon te wassen en het strand eng [smal] te worden, en dat de vijand daarom zijn meeste volk in de duinen deed trekken, beval hij van gelijken [hetzelfde] te doen, omdat ten lesten het strand zo eng werd, dat men 't volk daarop niet kon houden [plaatsen]’ (670). In de volgende strofe zendt Maurits honderdvijftig ruiters uit om te ‘schermutseren’.
Zijn volk in ordre toen bracht ons Nassause Held,
Wiens avant garde was Graaf Ernst ook van Nassauwen
En 't Zeeuwse regiment, dat kloek hem heeft gehouwen [zich heeft geweerd].
Deze voorstelling van zaken komt niet met de werkelijkheid overeen, want toen de Schotse en Zeeuwse troepen, onder Ernst Casimir van Nassau uitgezonden om de Spanjaarden de pas af te snijden, dezen ineens tegenover zich zagen, sloegen ze in paniek op de vlucht. Het Staatse en Spaanse leger lagen in stelling tegenover elkaar op het strand, voor zover er ruimte was, en in en achter de duinen. Volgens Duyck telde het leger van de aartshertog ter plaatse achtduizend man voetvolk en zestienhonderd ruiters, terwijl de stadhouder over tienduizend man infanterie en twaalfhonderd cavalerie beschikte (665). Maurits besluit het gevecht aan te gaan, ‘achtende [van mening] dat hij deze dag victorie moest vechten of dat ze allen moesten verdrinken of verslagen worden’ (666). De tegenstanders namen lange tijd een afwachtende houding aan, wat de stadhouder de gelegenheid gaf ‘de soldaten in goede ordre te brengen en te vermanen heur mannelijk te willen kwijten [gedragen]’ (667). Een echo daarvan beluisteren we in XVII, al zullen dit niet precies Maurits' woorden geweest zijn:
Dit man'lijk woord ook sprak ons Held op dit termijn [tijdstip]:
‘'t Ga zo God wil, elk zal hem wachten t' attenteren [te ondernemen]
Iets buiten mijn bevel’, waarop krijgsliên en heren
Gewillig riepen snel: ‘Heer, Heer, het zal zo zijn’.
Onderwijl komt de vijandelijke hoofdmacht naderbij en dwingt de Staatsen terug te trekken. Maurits laat zich echter niet ontmoedigen en spreekt: ‘Geen uitkomst is ons hier, voor ruiter noch voor knechten,
Dit is de plaatse, daar elkeen moet manlijk vechten.
Ons heeft rondom bezet, de vijand of de zee’.
Daarop aansluitend vervolgt xviii: | |||||
[pagina 144]
| |||||
Elk op dit woord trad voort, in ordre kloek en wel,
Zodat op d'oude plaats den vijand wij weer dreven,
Daarna de vijand kwam, zeer gram, ons weer beneven,
Dat wij weer weken wat, door zijn heel wreed opstel [heel heftige aanval].
Verder wordt beschreven hoe kolonel Francis Vere, commandant van het Engelse regiment, zich op bevel van Maurits in de strijd werpt en de vijandelijke troepen voor enige tijd terugdringt - een actie waarvan Duyck ook gewag maakt (675). Urenlang wordt er met wisselend succes in de duinen fel gestreden. Met een charge van zijn ruiterij weet de prins de Spanjaarden er tenslotte onder te krijgen:
Toen met zijn troepen all', den vijand hij indrong,
Dat oud en jong hij dwong, de vijand moest vertrekken.
Gent op zijn last kloek past, zijn ruiters deed hij rekken.
Des lands vijand ter schand ras kwam door deze sprong;
Vernield, verstrooid, men zag 't aardrijk de doden dekken,
Omtrent vijf duizend man, hij liet aldaar ter plekke.
(Toen hij met al zijn troepen op de vijand indrong,
zodat hij oud en jong zijn overmacht voelen liet, moest
de vijand het veld ruimen. Gent (een ritmeester) voerde
zijn opdracht dapper uit, zijn ruiters liet hij galopperen.
