| |
| |
| |
Nieuws
Editietreurnis
Eén van de belangrijkste taken die een neerlandicus zich kan stellen, is de zorg voor teksten uit het verleden (ver of nabij), niet koesterend op een stil plekje, maar schavend en slijpend om een goede, een juiste tekst aan het publiek aan te bieden. In principe maakt het niets uit welk publiek men uiteindelijk op het oog heeft: eerst zal men een standaardtekst dienen vast te stellen die de basis vormt voor hetzij een wetenschappelijke diplomatische of kritische editie, hetzij een editie voor schoolgebruik, hetzij een herspelde en aangepaste leeseditie voor een groot publiek.
Gelukkig is in Nederland de belangstelling voor de editieproblematiek groeiende. In Literatuur 1 (1984), p. 52-53, is melding gemaakt van de oprichting van het Bureau Basisvoorziening Tekstedities van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen; binnen een paar jaar hoopt een groep medewerkers van genoemd bureau en van verschillende universiteiten en disciplines een ‘handboek editietechniek’ op de markt te brengen waarin voor editeur én voor geïnteresseerde een aantal problemen op dit terrein behandeld zal worden.
Verheugend is ook dat steeds meer mensen niet tevreden zijn met wat hen door diverse ‘editeurs’ wordt voorgeschoteld. Twee staaltjes daarvan volgen hieronder.
PJV
| |
Carmiggelt als tekstbezorger
In 1985 publiceerde Simon Carmiggelt Ontmoetingen met Willem Elsschot. Dit boekje bevat veel dat al bekend was uit zijn Notities over Willem Elsschot (1976), maar biedt ook nieuw materiaal, waaronder een aantal in facsimile afgedrukte brieven en het nog niet eerder gepubliceerde typoscript van een nooit voltooide roman. Carmiggelt spreekt, verwijzend naar dit laatste, van ‘een waardevolle aanvulling van zijn [Elsschots] literaire oeuvre’. In delen van het boek presenteert Carmiggelt zich als editeur. Hoe kwijt hij zich van deze taak?
Op pag. 59 (zie afbeelding) drukt hij in facsimile een handgeschreven brief van Greshoff af, waarvan de eerste drie alinea's zich als volgt laten lezen:
Een storm in een glas water over brieven van Elsschot aan mij? Wilt u mij die kronkel doen toekomen? Wat mij betreft u hebt mijn zegen.
Men mag alles van, over, tegen, voor, in verband met mij publiceren. Ik kan niet tegelijk aan de weg en achter slot en grendel timmeren. En ú zou ik in het geheel niets kunnen weigeren. Behalve mededeelingen over kinderverkrachting mijnerzijds of grove malversatiën.
Maar Carmiggelt leest:
Een storm in een glas water over brieven van Elsschot aan mij? Wat mij betreft hebt u mijn zegen. Men mag alles
van, over, tegen, voor, in verband met mij publiceren - behalve mededelingen over grove malversaties mijnerzijds. Ik kan niet tegelijk aan de weg en achter slot en grendel timmeren.
In dit citaat doet Carmiggelt zich kennen als een slecht lezer en onzorgvuldig tekstbezorger. Weliswaar schrijft hij in zijn inleidende opmerkingen dat ‘in de tekst voor brieven van Elsschot of citaten daaruit de huidige spelling gebruikt [is]’, maar daarmee zijn niet alle ingrepen verantwoord (naar de letter genomen is er zelfs helemaal niets verantwoord: het gaat hier immers om een citaat uit een brief van Greshoff). Een dergelijke werkwijze biedt weinig hoop op een correcte behandeling van wat de belangrijkste uitbreiding is van Ontmoetingen: het romanfragment, getypt, met handgeschreven en getypte correcties.
Dit typoscript - het eerste en een deel van het tweede hoofdstuk van de nooit afgemaakte ‘Brief aan Walter’ - is
| |
| |
evenals de brieven in facsimile afgedrukt en dat biedt de lezer de mogelijkheid de auteur Elsschot aan het werk te zien. Daarbij geeft Carmiggelt ook de ‘uiteindelijke tekst’, de tekst waarin al Elsschots ingrepen zijn verdisconteerd. Aangezien de herkomst van die uiteindelijke tekst niet wordt verantwoord, ligt het voor de hand te veronderstellen dat het romanfragment door Carmiggelt zelf is geëditeerd. Wij hebben het facsimile vergeleken met de kritische tekst en een groot aantal verschillen gevonden - 133 om precies te zijn - variërend van herspelling, het beginnen van alinea's waar Elsschot dat niet doet, tot het herschrijven van zinsgedeelten en het weglaten van een hele zin: ‘De wijze gaat liefst onopgemerkt voorbij.’ Dat laatste is opmerkelijk omdat Carmiggelt in 1975 een inleiding schreef bij een boekje met teksten van Elsschot. Titel: ‘De wijze gaat liefst onopgemerkt voorbij’!
In 1979 verzamelde A. Kets-Vree de ongebundelde teksten van Willem Elsschot in Zwijgen kan niet verbeterd worden en daarin is ook ‘Brief aan Walter’ opgenomen, onder de titel ‘Brief aan mijn zoon’. In haar verantwoording wijst zij erop dat het fragment al in 1967 in het Nieuw Vlaams Tijdschrift (jrg. 20, p. 442-448) is verschenen, eveneens als ‘Brief aan mijn zoon’. Daarin ontbreekt dezelfde zin als bij Carmiggelt! Mevrouw Kets-Vree heeft echter van een heel ander typoscript gebruik gemaakt dan het door Carmiggelt gepubliceerde, nl. een net-versie. En daarmee zijn alle door ons geconstateerde verschillen plotseling verklaard: Simon Carmiggelt heeft de tekst van het fragment integraal overgenomen uit het Nieuw Vlaams Tijdschrift. Als ‘editeur’ blijft hij in gebreke door daarvan geen melding te maken. Het romanfragment blijkt ook geen ‘waardevolle aanvulling’ op Elsschots oeuvre meer te zijn, omdat het al tweemaal eerder is gepubliceerd.
Dirk van Ginkel en Rob Kuyper
| |
Rood Paleis. Neergang van een tekst
Over de voorwaarden waaraan een goede teksteditie zou moeten voldoen, is de laatste jaren al het een en ander geschreven. Uiterst informatief is op dit gebied bijvoorbeeld het artikel van Frans Janssen ‘Bij de tombe. Gedachten over het uitgeven van verzamelde werken’ (in Aan het werk. Amsterdam 1981). Toch worden nog niet alle nieuwe edities volgens de ‘regel der wet’ uitgegeven en dat is jammer omdat er in ons kleine taalgebied meestal geen geld meer is voor een verantwoorde editie nadat er een ‘minder verantwoorde’ is verschenen.
