De huiskamer en het verdeelde land
Het is mogelijk al deze verschillen zo al niet te verklaren dan toch te herleiden tot een tamelijk diepgaand verschil in sociaal en cultureel klimaat. Nederland is anno 1985 een tamelijk in zichzelf gekeerde, homogene natie. De laatste grote schokken waren de oorlog en het verlies van Indonesië, die beide nog steeds natrillen in de literatuur. Daarna kwamen er weliswaar ingrijpende veranderingen die het land in veel opzichten een ander gezicht gaven, maar die werden en worden blijkbaar niet als zeer schokkend ervaren: het gevoel van continuïteit bleef sterker dan het gevoel van breuk. Het is begrijpelijk dat schrijvers zich in zo'n stabiele maatschappij eerder concentreren op de schokken die inherent zijn aan het menselijk bestaan dan op die in de buitenwereld.
Bovendien is Nederland, in weerwil van de toevloed van culturele minderheden, nog homogener geworden dan het al was. De zuilen zijn in snel tempo afgebrokkeld, sociale scheidslijnen zijn vervaagd. Voor de eigen literatuur is er een groot, niet langer in vakken verdeeld publiek, dat in staat is literair tamelijk veeleisende schrijvers als Mulisch, Oek de Jong, Rubinstein of Bernlef massale oplagen te bezorgen, en dat een heel legertje van minder gelezen schrijvers ten minste het gevoel geeft van een reële klankbodem. Dat publiek brengt ook de verstandhouding op die nodig is om wat subtielere vormen van humor niet de mist in te laten gaan. Nederland staat kortom als een huis tussen de Nederlandse schrijver en de grote wereld. Hij krijgt er weerwerk van lezende huisgenoten, hij kan er zich ontplooien; dat hij daardoor zijn neus wat moeilijker buiten de deur steekt, is van later zorg.
De Vlaamse schrijver heeft het moeilijker. Die woont niet in een rustig en gerieflijk huis, maar in een half land, dat bovendien sterk in zichzelf is verdeeld, met een zorgwekkende politieke toekomst. Dat alleen al bepaalt hem
klaas koppe, amsterdam
Harry Mulisch
meer bij maatschappelijke vraagstukken. Zijn status, hoog in het hoogtij van het Vlaamse nationalisme, is verzakt, en van een groot en homogeen lezerspubliek is geen sprake. Als hij het simpel houdt gaat het nog wel, maar maakt hij het moeilijker, dan schrijft hij al gauw voor zichzelf en een handvol kenners en rivalen. Die specialisten vormen dan zijn referentiekader, niet, zoals in Nederland, de naamloze geïnteresseerde lezer. Vandaar waarschijnlijk dat in Vlaanderen zoveel drukker en extremer wordt geëxperimenteerd met de vorm, zonder een blik achterom naar de lezer. Vandaar ook dat de neiging, eigen streek of familie als afbeelding van de wereld te zien, er een zo wezenlijke behoefte tot uitdrukking brengt.
De Vlaamse schrijver staat alleen op de wereld. Hij neemt kennis van die wereld, de wereld niet van hem. Tenzij hij die verovert - te beginnen bij Nederland. Maar de wereld in de gedaante van Nederland blijkt een huiskamer, waar men glimlacht om zijn accent, lauw reageert op zijn onheilsboodschappen en zo gauw mogelijk de verstoorde onderlinge conversatie hervat. Nu ik erover nadenk lijkt het me een prachtig thema voor een roman. Alleen de ontknoping is nog onduidelijk.