's Lands vijand delfde door deze uitval snel het
onderspit. Men zag de doden, verminkt en overal
verspreid, de aarde bedekken, ongeveer vijfduizend man
liet hij daar ter plaatse achter.)
Duyck noteert: de slag ‘was zeer bloedig en met veel bloeds verkregen’; het stadhouderlijk leger verloor duizend man en telde zevenhonderd zwaargewonden, terwijl de Spaanse verliezen een drieduizend doden beliepen, waaronder veel Spaanse en Italiaanse edelen en officieren, en zeshonderd gevangenen (677-78). De Spanjaarden vluchtten in verwarring (XX):
Toen vlood elkeen daarheen, verbaasd alzo men plach,
Links het aartshertogelijk paar, rechts Francisco de Mendoza. Op de achtergrond de slag die hier in en achter de duinen plaatsvindt
Zij schenen loos, elk koos aldaar verscheiden wegen,
't Geweer, daarneer, zeer ras, men was daar niet verlegen,
De Hertog vlood, door nood, half dood, met droef gewag.
Zijn garde meest, beangst, beteest, men blijven zag,
Zijn medicijn, churgijn, trompetters moesten sneven.
(Toen vluchtte iedereen weg, ontsteld als men was, zij
leken hun verband kwijt te zijn, ieder koos een andere
richting. Het wapen haastig neergeworpen, wist men
wat men te doen had. De aartshertog vluchtte
noodgedwongen, halfdood, met klagelijke stem. Het
merendeel van zijn lijfwacht zag men, angstig, in
verwarring, standhouden; zijn lijfarts, heelmeester,
herauten sneuvelden)
Een vijftig hoge officieren, ‘wiens namen al perfect, ik u niet wel kan schrijven’, gaven zich aan Maurits over, waaronder Mendoza, de Admirante van Arragon. Het Staatse leger daarentegen verloor niet veel officieren:
Al roofde ons deez' slag ook menig krijgsman koen,
Ons hoofden hebt gij, Heer, doch man'lijk willen sparen,
Nochtans, o Here, niet omdat z'er niet bij waren [omdat zij zich afzijdig hielden]. (xxi)
Het volgende sonnet begint met de achtervolging van de Spanjaarden en gaat dan over in een dankgebed tot God:
Gij woudt ook, Here, dat uw naam in 't Vlaanderenland
Door wonderdaden groot, bij ons zou zijn geprezen;
Dat Gij ons woudt behoên, betoonde Gij in dezen.
In dezelfde trant gaat het tot het einde van de serie door: | |||||
[pagina 145]
| |||||
Nu looft, nu dicht, nu zingt, al kan 't hart, pen noch mond
Gods wonder-daden toch ten volle niet verhogen,
Elke roeme 't wonderwerk des Heren na vermogen. (xxiii)
Uit het feit dat leden van de Staten-Generaal en Oldenbarneveld spontaan meegingen en Oostende ongedeerd bereikten, blijkt ‘dat de Here goed, voor ons de wagen ment’, zoals xxiiii zegt. Wat een voorrecht dat een godvruchtig man als de prins aan het hoofd van het land staat! Het slotsonnet zet in met een zegenbede voor de stadhouder, de landelijke en stedelijke magistraten en de gehele bevolking van het Gemenebest. En mocht het soms zo zijn dat ter wille van onze zonden de oorlog voortduurt, ‘Vergeeft ons ons groot kwaad, vernieuwt ons harten binnen, opdat oorlog verdwijn' end' vrede wij gewinnen’. | |||||
Dichter en werkRechts onder het laatste sonnet staat N.S.V., de beginletters van Niemand (ook wel Niets) Sonder Vlack, dat will zeggen: niemand/niets (is) vlekkeloos, is onberispelijk. Het is de spreuk waarmee Michael of Michiel Vlack als rederijker zijn werk tekent. Waarschijnlijk is hij omstreeks 1550 te Gouda geboren uit een reformatorisch gezinde familie van handelaars die meermalen in het stadsbestuur zitting had. In de literatuurgeschiedenis geniet hij een bescheiden bekendheid als auteur van Bruilofts bancket, een verzameling moraliserende liederen die met een afzonderlijk titelblad aan het liedboek Den nieuwen lusthof toegevoegd