De verzameld-werk-editie van F. Bordewijks Rood Paleis. Ondergang van een eeuw blijkt nogal wat gebreken te vertonen. De gedegen indruk die de editie maakt door de opgenomen drukgeschiedenis en de verantwoording blijkt slechts schone schijn. Zo is in de drukgeschiedenis de 6e druk van Rood Paleis (een Salamander bij Querido, 1978) niet opgenomen. De verantwoording waarin men de varianten geeft die gevonden werden bij vergelijking van de le druk (1936) met de gevolgde editie, de 3e druk (1951) is in hoge mate ontoereikend.
Ten eerste staat er een variant verkeerd vermeld: de variant die in het vw op p. 245 zou moeten staan, stond niet in de 1e, maar in de 3e druk. Het vw geeft hier dus de (juiste) versie van de 1e druk weer terwijl men de 3e druk zegt te volgen. Met andere woorden: er is ingegrepen in de tekst van de 3e druk en dát had vermeld moeten worden. Erger is echter dat - wanneer men de 1e druk met de 3e vergelijkt (een uiterst merkwaardige werkwijze, maar daarover direct meer) - zo'n 125 varianten onvermeld blijken te zijn. Nu moet ik toegeven dat ik bij deze 125 varianten ook de kleinste zetfoutjes en interpunctievarianten optel, terwijl in het vw de varianten ‘in beperkte mate’ (p. 635) vermeld worden. Verder zegt men: ‘Afwijking op het gebied van de spelling, het gebruik van leestekens en de alinea-indeling worden [sic] niet beschreven,’ maar ‘Verschillen in woordgebruik en op zinsniveau die betekeniswijziging inhouden worden wel gesignaleerd’. Dus wanneer in de 3e druk staat ‘zijn hoed’ en in de 1e druk stond ‘zijn goed’, dan zou men dat toch in de verantwoording moeten terugvinden, temeer omdat men hier weer kiest voor de 1e in plaats van de 3e druk. Nog enkele belangrijke varianten uit de 3e druk die niet vermeld worden, zijn: brochure - brochures; werd - was; geen wijn - gewone wijn; laatste tijd hadden - laatsten hadden; gerust - ongerust; op haar trapt, zij - op hem trapt, hij; kantoorgebouw - kantoorbureau; hem - hen.
De werkwijze van de editeurs van het vw is nogal opmerkelijk, vooral wanneer men bij Janssen leest: ‘Het opsporen van tekstbederf is een gevaarlijke en verantwoordelijke bezigheid, waartoe volledig variantenonderzoek en een groot inzicht van de weg die een tekst van kopij tot druk gaat onontbeerlijk is.’ (Aan het werk, p. 239) Voor de verantwoording van het vw volstaat men namelijk met het vergelijken van de 1e druk met de ‘laatste door de auteur geziene druk’. Blijkbaar gaat men ervan uit dat de laatste bij leven van de auteur verschenen druk tevens de ‘Ausgabe letzter Hand’ is. Het is echter helemaal niet bekend of Bordewijk de drukproeven van een nieuwe druk autoriseerde. Op grond van hetgeen hij in 1962 voor de avro-radio tegen Nol Gregoor zei, krijg ik de indruk dat hij daar de man niet naar was. Hij zegt daar met betrekking tot Rood Paleis: ‘Een tweede uitgave van zijn [d.i. Bordewijk zelf] boek moet dezelfde fouten hebben als de eerste druk daarvan bevatte’ (Nol Gregoor, Gesprekken met F. Bordewijk, 1983, p. 18). In het voorwoord dat hij schreef bij de heruitgave van enkele fantastische vertellingen (1966) zegt hij dat hij niets voelt voor ‘coupures en inlassingen’ in eenmaal verschenen boeken, omdat de schrijver na de publikatie van een werk ‘niet meer de uitsluitende beschikking heeft over de inhoud’ (vw, dl. 6, p. 708). Vooral wanneer het onzeker is of drukproeven van herdrukken door de schrijver werden gecorrigeerd, lijkt het me des te belangrijker dat een goed variantenonderzoek vooraf gaat aan een kritische editie. Misschien blijkt uit de
| |
| |
gevonden varianten wel het een en ander. En in een goed variantenonderzoek behoren alle verschenen drukken betrokken te worden, zelfs postume, want ook een postume druk kan als legger dienen.
In het geval van Rood Paleis toont variantenonderzoek aan dat de 3e druk te slordig is (met erg veel zetfouten) om als legger te kunnen dienen voor een verantwoorde kritische editie. De gevolgen van de keuze die de editeurs maakten, ziet men nu ook in de tekst van het vw. Ondanks de 46 emendaties die aangebracht werden (en waarvan men er dus maar één vermeldt), zijn er toch nog 83 varianten uit de 2e en 3e druk in het vw terug te vinden.
Waar opnieuw gezet wordt, treden ongewilde lezingen op omdat vergissen nu eenmaal menselijk is. De remedie tegen dit menselijk falen is het corrigeren van drukproeven. Nu kan een schrijver bij de heruitgave van een tekst blind varen op zijn uitgever en het corrigeren van drukproeven achterwege laten. Tekstediteurs kunnen zich deze luxe echter niet veroorloven; zij zijn verplicht om hun drukproeven uiterst nauwkeurig te corrigeren. Dit laatste is bij de vw-editie van Rood Paleis niet gebeurd. Hoe kan het anders dat er 35 nieuwe varianten zijn ontstaan? Zo verandert in het vw ‘onbepaalde’ in ‘bepaalde’, ‘henzelf’ in ‘hemzelf’, ‘bloot en groot en geel’ in ‘bloot en geel’, ‘ongestadig’ in ‘ongenadig’, ‘overoud’ in ‘oeroud’ enz. Schrijnend is de variant ‘een eeuw, die niet sterven zou’: in de voorgaande drukken staat dat de eeuw niet sterven ‘wou’ en die lezing sluit heel wat beter aan bij de ondertitel van het boek ‘Ondergang van een eeuw’.
Helaas is deze editie van Rood Paleis niet wat ik me voorgesteld had van een kritische verzameld-werk-editie. Voorlopig is het echter de enige editie die nog in de handel is, maar zal er ooit nog een échte kritische editie kunnen verschijnen?
