Bijschrift
P.J. BuijnstersGa naar voetnoot+
De neerlandicus als boekenhater
Kort geleden kocht ik het in 1888 te Aalst gedrukte volksboek De Groote Bende van Jan de Lichte, dat Louis-Paul Boon gebruikt heeft voor zijn schelmenroman over deze bende. Het werk moet heel zeldzaam zijn. ‘Hoe zeldzaam?’ vroeg ik aan een vlakbij mijn ‘werkplek’ gestationeerde Boon-kenner, die mij monter bekende het volksboek nooit gezien te hebben. ‘Ik verzamel geen boeken,’ was zijn antwoord. Dit nu verbaasde mij geenszins. Neerlandici zijn - de slechte niet te na gesproken - fervente boekenhaters. Er is maar één zaak waaraan ze nog meer een hekel hebben, namelijk boekverzamelaars. Die vind je dan ook niet (tenzij incognito) in al die instituten waar professionele beoefenaars van de neerlandistiek hun seances houden.
De bewijzen voor mijn stelling liggen voor het oprapen. Als onze antiquaren hun brood moesten verdienen van de neerlandici, waren ze al lang verhongerd. Nog in de jaren zestig gebeurde het wel eens dat een M.O.-student een antiquariaat binnenstapte om daar een boek te kopen. Tegenwoordig houden zelfs de proletarische winkelaars het daar voor gezien. Een boekenveiling waar leraren Nederlands, wetenschappelijke medewerkers van universiteiten of studenten komen is ondenkbaar. Het Vermakelijk Bibliografisch Ganzenbord voert de argeloze beginneling-in-het-vak langs alle krochten van de neerlandistiek. Maar een rondje langs onze boekhandels, second-handshops en antiquariaten blijft achterwege. Toch wordt dáár dagelijks de pols opgenomen van alle boeiende schrijvers waar dit mooie blad Literatuur nieuwsgierig naar maakt.
De neerlandicus is een boekenhater, die zich voordoet als een altruïst. Brandaan mag zijn schutspatroon heten. Alleen hebben de nieuwe abten zich vermomd als bibliograaf of als bibliothecaris. Wat je vaak als alibi voor neerlandistische (en andere) boekenhaat tegenkomt is deze drogreden: ‘Boeken horen in een openbare bibliotheek, niet in de kast van een particulier.’ Of - wanneer het om oud spul gaat - ‘antiquarische boeken zijn gewoon te duur voor de slecht betaalde docent van tegenwoordig, laat staan voor een student. Je kunt trouwens heel goed van een boek houden zonder zelf een exemplaar te bezitten.’
Natuurlijk kunnen ook die boekenhaters er soms niet onderuit om iets te lezen. Men gaat dan, al dan niet gewapend met een lezerspas, naar een publiek boekenhuis. De gedachte zelfs aan een eigen verzameling van lijfboeken is voor zulke gebruikers abject geworden.
Een dergelijke graad van onthechting ben ik nimmer tegengekomen op andere terreinen: vinofielen die het liefst gemeentepils drinken, liefhebbers van een Spijker of van andere old-timers die zweren bij het openbaar vervoer.
In dit land kun je rustig aan ieder die het horen wil vertellen, dat je vier weken op Majorca hebt doorgebracht, een tweede huis of raceboot aangeschaft, een gastronomische grand tour gedaan langs alle bistro's waar Wina Born de pollepel voert. Men zal je misschien benijden, maar niemand vindt het raar.
Verklap echter dat je f 200,- (twee honderd gulden) hebt neergeteld voor een boek dat je niet eens voor je werk hoefde te lezen, en iedere neerlandicus op zijn minst zal je voor gek, asociaal of elitair verslijten. Bibliofilie wordt hooguit door de vingers gezien, wanneer de patiënt zijn excentriciteit eerlijk opbiecht. Dan mag hij in schandelijke zelfbevrediging met zijn lustobjecten en al op de foto, zoals Gerrit Komrij op de omslag van zijn Verzonken boeken.
Zo langzamerhand geloof ik de jammerverhalen niet meer van neerlandici, die ons wijs proberen te maken dat het zo slecht gaat met de ‘oudere’ literatuur, wat dan op een formidabel wanbegrip aan de zijde van de lezers zou berusten. De mensen weten volgens die gedachte niet wat voor moois ze allemaal missen. En om ze dat aan het verstand te brengen trachten uitgevers, boekhandelaars en tekstbezorgers het publiek opnieuw aan het lezen te krijgen. Nooit was het leesaanbod zo groot, de boekprijs relatief zo laag, het biblio-