werd, in 1602 verschenen bij Hans Matthijsz. te Amsterdam, tevens de uitgever van Nassou's bedrijf zeer claar. Verder kennen we van Vlack nog een paar losse gedichten, onder andere een blad met verzen op Maurits' veldtocht van 1597. Uit het inhoudsoverzicht en de citaten zal duidelijk geworden zijn dat de serie sonnetten een drievoudig karakter draagt: ze geeft een verslag van de krijgsverrichtingen maar houdt tevens een lofzang op de prins en een danklied aan God in. De maker blijkt goed geïnformeerd te zijn: data, plaatsnamen en aantallen zijn merendeels juist. Als zovelen in de Republiek beschouwde Vlack de strijd tegen de Spanjaarden als een door God gewilde en gezegende krijg en vereerde hij Maurits als de aangewezen oorlogsleider. Zijn beeld van hem als de geestdriftige en voortvarende legeraanvoerder stemt echter niet overeen met wat we uit andere bronnen over Maurits weten. Hij was namelijk allesbehalve enthousiast over het plan Duinkerken aan te vallen, maar het waren de Staten die, tegen zijn bezwaren in, de tocht doorzetten. Er steekt dus een flink stuk propaganda voor de stadhouder in de gedichten. Nassou's bedrijf zeer claar zal snel in elkaar gezet zijn en is zeker geen literair meesterstukje, maar wat wil men...? Bij gelegenheidswerk van een derderangs poëet valt dat ook niet te verwachten. Het hoort thuis onder de pamfletten en brochures over actuele gebeurtenissenPrins Maurits. Op de achtergrond de slag bij Nieuwpoort
van toen en we moeten het ook niet uit die categorie geschriften losmaken. Als zodanig bezit het evenwel ongetwijfeld kwaliteiten. Toegegeven, de zinsbouw is meer dan eens gewrongen en de woordkeus niet vlekkeloos, maar er zit gang in het verhaal en het heeft, getuige de citaten, levendige passages. Voorzover ik Vlacks werk ken, is deze serie zijn voornaamste literaire prestatie. Het sonnet dient als medium voor het verhaal. Door het rijmschema en de zinsbouw zijn deze sonnetten duidelijk als twee kwatrijnen en twee terzetten gestructureerd. Op een paar uitzonderingen na rijmen ze volgens een opvallend schema: abba acca dee dee. Gewoonlijk tellen de kwatrijnen immers twee rijmklanken en hier zijn het er drie, terwijl het sextet er in plaats van de gebruikelijke drie slechts twee heeft. Zo'n octaaf met drie klanken is tamelijk zeldzaam, al komt het aan het einde van de zestiende en het begin van de zeventiende eeuw wel meer voor. Het bekendste voorbeeld zijn een twintig ‘tuyters’ van Roemer Visscher. Merkwaardig is nu dat een ander pamflet, getiteld Gods Hand oft overwinninge des machtigen heirkracht van den Eersthertogh Albert van Oostenrijck, tusschen Nieuwpoort end' Oostende in Vlaandren van een anoniem auteur en in 1600 te Amsterdam uitgegeven, bestaat uit vijftien sonnetten met hetzelfde rijm in het octaaf. Het rijmschema van het sextet, dee dee, wat neerkomt op cdd cdd bij een ‘normaal’ octaaf, wordt ook maar zelden | |||||
[pagina 146]
| |||||
toegepast. De sonnetten van Roemer Visscher en uit Gods Hand volgen met dde ffe het Franse ‘sonnet régulier’ zoals dat tegen 1600 bij ons algemeen geldig wordt. Waar Vlack het voorbeeld voor zijn rijmschema gevonden heeft, kan ik niet zeggen; misschien dat de rederijkerspraktijk hem nog parten speelt. Voor het overige houdt hij zich aan wat in zijn tijd usance wordt: hij schrijft alexandrijnen met een meestal duidelijke cesuur, volgens het jambische metrum. | |||||