E.B.M.J. Blomme
| |
Dimensie poëzie-prijsvraag 1986
Dimensie, Stichting voor letterkundige en wetenschappelijke uitgaven, heeft voor 1986 een poëzie-prijsvraag uitgeschreven. Typoscripten van poëziebundels dienen in 5-voud te worden toegezonden aan het Secretariaat Dimensie poëzie-prijsvraag 1986, Morssingel 91, 2312 ET Leiden. De inzendtermijn eindigt op 30 juni 1986. Alleen afgeronde bundels poëzie van minimaal 16 en maximaal 40 bladzijden, telkens met één gedicht per bladzijde, zullen worden beoordeeld. De jury bestaat uit Peter Berger, Pierre H. Dubois (voorzitter), Corina Engelbrecht, Annie Reniers en Willy Verhegghe. Inzendingen zullen niet worden geretourneerd. De bekroonde bundel zal door de Stichting Dimensie in boekvorm worden uitgegeven. Het reglement van deze prijsvraag is opgenomen in de Dimensie Nieuwsbrief (4e kwartaal 1985).
Men kan van de Stichting Dimensie donateur worden door minimaal ƒ 15, - over te maken op postrekening 5.44.24.50 van de stichting (voor België postrekening 000-1418430-96). Donateurs ontvangen 4 maal per jaar een Nieuwsbrief en krijgen minimaal 10% korting op de uitgaven van Dimensie.
GvB
| |
De ‘foute’ literatuur uit ‘de oorlog’
In de maanden september en oktober 1985 werd in de Koninklijke Bibliotheek een expositie gehouden over De nieuwe orde en de Nederlandse letterkunde 1940-1945. De gelijkgetitelde catalogus werd samengesteld door Jan Jaap Kelder met medewerking van Frank van den Bogaard, Marja Geesink, Willem Huberts en (op de verso van het titelblad) Maarten Piet van den Berg, Edward Peeters, Liesbeth Rusch en Hanneke Weir ('s-Gravenhage: Bureau voor de Bibliografie van de Neerlandistiek, 1985; 128 blz., met illustraties).
In zijn inleiding geeft Kelder aan dat het onderscheid tussen clandestiene en niet-clandestiene literatuur, tussen goed en fout, niet zo eenvoudig is als vaak gesuggereerd wordt, bijv. in het boek van Dirk de Jong over deze periode: Het vrije boek in onvrije tijd (1985). Iemand die clandestien gepubliceerd heeft, hoeft dat niet altijd gedaan te hebben; iemand die in het bestuur van het Letterengilde van de Kultuurkamer zitting had, hoeft nog niet per se in alle opzichten ‘slecht’ te zijn. De voorbeelden die Kelder geeft (het geval Roland Holst - H.M. Klomp en Lodewijk van Deyssel - A. Haighton/P.E. Keuchenius) zijn uitermate geschikt om aan te tonen dat nuancering nodig is.
De catalogus biedt een schat aan informatie over een onderwerp dat nog slecht bestudeerd is. Met behulp van documenten van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie betreffende de foute uitgeverijen De Amsterdamsche Keurkamer, Oceanus en De Schouw en via de archieven van A. Haighton en het tijdschrift De Waag wordt het beeld van ‘fouten’ en ‘goeden’ wat scherper gesteld.
Het personen- en zakenregister van deze catalogus mag door niemand die zich met de moderne Nederlandse letterkunde bezighoudt voortaan worden overgeslagen.
PJV
| |
Stichting J.H. Leopold
De Stichting J.H. Leopold heeft inmiddels een vierde cahier doen verschijnen, ditmaal een uitgewerkte lezing van Enno Endt over Herman Gorter en J.H. Leopold met als ondertitel ‘Ontmoetingen op gehoorafstand’. Het cahier werd op 10 mei 1985 gepresenteerd op de jaarlijkse Leopoldavond, bij welke gelegenheid Kees Fens een lezing hield over het werk van Leopold. Behalve deze activiteiten organiseert de stichting een literaire Café-cyclus en de Nacht van het boek.
Men kan lid worden van de Stichting J.H. Leopold door
| |
| |
overmaking van ƒ 35, - op postrekening 4265576 t.n.v. Stichting J.H. Leopold, Postbus 3060, 5003 DB Tilburg. Nieuwe leden ontvangen dan de Leopold-cahiers waarin een lijst van Vrienden van de stichting is opgenomen en een uitnodiging voor de volgende Leopoldavond, die steeds rond de 11de mei (de geboortedag van de dichter) wordt gehouden. Voorts ontvangt men ter verwelkoming een fraai geïllustreerde druk van de aanhef van Leopolds gedicht ‘Albumblad’.
GvB
| |
Algemene Conferentie van de Nederlandse taal en letteren 1985
Op 24 en 25 oktober 1985 vond in de prachtig gerestaureerde voormalige landscommanderij van de Duitse orde in Alden Biesen (Belgisch Limburg), waarin thans het Vlaams Cultureel Centrum gevestigd is, de tweede Algemene Conferentie van de Nederlandse taal en letteren plaats. Het thema van deze conferentie was ‘Integratie op het gebied van de letteren in Noord en Zuid’.
De conferentie werd geopend door minister Brinkman in zijn hoedanigheid van voorzitter van het Comité van Ministers. In zijn toespraak benadrukte minister Brinkman de terecht gestelde prioriteit van de Taalunie om te komen tot een geïntegreerd beleid ten aanzien van de spellingshervorming waarbij gestreefd zal worden naar meer eenheid en meer eenvoud in de spelling. Kritisch reageerde hij op de lijst van wensen die de Taalunie heeft opgesteld voor een letterenbeleid. Hij sprak van drie ‘euvelen’ waaraan deze verlanglijsten laboreren. In het typisch Haagse ambtenarenjargon somde hij ze voor zijn toehoorders op: er hangen geen prijskaartjes aan, er is geen prioriteitsstelling bij aangegeven en er is niet bij vermeld hoe dringend deze wensen algemeen worden gevoeld. Wanneer de conferentie functioneert als denktank waar nieuwe ideeën en wensen worden geformuleerd, zou de overkoepelende Raad voor de Nederlandse Taal en Letteren de taak op zich dienen te nemen deze ideeën van een prioritering en een kostprijs te voorzien.
