boek doorbladert, kan tot geen andere conclusie komen dan dat Bakker zich niet aan zijn eigen selectienormen heeft gehouden. Opgenomen zijn talloze anthologische tijdschriften (De Gids, Groot Nederland, Maatstaf), terwijl aan de andere kant programmatische tijdschriften als Heijermans' De Jonge Gids, het katholiek integralistische De Valbijl, het avantgardistische Randstad, om er maar enkele te noemen, juist weer ontbreken. Waarom Bakker Litterair Paspoort, een kritisch-informatief tijdschrift, behandelt, is me een raadsel. In overeenstemming met zijn uitgangspunten laat hij andere dergelijke tijdschriften, bij voorbeeld Den Gulden Winckel, toch ook buiten beschouwing. Ook de nagestreefde diversiteit aan opvattingen komt slechts beperkt tot uiting in Bakkers boek, doordat hij onder meer tijdschriften als het sociaal democratische De Nieuwe Tijd, het protestantse Ons Tijdschrift, het katholieke De Beiaard, het anti-Vijftigers Amsterdamse Tijdschrift voor Letterkunde, het spraakmakende Bok van Weverbergh en Vinkenoogs Blurb niet behandelt. Met de geografisch nagestreefde spreiding valt het eveneens niet mee. Vlaanderen mag niet buiten beschouwing blijven schrijft Bakker, maar het gelijknamige tijdschrift zoekt men vergeefs in zijn lexicon. Bakker behandelt wel De Gids, maar niet De Vlaamse Gids. Er staan meer Vlaamse tijdschriften niet dan wel in zijn boek. Tijdschriften uit Nederlands-Indië (De Fakkel, Oriëntatie), West-Indië (De Stoep) en Zuid-Afrika (Standpunte) worden, zonder opgaaf van reden, niet besproken. Bakkers keuze maakt, kortom, op mij een willekeurige indruk.
Mijn tweede bezwaar richt zich tegen de door Bakker aangebrachte periodisering. In de jaartallen 1885 en 1916 - ofschoon ook niet onproblematisch - kan ik me wel vinden. Maar de jaren 1944 en 1957 lijken me geen recht doen aan de literaire situatie in het naoorlogse Nederland. Bakker zelf uit in zijn inleiding al de nodige twijfels omtrent de geschiktheid van 1944 als begin van een nieuwe periode. Zelfs noemt hij het jaartal 1948 als mogelijkheid, maar hij heeft toch voor 1944 gekozen. Het jaartal waarin Reflex voor het eerst verscheen (1948), was volgens mij een betere keuze geweest. Door de literatuurhistorici Fokkema en Anbeek is overtuigend beschreven dat in de eerste jaren na de oorlog de Forum-traditie overheerst, terwijl ook historisch onderzoek heeft uitgewezen dat na de oorlog aanvankelijk restauratieve tendensen overheersen. Met Reflex, Cobra en het kort daarop door de Vijftigers ‘gekaapte’ Podium begint eerst een nieuwe stroming in onze literatuur. Het jaartal 1957 vind ik evenzeer ongelukkig. Tirade sluit immers aan bij de lijn Forum-Libertinage en is dus eerder een voortzetting van het oude dan begin van het nieuwe. In het profiel van Tirade staat terecht dat het eerste nummer niet één artikel kende ‘dat aangaf welke richting het tijdschrift zou gaan volgen’. Bakker had mijns inziens deze splitsing in de naoorlogse literatuur beter achterwege kunnen laten en de periode 1916 laten doorlopen tot 1948. Aan de interne ontwikkeling van langlopende tijdschriften als De Gids, De Nieuwe Gids en Groot Nederland had meer recht gedaan kunnen worden, wanneer Bakker ze verdeeld over de periodes had behandeld. Nog één opmerking over de periodiseringskwestie wil ik hier maken. Bakker wijst Elrud Kunne-Ibsch' periode-opvatting met een dominante
poëtica als ‘regulative concept’ van de hand. Hij gelooft meer in een periode met gelijkwaardige stromingen die zich in diverse tijdschriften uiten. Niettemin gebruikt hij steeds één programma van één tijdschrift om zijn periodeindeling te maken. Hierdoor lijkt Bakker mij toch in de buurt te komen van Kunne-Ibsch' opvattingen.
Bij het bijeenbrengen van zoveel gegevens valt natuurlijk altijd wel een steekje. Eigenlijk ken ik geen boeken als deze die foutloos zijn. En ik zou dus een nare frik zijn, als ik Bakker zou kapittelen om enkele fouten. Maar toch wil ik daar nu iets over zeggen, want aan de gebruikswaarde van zijn lexicon wordt ernstig afbreuk gedaan door de grote onzorgvuldigheid waarmee het is samengesteld. Reeds bij het eerste doorbladeren viel me de discrepantie op tussen de op zich prijzenswaardige hoeveelheid nagestreefde gegevens en de daarvoor uitgetrokken ruimte. Zoveel in zo weinig ruimte: dat kan niet goed gaan. In vele profielen vond ik dan ook fouten, omissies, ongelukkige kwalificaties enzovoort.
Een treurig voorbeeld van Bakkers onzorgvuldigheid is het profiel over het roomse tijdschrift De Gemeenschap. Dat blad werd niet, zoals Bakker stelt, in januari 1924 opgericht. De voorbereidingen tot oprichting vonden plaats in de zomer en het najaar van 1924 en in januari 1925, waarschijnlijk op de eerste van die maand, verscheen het eerste nummer. De uitgeverij beheerde het blad; precies het omgekeerde van wat Bakker beweert. Of het fonds floreerde is nog maar de vraag. Weliswaar had men succes met een aantal titels, zoals Helmans Zuid-zuid-west, maar Kuyles beleid bracht de uitgeverij midden 1930 in grote financiële problemen, die de uitgeverij eigenlijk nooit meer te boven zou komen. De bibliografische gegevens bij het profiel van De Gemeenschap staan werkelijk bol van de fouten. Zo is Bakker er niet in geslaagd het juiste aantal Gemeenschap-jaargangen vast te stellen (zestien, moet zijn zeventien), ontbreken enkele speciaalnummers, vermeldt hij niet de beruchtste rubriek van het tijdschrift (Hagel). Verder kloppen van de redactiegegevens alleen die van Louis de Bourbon. Er zijn vier redacteuren vergeten (Albert Helman, Chris de Graaff, Marnix Gijsen