Literaire traditieInteressanter nog dan de vraag waar Vlack het rijmschema vandaan heeft, vind ik het probleem, hoe hij ertoe komt voor het verhaal van een militaire expeditie de sonnetvorm te kiezen. Gegeven zijn dichterlijke vermogens lijkt eigen vinding onwaarschijnlijk te zijn. Bovendien staat hij met zijn sonnetten niet alleen: ik noemde al de anonieme serie uit Gods Hand en kan ook nog wijzen op Congratulatie [gelukwens] aan den groten kapitein... Mauritius van Nassau, een serie van tien sonnetten op de veldtocht van 1605, van de hand van een zekere A. Sayon. Omstreeks de eeuwwisseling was het blijkbaar niet ongewoon een dergelijk onderwerp in sonnetten te behandelen. Bij sonnet denken wij in de eerste plaats aan liefdesgedichten als Petrarca en andere Italianen schreven, de dichters van de Pléiade in Frankrijk en bij ons Jan van der Noot en Hooft. Daarnaast kennen we het sonnet als een moderne voortzetting en equivalent van het klassieke epigram: met een levensles of een vriendschapsbetuiging in de alba amicorum van renaissancistische geleerden en kunstenaars, als drempeldicht voorin boekuitgaven of onderschrift bij portretten enz. Maar er is nog een derde type: sonnetten die een voorval, een situatie schilderen of het verloop van een gebeurtenis beschrijven. Het internationaal bekende voorbeeld is de bundel Regrets (1558) van Joachim du Bellay. Tijdens zijn verblijf in Rome legde de Fransman zijn indrukken en ervaringen in sonnetten neer, vaak op satirische wijze. Algemeen wordt dit als Du Bellay's meest waardevolle bijdrage tot de Franse dichtkunst gezien. Nu veronderstel ik dat Vlacks sonnetten, inhoudelijk tot het derde type behorende, langs een omweg tot het sonnet uit Regrets zijn terug te voeren. De Fransman heeft de Hollander zeker niet rechtstreeks beïnvloed, daarvoor zijn de verschillen te groot. Er moeten tussenschakels zijn. Heel voorzichtig verbind ik nu, van Vlack uit teruggaande, zijn sonnet met dat van de ander. In 1597 verscheen Sonets des grands exploicts victorieux de haut et puissant Seigneur Maurice Prince d'Orange, etc. door I.F.L.P.G.D.B. Het is een verzameling van ruim negentig genummerde sonnetten waarvan de nummers xvi tot lxxiiii in een reportagestijl als Vlack ook hanteert de belangrijkste gebeurtenissen van 1582 tot en met Maurits' veldtocht in 1597 behandelen, terwijl de overige lofdichten op de prins zijn. Naast de gedichten worden in de marge data en plaatsnamen vermeld waarop ze betrekking hebben. De reeks letters duidt op de auteur Jean François le Petit, griffier van Béthune, een hugenoot uit het graafschap Atrecht (thans Arras in Noord-Frankrijk), die enige jaren in dienst van Willem van Oranje stond. De uitgave is een uitbreiding van Cinquante six sonets à... Prince Maurice, etc. van dezelfde, vijf jaren tevoren in Haarlem uitgegeven. Volgens mij hebben deze bundels Vlack, de anonieme maker van Gods Hand en Sayon op het idee gebracht militaire operaties in sonnetten te brengen. Via Le Petit komen we in Franstalig gebied. Tijdens de Franse godsdienstoorlogen (ongeveer 1560-1590) bestreden rooms-katholieken en protestanten elkaar niet alleen te vuur en te zwaard, maar ook in strijdschrift en dicht. Zo deed het sonnet dienst om tegenstanders aan te vallen en hun optreden te hekelen, om over de ellende van de oorlog te klagen, het harde leven te velde te schetsen en wapenfeiten te verhalen. Volgens de deskundigen gaan deze oorlogssonnetten qua inspiratie en stijl terug op Regrets. Bij verder onderzoek blijkt Du Bellay dan op zijn beurt weer afhankelijk te zijn van Italiaanse satirische sonnetdichters uit het midden van de zestiende eeuw, maar zou ik daarop doorgaan, dan raak ik te ver uit de buurt van Nieuwpoort. | |||||
Literatuuropgave
|
|