Na minister Brinkman sprak de heer J. Fleerackers een evaluatie uit over de ‘Bouwstenen voor een Taaluniebeleid 1984’. Na hem sprak de heer De Wandel, algemeen secretaris van de Nederlandse Taalunie. Was zijn rede van 1984 duidelijk in mineur gesteld en gaf de geringe voortgang hem toen aanleiding tot scepticisme en soms zelfs cynisme, dit keer bleek hij aanzienlijk positiever. Een achttal taken en de daarbij behorende middelen zijn inmiddels definitief overgeheveld naar de Taalunie. Per 1 januari 1986 komen daar nog een aantal taken bij. Daartoe behoren o.m. de Internationale Vereniging voor Neerlandistiek, de Stichting Ons Erfdeel, de Neerlandistiek in de landen van de Europese Gemeenschap evenals die daarbuiten. Dergelijke overhevelingen zijn van groot belang, omdat daarmee de behartiging van belangen, de afhandeling en de betaling van projecten
Alden Biesen
sterk kan worden bespoedigd. De enige bittere conclusie uit de toespraak van de heer De Wandel betrof dan ook de financiële armslag van de Taalunie. De ontwerpbegroting 1986 laat vrijwel geen ruimte voor het omzetten van bestaande en nieuwe ideeën in beleid. Het ziet er dus naar uit dat de minister wel prijskaartjes wil zien, maar alleen om vervolgens te constateren dat de gevraagde produkten te duur zijn.
Na een korte pauze werden de congresgangers vervolgens vergast op een even amusante als informatieve rede van professor Kossmann over het thema van de conferentie.
Na de ochtendzitting splitsten de deelnemers zich op in de verschillende secties waarin vergaderd werd over de amendering van eerder opgestelde resoluties en over nieuw in te dienen voorstellen. Deze amenderingen en nieuwe resoluties werden in een slotzitting op de tweede dag onder de deskundige en resolute leiding van voorzitter H. van den Bergh in een recordtempo in een plenaire vergadering besproken en al dan niet overgenomen. Spectaculaire ontwikkelingen deden zich daar bepaald niet bij voor.
Niettemin, nu gebleken is dat er langzamerhand schot komt in de activiteiten van de Taalunie en er ook werkelijk een omzetting plaatsvindt van plannen in beleid, wordt de deelname aan de conferenties ook interessant. Kon men vorig jaar nog nauwelijks aan de indruk ontkomen drie dagen lang vergaderd te hebben zonder uitzicht op resultaten, dit keer was de stemming aanzienlijk opgewekter. En die stemming werd niet alleen veroorzaakt door de werkelijk schitterende omgeving en de even uitstekende maaltijden, al zullen die er ongetwijfeld toe hebben bijgedragen.
Toch zou het naar mijn smaak allemaal aanzienlijk efficiënter kunnen. Wanneer ik de agenda voor deze twee dagen nog eens overzie, blijkt de werkelijke werktijd niet meer dan vijf en een half uur te omvatten. De rest van de tijd werd gevuld met lezingen, een forum, koffiepauzes, aperitiefs e.d. Hoe onderhoudend en aangenaam dat alles ook mag zijn, het kost veel deelnemers aan de conferentie intussen toch twee volle dagen waarop ze aan hun normale taken worden onttrokken, om nog maar niet te spreken van de financiële kant ervan. Bovendien, de haast waarmee in de slotzitting de resoluties en amendementen er werden doorgejaagd stond eigenlijk in geen verhouding tot de werkelijk beschikbare tijd op deze twee conferentiedagen.
GvB
| |
| |
| |
Werkgroep Indisch-Nederlandse Letterkunde opgericht
De belangstelling voor de Indisch-Nederlandse letterkunde is de laatste jaren aanzienlijk toegenomen. Daarom is op 25 september 1985 te Leiden een werkgroep opgericht, die zich gaat bezighouden met deze bijzondere tak van de Nederlandse literatuur. De doelstelling is: de studie te bevorderen van ‘wat Nederlandse schrijvers en dichters over Indonesië hebben geschreven, vanaf de eerste jaren der Compagnie tot op heden’, zoals de ondertitel luidt van de Oost-Indische Spiegel van Rob Nieuwenhuys. Hierbij wordt gedacht aan het stimuleren van het onderzoek, het organiseren van lezingen en symposia, het opzetten van een documentatiesysteem, het opzetten van een lopende bibliografie en de uitgave van een tijdschrift. Het begrip literatuur dient ruim te worden opgevat: het gaat niet alleen om poëzie en fictioneel proza, maar ook om kinderliteratuur, triviale literatuur, brieven, dagboeken, memoires, reisverhalen en sommige wetenschappelijke werken, en alles wat verder nog van belang kan zijn.
Het documentatieblad van de Werkgroep, dat vanaf begin 1986 zal gaan verschijnen onder de titel Indische Letteren, staat onder redactie van Reggie Baay, Joop van den Berg, Frits Jaquet, Rob Nieuwenhuys, Gerard Termorshuizen en Peter van Zonneveld. De redactie streeft er naar, artikelen op te nemen waarin op een voor alle belangstellenden leesbare wijze verslag wordt gedaan van nieuw onderzoek. Daarnaast zullen ook aankondigingen en mededelingen worden opgenomen, terwijl bovendien nieuw verschenen literatuur wordt gesignaleerd.
Het lidmaatschap staat in principe open voor iedereen. De contributie bedraagt ƒ 35, - per jaar. Leden ontvangen het tijdschrift gratis. Men kan zich opgeven als lid door de contributie over te maken op gironummer 1977068 t.n.v. R. Baay, Praam 27, 2377 BW Oude Wetering, onder vermelding van ‘Indische Letterkunde’. De eerste lezingen zullen nog dit najaar worden georganiseerd; de nu betaalde contributie geldt ook voor het jaar 1986.
namens de Werkgroep, Reggie Baay, secretaris
| |
Katholiek Documentatie Centrum
Het Katholiek Documentatie Centrum (kdc) is nog steeds niet doorgedrongen tot het Vermakelijk bibliografisch ganzenbord als instelling die ook voor de neerlandistiek interessante informatie bevat. Dit in 1969 opgerichte centrum, gehuisvest in het UB-complex te Nijmegen (Erasmuslaan 36), heeft in de afgelopen vijftien jaar een enorme massa documentatiemateriaal en archieven met betrekking tot het Nederlandse katholicisme bijeen vergaard.
Daartoe horen o.a. ook particuliere archieven die voor de neerlandistiek van belang zijn. Twee ervan zijn in verschillende staat van inventarisatie. Het archief van J.A. Alberdingk Thijm (1820-1889), de vader van Lodewijk van Deyssel, als onderdeel van het familie-archief Alberdingk Thijm, is intussen bijna geheel geïnventariseerd (28 meter; ruim 5000 beschrijvingen).
Van J.A. Alberdingk Thijm zijn in het archief veel manuscripten en voorstudies van zijn letterkundige werken aanwezig. Bovendien bevat het archief een uitgebreide correspondentie met belangrijke letterkundigen van zijn tijd. Verder is interessant te vermelden het materiaal betreffende twee van de kinderen die zich ook met letterkunde hebben beziggehouden: zijn dochter Catharina en zijn zoon Karel (= Van Deyssel). Het ligt in de bedoeling om tot publikatie van zowel de inventaris als een bibliografie te komen nog vóór Alberdingk Thijms honderdste sterfjaar. Tot slot zij opgemerkt dat het archief vrij te raadplegen is op het kdc.
In 1979 werd de nalatenschap van Marie Koenen in bewaring gegeven bij het kdc door mevr. mr. A.C. van der WalKoenen. Het materiaal is in 1981 onderworpen aan een eerste archivistische beschrijving, waardoor een tamelijk gedetailleerd overzicht van de inhoud van het archief werd verkregen. De beschrijvingen zijn - evenals die van het Thijm-archief - op geautomatiseerde wijze verwerkt en vervolgens in een niet gesystematiseerde volgorde bijeengezet in een zgn. plaatsingslijst. Het archief-Koenen omvat 3,25 meter; het aantal beschrijvingen is 1138; de periode waarover het archief loopt omvat de jaren 1847-1962. Voor raadpleging is tot het jaar 2000 toestemming nodig van mevr. Van der Wal.
J. van Well, archivaris kdc
| |
Nieuw prijzensysteem Raad voor de Kunst
In het inmiddels uitgebrachte advies van de Raad voor de Kunst voor een nieuw systeem van staatsprijzen wordt een poging ondernomen om het de minister onmogelijk te maken invloed op de toekenning van een staatsprijs uit te oefenen. De minister mag alleen het staatsbelang of het algemeen belang aangrijpen om een prijs te weigeren voor toekenning. Het advies werd uitgebracht na de ontstane impasse rond de P.C. Hooftprijs voor Hugo Brandt Corstius. Een ‘crisiscommissie’ van de raad is inmiddels met voorstellen gekomen om de afdeling Letteren van de Raad voor de Kunst opnieuw te bemannen. Voorstel is om in deze afdeling voor de duur van een jaar de volgende leden te benoemen: Gerrit Borgers, Rudi van der Paardt, Willem van Toorn, Anton Korteweg, Nannie Kuiper, Michael Valeton en Rienk Visser. Met een beperkte taak zouden deze leden voorlopig aan de slag kunnen gaan.
Onduidelijk is nog hoe men zich voorstelt de impasse rond de P.C. Hooftprijs te doorbreken en situaties als die rond Brinkmans weigering denkt te voorkomen. Alleen het volledig delegeren van de prijstoekenning zou een oplossing kunnen zijn, want formuleringen als algemeen belang en
| |
| |
staatsbelang zijn rekbaar genoeg om nieuw ingrijpen van een minister mogelijk te maken.
Intussen is door de Raad voor de Kunst ook een ander prijzensysteem voorgesteld. Er moeten staatsprijzen komen voor architectuur, beeldende kunst, dans, film, letteren, muziek, theater en een kunstvorm die in dit rijtje niet zou kunnen worden ondergebracht. Per jaar zouden dan twee staatsprijzen moeten worden toegekend en per genre zou elke vier jaar een prijs beschikbaar moeten zijn. Ook het bedrag van de prijs zou moeten worden aangepast. De raad stelt hiervoor een bedrag van ƒ 50.000, - voor, belastingvrij uit te betalen.
GvB
| |
Simon Vestdijk en/in de muziek
Op zaterdag 26 oktober j.l. was de Vestdijkkring te gast bij de Internationale School voor Wijsbegeerte te Amersfoort, waar een studiedag gehouden werd over Vestdijk en de muziek. Onder grote belangstelling hielden Maarten 't Hart en Etty Mulder hun aangekondigde lezingen, de eerste over de muziekvermeldingen in de romans, de tweede over de muziekessays.
't Hart baseerde zijn betoog in sterke mate op voorbereidend werk dat hem was aangereikt in de doctoraalscriptie van Rob Schouten zonder overigens steeds diens meningen te delen. Zoals hij geen verband zag tussen Ina Damman en het befaamde menuet uit Haydns 104e symfonie anders dan dat de jonge Vestdijk het zo mooi had gevonden, zag hij evenmin het dwingende karakter van nu juist een Carmenopvoering in De koperen tuin, waar het z.i. evengoed een andere opera had mogen zijn. Hoe anders integreerde dan Thomas Mann muziek in zijn romans! Voor wat die Carmen-keuze betrof werd dat overigens door Schouten later kundig bestreden.
Mevrouw Mulder verdient respect voor de zorgvuldige doch weinig Vestdijkiaanse gevoelens sparende benadering van Vestdijks muziekesthetiek. En dat in dit hol van de leeuw! Vestdijks onvermogen zich geheel aan de muziek over te geven, waardoor hij haar steeds van een (veilige) afstand beschouwde, vond als haar diagnose op zich weinig weerstand, maar waar zij in deze verklaring geen verontschuldiging voor het (on)leesbare resultaat zag, vond zij o.a. 't Hart hier tegenover zich.
Na de lunch spitste de discussie tussen panel en zaal zich toe op de zo schoolmeesterachtige cijfergeving als het meest in het oog lopende aspect van Vestdijks differentiële waardekritiek. Wilde de een daaraan schouderophalend voorbijgaan, anderen brachten die in verband met Vestdijks sterk analytische aanleg, zoals die zich ook uitte in bijvoorbeeld De glanzende kiemcel. Herman Passchier lardeerde de discussie met menige breed uitgesponnen anekdotische herinnering aan zijn muzikale samenwerking met de romancier.
In de pauzes was er gelegenheid zich voor ƒ 10, - in het bezit te stellen van een dun boekje Vestdijk in de muziek, een uitgaafje van de Vestdijkkring. De teksten van beide lezingen zullen overigens te zijner tijd in de Vestdijkkroniek verschijnen.
Tenslotte maak ik van deze gelegenheid gebruik een boekje aan te kondigen dat P.J.L.M. Hammann en A.M. Jansen samenstelden, nl. Met naam en toenaam. Proeve van een register op het werk van Simon Vestdijk. Niet geheel ten onrechte is door Martin Ruyter (de Volkskrant, 23 oktober 1985) opgemerkt dat het magere informatie geeft. Mij valt vooral op dat waar de samenstellers verklaren een gedachtenwisseling over vorm en inhoud van zo'n register te willen stimuleren, zij een uitvoerige verantwoording van hun werkwijze achterwege lieten.
Inmiddels vond ik de Vestdijkkroniek bereid zich voor zo'n gedachtenwisseling open te stellen die van belang zou kunnen zijn omdat ook Rob Schouten een boekwerk over Vestdijks romanpersonages voorbereidt. Hier moge ik dan ook volstaan met een verwijzing naar dat periodiek waar ik in een der eerstvolgende afleveringen met een uitvoeriger reactie op deze proeve de gedachtewisseling hoop op gang te brengen.
B. Luger
(Het register is te bestellen bij P.J.L.M. Hamman, Van der Meerstraat 15, 2023 DX Haarlem. Prijs: ƒ 13,50.)
| |
Literaire radioprogramma's KRO
Het per 1 december j.l. gewijzigde overzicht van de literaire radioprogramma's van de kro ziet er nu als volgt uit:
Maandag radio 4 van 13.50 tot 14.00 uur ‘Over kunst en cultuur’ en van 16.50 tot 17.00 uur ‘kro-literair: over poëzie’; Donderdag radio 5 van 18.30 tot 19.00 uur ‘kro-literair: lezen voor de lijst’;
Zaterdag radio 4 van 23.00 tot 24.00 uur ‘kro-literair: Spektakel’.
| |
Van Eeden in de uitverkoop: vervolg
Wel heel lang heb ik de lezers van mijn bijdrage aan Literatuur van september/oktober 1984, getiteld ‘Van Eeden in de uitverkoop’ op het vervolg van die geschiedenis, die ook veel had van een boosaardig sprookje, laten wachten. Het belang van de zaak, namelijk het in omloop raken van brieven en documenten uit het bezit van de erven Van Eeden, nota bene door toedoen van een van de erven zelf, vroeg om zo'n vervolg, maar twee factoren vertraagden de afwikkeling. Vooreerst het feit dat een reactie op mijn artikel van de zich aangesproken voelende veilinghouder, de heer J.H. Landwehr van Van Gendt Book Auctions b.v. te Amsterdam aan de redactie van Literatuur om principiële redenen - ‘geen polemiek in Literatuur!’ - niet opgenomen werd, waarna de heer
| |
| |
Landwehr helaas niet bereid bleek de polemiek elders, met name in Het Oog in 't Zeil dat plaatsruimte had aangeboden, voort te zetten.
Maar ook in het Van Eeden-genootschap zelf maalden de molens wel tergend langzaam. Het bestuur vergaderde binnenskamers zonder enig resultaat en wachtte rustig af wat de openbare jaarvergadering zou doen zonder overigens de kwestie als agendapunt op te voeren. En die jaarvergadering werd bovendien door onvoorziene omstandigheden van 19 april naar 25 oktober '85 verschoven. Hoe dan ook leidde de publikatie in Literatuur tot een kettingreactie, culminerend in een uiterst onverkwikkelijke jaarvergadering. Pas toen het bestuur, dat mijn zienswijze en interpretatie van de statuten art. 2b. geheel bleek te delen, zich voor de consequentie geplaatst zag in zijn geheel te moeten aftreden omdat de heer E. van Eeden weigerde zulks te doen, stelde deze zijn bestuurszetel ter beschikking, waarna het bestuur ook nog een motie van afkeuring moest incasseren omdat het die enige juiste gevolgtrekking niet een jaar eerder had genomen en de gehele kwestie niet onderling had geregeld. Nu hing de vuile was buiten, d.w.z. in de nog door geen twintig mensen gevulde militiezaal in de Universiteitsbibliotheek.
Ondertussen bleef de hamvraag onbeantwoord: is het bestuurslidmaatschap, dat immers impliceert een voortdurend ijveren voor een bijeenbrengen, bewaren en tentoonstellen van Van Eedeniana, onverenigbaar met het erfgenaam zijn, opgevat als het vrijelijk kunnen beschikken over de literaire nalatenschap en die te gelde kunnen maken, ondershands of in het openbaar aan de meestbiedende? Ik denk dat dat inderdaad het geval is als die vrije beschikking zo ver reikt dat alle partijen (Letterkundig Museum, Van Eeden-museum, uitgevers en particulieren) de ‘gelegenheid krijgen de mate van hun belangstelling in praktijk te brengen’, zoals de heer E. van Eeden het formuleerde. Op de veiling konden ze nu hun liefde tonen, maar het Van Eeden-genootschap had gezwegen, voegde hij er aan toe. Maar als bestuurslid had hij toch kunnen weten dat de middelen waarover het Genootschap beschikt - en die bedoeld zijn de uitgaven van de Mededelingen te bekostigen - tenauwernood toereikend waren geweest om éénderde deel van de gevraagde liefde op te brengen.
De heer Van Eeden hield vol dat nu dan toch alles in orde was gekomen, voor opwinding was nu toch geen reden meer?! Op het verwijt dat hij door zijn handelwijze het risico gelopen had, dat de collectie verspreid was geraakt of op z'n minst in handen van een derde, antwoordde de heer Van Eeden dat het inderdaad in de bedoeling gelegen had dat een grote niet met name genoemde uitgeverij het geheel kocht teneinde het uit te geven. Nu was dat helaas van de baan. Deze argumentatie is wel erg mager. Ten eerste zouden de brieven dan uit hun verband gerukt zijn, aangezien ze juist de hiaten opvullen in de reeds in het Van Eeden-museum aanwezige correspondentie. Ten tweede is nu pas, na aankoop door de ub, die de collectie in beheer gaf aan het museum,
mogelijkheid tot inzage voor iedereen en controle door iedereen gewaarborgd. Nu pas staat het iedere tekstbezorger vrij om binnen de grenzen van de auteurswet na verkregen toestemming van rechthebbende erven met om het even welke uitgever in zee te gaan. Trouwens, welke grote uitgeverij zou zo dom kunnen zijn ƒ 20.000 gulden te betalen voor iets wat gratis is? Angst voor concurrentie kan het niet zijn, want zonder die toestemming is elke uitgave van door Van Eeden ongepubliceerd gelaten materiaal onmogelijk.
De interruptie van bestuurslid, mevrouw C. Faas dat het Van Eeden-genootschap zich nu wel net zo goed zou kunnen opheffen, trof inmiddels de spijker op de kop. Overigens ziet het ernaar uit dat ook zonder Genootschap de belangstelling voor leven en werk van Van Eeden wel blijft bestaan.
De vergadering, die door voorzitter Harry G.M. Prick geopend was met de aankondiging van het verschijnen van de briefwisseling Kloos - Van Eeden, Van Eedens syllabus ‘Literatuur en Leven’ een bundel nimmer herdrukte artikelen uit De Groene Amsterdammer over significa, alle in voorbereiding, en de aanstaande verschijning van nummer 30 van de Mededelingen, werd ten slotte in alle harmonie besloten met een lezing door Jan Fontijn over Johannes Viator. Gezien de geringe verspreiding van de Mededelingen zou het ernstig te betreuren zijn als deze lezing geen grotere bekendheid kon verwerven.
B. Luger
| |
Twee vrouwen Bilderdijk
In het artikel ‘Deugd en beschaafde gezelligheid’ van Jacqueline Bruggink, Eep Francken en Lily Simonis in nr. 5 van Literatuur 2 (1985) komt op p. 285 een portret voor van ‘Mevrouw Bilderdijk’. Het was de bedoeling om Bilderdijks tweede vrouw, Katharina Wilhelmina Schweickhardt (met wie hij overigens nooit officieel getrouwd schijnt te zijn), af te beelden. Zijn eerste vrouw, Catharina Rebecca Woesthoven (met wie hij huwde in 1785, die hij verliet in 1795 toen hij
| |
| |
door het nieuwe bewind het land werd uitgewezen en van wie hij pas officieel gescheiden verklaard werd in 1802), heeft nooit de dichterlijke pen op het papier gezet. Van de wel poëtisch actieve K.W. Schweickhart is het conterfeitsel nu hierbij afgedrukt.
M.J.G. de Jong
| |
Bibliografie Vlaamse Tijdschriften
Van de reeks Bibliografie van de Vlaamse Tijdschriften in de 19e eeuw onder leiding van de Gentse hoogleraar Ada Deprez zijn de delen 8 en 9 verschenen (zie voor de voorgaande afleveringen Literatuur 1 [1984], p. 225-226, en 2 [1985], p. 241). Met name deel 8 is erg belangrijk omdat daarin de tijdschriften Belgisch Museum en Vaderlandsch Museum bibliografisch beschreven en betrefwoord zijn.
Het Belgisch Museum is het tijdschrift dat in 1837 werd opgericht in de kring van de na de Belgische opstand ontstane Maetschappy tot Bevordering van de Nederduitsche Tael- en Letterkunde. Jan Frans Willems wordt de redacteur. Tot zijn dood in 1846 heeft Willems in dit tijdschrift tal van belangwekkende artikelen over Middelnederlandse en rederijkersliteratuur gepubliceerd en veel Middelnederlandse teksten geëditeerd, zoals Vanden levene ons Heren, Die eerste bliscap van Maria en Nu Noch. De dood van Willems betekende tevens het einde van het tijdschrift.
Pas in 1855 komt er een waardig opvolger, het Vaderlandsch Museum voor Nederduitsche Letterkunde, Oudheid en Geschiedenis, onder leiding van C.P. Serrure. In 1863 moest dit hoogstaande filologische tijdschrift verdwijnen vanwege financiële perikelen.
Met een auteurs- en trefwoordenregister besluit het door Michael Brys, Marc Carlier en Hans Vanacker samengestelde deel over de beide periodieken. Hij telt 168 pagina's en kost BFr. 420 of ƒ 23, -.
In deel 9 van de serie besschrijven Michael Brys en Ada Deprez de tijdschriften De Noordstar (1840-1842) en De Vlaemsche Rederyker (1844-1856). De Noordstar is het tijdschrift van P.F. van Kerckhoven, de beschermeling van Conscience en De Laet, die verkeerde in de kring van de in 1835 opnieuw opgerichte Antwerpse rederijkerskamer De Olyftak. In 1842 hield Van Kerckhove ermee op ‘omdat hare medewerkers lui waren’.
Dezelfde Van Kerckhoven duikt in 1847 ineens op in de redactie van een van de merkwaardigste en minst bekende tijdschriften die Vlaanderen in die tijd gekend heeft, De Vlaemsche Rederyker, gesticht in 1844 door de Noordnederlandse predikant Lodewijk van Hoogeveen Sterck. Deze verdween ook weer even onopvallend als hij gekomen was van het Antwerpse toneel. Onder het redacteurschap van Van Kerckhoven verandert het tijdschrift van een irenisch tot een fel polemisch blad, waarin uiteindelijk Conscience onderuit gehaald wordt. Het overlijden van Van Kerckhoven in 1857 betekende tevens het einde van het tijdschrift, waaraan in de beginperiode ook een aantal Noordnederlanders had bijgedragen zoals Beets, Adama van Scheltema, Kneppelhout en Hasebroek. De prijs van dit 155 pagina's tellende deel bedraagt Bfr. 400 of ƒ 22, -.
Bestellingen kan men richten tot het Cultureel Documentatiecentrum 't Pand, Onderbergen 1, B-9000 Gent, telefoon 091/23.99.89.
Deze serie tijdschriftenbibliografieën levert steeds meer ‘Bouwstoffen voor de geschiedenis van de Vlaamse literatuur in de 19e eeuw’. In Vlaanderen heeft men al heel lang ingezien dat het schrijven van literatuurgeschiedenis onmogelijk is zonder kennis van de geschiedenis en de inhoud van de tijdschriften. Wat Roemans en Van Assche indertijd voor elkaar gekregen hebben en wat Deprez nu opnieuw lukt, lijkt in Nederland nog steeds niet te kunnen.
PJV
| |
Algemeen-Nederlands Verbond
Het Algemeen-Nederlands Verbond streeft naar samenwerking tussen Nederlanders en Vlamingen op cultureel gebied. Uitgangspunt is de taaleenheid van de 20 miljoen Nederlandssprekenden. De vereniging, die aan het eind van de vorige eeuw werd opgericht, geeft een tijdschrift uit, het blad Neerlandia dat vijfmaal per jaar verschijnt en dat bijdragen bevat die van algemeen Nederlands-culturele aard zijn. De abonnementsprijs van dit blad bedraagt ƒ 30, - of Bfrs. 525.
Het verbond is opgesplitst in afdelingen en werkgroepen. Een van deze werkgroepen is gericht op literatuur. Deze Werkgroep Literatuur wordt onder meer gevormd door medewerkers van de provinciale culturele raden van Noord-Brabant, Belgisch-Limburg, Zeeland en van het Poëzie Centrum te Gent.
Een van de activiteiten van de Werkgroep Literatuur van het Algemeen-Nederlands Verbond vormt de mogelijkheid voor jongeren tot 30 jaar om literair werk door een deskundige jury te laten beoordelen om zo enig inzicht te verwerven in de eigen literaire capaciteiten. Inzenders van gedichten of proza krijgen niet alleen een gemotiveerde beoordeling van hun werk, maar hun wordt ook de mogelijkheid geboden met de jury of met hun mede-inzenders over hun werk te discussiëren op een daartoe belegde bijeenkomst. Men overweegt om van de beste inzendingen dit keer een debuut- | |
| |
bundel te publiceren. - Het adres van het Algemeen-Nederlands Verbond is Surinamestraat 28, 2585 GJ 's-Gravenhage (tel. 070-462411).
GvB
| |
Nieuwtjes
□ De Stichting Schrijvers in Beeld vervaardigt een reeks schrijversportretten op beeldband voor videovertoning. Het betreft videobanden met een vertoningsduur van 25 tot 30 minuten die gehuurd kunnen worden. Bij de banden wordt begeleidingsmateriaal geleverd en ook enkele lessuggesties. Het materiaal is vooral gericht op het lager en voortgezet onderwijs. Reeds beschikbaar zijn banden over Vinkenoog, Campert, 't Hart en Ruyslinck. Voor nadere informatie kan men zich wenden tot de Stichting Schrijvers in Beeld, Stadionweg 98, 1077 SR Amsterdam (tel. 020-793057/256157).
□ De Carmiggelt-kring, die regelmatig een Carmiggeltbulletin uitbracht, is op sterven na dood. De kring dreef op de initiatieven van twee mensen: P. Hans Frankfurther en Erik van den Hoorn. En juist deze twee initiatiefnemers gooien er nu het bijltje bij neer. Frankfurther deelde ons mee dat hij de kring graag zou voortzetten, maar dat hij daarvoor enkele enthousiaste, jonge medewerkers nodig heeft die het vele werk van hem zouden kunnen overnemen en een nieuwe impuls aan de Carmiggelt-kring zouden kunnen geven. Voor hen die zich daartoe geroepen voelen, volgt hier het adres: P. Hans Frankfurther, Sloterweg 1212, 1066 CV Amsterdam-Sloten (tel. 020-152080).
□ De pas opgerichte Vlaamse uitgeverij Pandora, Pleinkensstraat 6, B-2990 Wespelaar, is op zoek naar aankomend Nederlandstalig schrijftalent. Pandora zoekt romans, novellen of korte verhalen van debuterende schrijvers.
□ Op 31 januari a.s. zal Bob Bern in de kelder van De Roode Coninck (Vlasmarkt 33) in Antwerpen een lezing houden over de Zestigers. Aanvang: 20.00 u.
□ De kro-radio zendt vanaf 7 oktober 1985 een nieuw literair programma uit: Lezen voor de lijst. Het is een programma dat zich ten doel stelt om lezers, vooral scholieren die voor hun literatuurlijst lezen, achtergrondinformatie te geven en ideeën voor hun lectuur aan de hand te doen. Het programma biedt leesfragmenten, besprekingen van boeken en biografische informatie. - Iedere donderdag op Radio 4, van 18.30 tot 19.00 uur.
□ Te Gent is vorig jaar onder auspiciën van het Vermeylenfonds het studiecentrum Achilles Mussche opgericht. Het studiecentrum wil documentatiemateriaal rond deze schrijver verzamelen. Het is gevestigd te Gent in de Lange Violettestraat 192 (tel. 091/23.02.88). Belangstellenden kunnen daar voor nadere informatie terecht.
□ Op 5 september 1985 werd Jos Vandeloo 60 jaar. Dat feit werd gevierd met een huldiging van de schrijver in het Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven in Antwerpen, waarbij tevens zijn nieuwste verhalenbundel Les Hollandais sont là gepresenteerd werd. Feestredenaars waren Emiel Willekens en Angèle Manteau. Ter gelegenheid van deze verjaardag was in het museum een tentoonstelling ingericht rond het werk van Jos Vandeloo. Op 18 oktober werd het allemaal nog eens overgedaan in het Vlaams Cultureel Centrum in Amsterdam. Ook de tentoonstelling verhuisde daarheen.
□ Op 6 september 1985 werd in de gemeente Langbroek, de geboorteplaats van Gerrit Achterberg, het straatnaambord van de Gerrit Achterbergstraat onthuld door mevrouw J.C. Achterberg-Van Baak. Bij die gelegenheid organiseerde het Genootschap Gerrit Achterberg een Achterbergtentoonstelling in het dorpshuis te Langbroek. Bovendien werd een uitgave verzorgd van Longa Palus door de Avalon Pers in een zeer beperkte oplage. Deze uitgave bevat de door Achterberg in 1961 gekozen gedichten over zijn afkomst en jeugd.
□ De cpnb is in oktober 1985 gestart met een nieuw tijdschrift, Boekenpas, ‘Een informatief tijdschrift [...] op elk (boeken)gebied. Voor iedereen. En voor niks. Gratis dus.’ Elk nummer (er zijn er vier per jaar gepland) behandelt enkele thema's en achtergronden van recent verschenen boeken op allerlei terrein, biedt een exclusieve voorpublikatie (in oktober 1985 was dat een verhaal uit de nieuwe bundel van Maarten 't Hart) en levert een aantal voordeelcoupons voor de aanschaf van boeken. Men kan zich als gratis abonnee aanmelden via een ingeniete antwoordkaart aan de cpnb of door
| |
| |
zich op te geven bij een boekhandel.
□ Op de 354ste viering van de dies natalis van de Universiteit van Amsterdam in januari van dit jaar werd aan de oudbibliothecaris Hans Reeser het eredoctoraat in de letteren verleend. Reeser kreeg dit doctoraat voor zijn verdiensten op het gebied van de 19de-eeuwse letterkunde. In het bijzonder werden hiermee zijn studies over De jeugdjaren van Anna Louisa Geertruida Toussaint (1962) en over Hans Christiaan Andersen gehonoreerd.
□ Door een legaat van jkvr. A.H.M. Laman Trip-De Beaufort is de Maatschappij der Nederlandse letteren in staat om met ingang van 1986 een nieuwe literaire prijs uit te reiken.
□ De Henriëtte de Beaufort-prijs, groot ƒ 3000, -, is bestemd voor biografieën of autobiografieën en zal om de drie jaren afwisselend aan een Vlaamse en een Nederlandse auteur worden toegekend.
Suggesties voor deze rubriek aan: Instituut voor Neerlandistiek Spuistraat 134, kamer 456 (afd. DNL), 1012 VB Amsterdam, tel. 020-5254718
|
|