| |
| |
| |
De ‘Grimbergse oorlog’, een curieuze tekst
Vincent Krah
copyright a.c.l. brussel
De slag bij Ransbeke, 1143
Vincent Krah (1938), aanvankelijk onderwijzer, behaalde MOB Nederlands, is thans docent aan de PABO te Heemstede. Publiceerde over drama en schrijft liturgische teksten. Dit artikel komt voort uit de doctoraalscriptie, waarmee hij onlangs afstudeerde aan de Universiteit van Amsterdam.
Wie de rondleiding volgt in het fraaie Brusselse stadhuis, treft in zaal 7, het Kabinet van de schepen van schone kunsten, het schilderij De slag bij Ransbeke 1143 aan. Men ontwaart in romantische entourage een veldslag onder lommerrijk geboomte; wat echter bijzonder intrigeert is het mandje aan een boomtak boven het strijdtoneel, waaruit een knaapje naar beneden blikt.
Nog steeds kent de folklore van het nabij Brussel gelegen Grimbergen de zo tot de verbeelding sprekende verhalen over de hertog in de wieg. De babyhertog, die in zijn wieg aan een boomtak hangt, terwijl onder hem de strijd woedt tussen zijn getrouwen en de opstandige Grimbergenaren. Het zien van hun onmondige gebieder verstoutte de Brabantse heerscharen zozeer, dat zij de overwinning behaalden. Dit vermeldt althans de troebele bron der legende. De volksoverlevering, nooit te beroerd om klokken zonder klepel toch te laten luiden, verbond dit verhaal zelfs aan het befaamde Manneke te Brussel.
De bron van deze wonderlijke geschiedenis ligt in de vroegste historie van Brabants hertogdom. Rond 1150 poogde de hertog van Brabant te vuur en te zwaard zijn macht en grondgebied uit te breiden, waarbij hij stiet op
| |
| |
Willy Vandersteen, Suske en Wiske en het kregelige ketje, p. 10. Hier ziet men de associatie van de hertog in de wieg met Manneken Pis
de weerstand van de sterke en invloedrijke heren van Grimbergen, de Berthouts. Vele jaren duurde de strijd, doch tenslotte moesten de Berthouts, - die de stad Mechelen, en het gebied tussen Brussel, Antwerpen en Postel in de Kempen beheersten - het hoofd in de schoot leggen. De echo van dit langdurig en hevig wapengekletter hoort men nog in kronieken, verhalen en folkloristische verzinsels. De idee achter de twist, het verzet tegen centralistisch gezag, heeft gedurig in de historie de gemoederen bezig gehouden, tot vandaag aan toe. Een ‘historisch’ verhaal als dat van de Grimbergse oorlog, voor de gelegenheid opgeklopt, kan dan voor rebel én gezagsdrager een welkom geschenk zijn. Men kan daarin eigen denkbeelden in een leerzame geschiedenis kwijt.
Dat die strijd rond het midden van de 12e eeuw werkelijk heeft gewoed, staat historisch wel vast; daarover lichten ons kronieken uit die tijd in. Ook archeologisch onderzoek bij de Borcht te Grimbergen lijkt dit te bevestigen. Diezelfde kronieken echter zijn er ook de oorzaak van, dat zich de mythe van de hertog in de wieg verspreidde. Wat wil het geval: de oudste verwijzing naar het feit van de Grimbergse oorlog treft men aan in een contemporaine kroniek. Deze vermeldt bij het jaar 1159:
Bellum gravissimum ortum erat ante annos circiter 20 inter ducum Lovanii Godefridum iuniorem, et Walterum cognomento Bertold. Puer quidem Godefridus adhuc in cunis iacebat...
(Er vond een zeer zware oorlog plaats voor ongeveer 20 jaar tussen de hertog van Leuven Godfried de jongere, en Walter, bijgenaamd Berthout. Dit kind Godfried lag nog in de wieg...)
Er staat in deze tekst alleen maar dat tijdens de oorlog Godfried (iii, de zoon van Godfried ii) nog in de wieg lag. Gorissen veronderstelt, dat een volgende chroniqueur deze tekst verkeerd heeft gelezen of geïnterpreteerd. In een kroniek van 150 jaar later, de Chronicon de origine ducum Brabantiae 1294, vermeldt de kroniekschrijver dat de boreling naar het slagveld werd gedragen. In Jan van Boendales Brabantsche Yeesten (± 1316) boek iv, v. 227-278 wordt het verhaal nog verder uitgesponnen en aangedikt.
| |
De tekst van de ‘Grimbergse oorlog’
Er bestaat een Middelnederlandse tekst, de Grimbergse oorlog, die in 1852-1854 in twee delen is uitgegeven door Blommaert en Serrure vanwege de Maetschappij der Vlaemsche Bibliophilen. Op grond van gegevens waarop ik hier niet nader kan ingaan, stamt het werk uit het midden van de veertiende eeuw.
Het omvangrijk dichtwerk omvat ongeveer 12.600 versregels. Ter vergelijking: de Walewein heeft er 11.200. Ondanks het feit, dat de Grimbergse oorlog in gedrukte vorm bereikbaar
| |
| |
was, heeft toch nooit iemand er nadere studie van gemaakt. Wel zijn er rond de legendarische gegevens over de feitelijke oorlog bij Grimbergen enige, niet altijd betrouwbare publikaties verschenen. Ook is er enig historisch-archeologisch onderzoek verricht. Over de tekst van de Grimbergse oorlog is sinds 1854 zo al niet het doek, dan toch zeker een schaduw als de nacht gevallen. Toch verdient deze uiterst curieuze tekst nu, 130 jaar later, onze warme belangstelling. Uit het volgende moge dat blijken.
| |
Het verhaal
Na een uitvoerige inleiding, die de ontstaansgeschiedenis van Brabant vanaf de Trojanen (!) behandelt, komen wij bij Godfried I, de eerste hertog. Het is dan begin 12e eeuw. Iedereen erkent hem als leenheer, behalve Arnout, heer van Grimbergen, die zegt in geen eeuwen iemands vazal te zijn geweest. De hertog van Brabant krijgt het gedaan, dat de Duitse keizer naar Brabant, te Affligem, komt om het conflict te helpen oplossen. Intussen vergadert Grimbergen met vrienden en magen en vazallen en bereidt een strijd voor. Arnout stuurt zijn zonen Geraert en Wouter Berthout en Hendrik van Oyenbrugge, de welbespraakte wijze, naar hertog en keizer, doch er wordt niets opgelost.
De aanleiding tot de strijd vormt de arrestatie van Grimbergse kooplui door de hertog, wegens vermeende straatroof. Grimbergen slaat terug en plundert rond Brussel. De hertogelijke legers doen hetzelfde rond Grimbergen. De hertogelijke burcht te Vilvoorde en de Grimbergse burcht blijven onneembaar.
Godfried i sterft en Godfried ii volgt op. Een beleg door de ‘onwijsselijc’ handelende Godfried ii mislukt. Hij sterft reeds na vier jaar en laat een kind in de wieg na: Godfried iii. Als regenten, momboiren, worden vier edelen aangesteld. Grimbergen ziet kennelijk zijn kans schoon en verwoest de hertogelijke burcht bij Vilvoorde, Nettelaer. Twee grote legers bestrijden nu elkaar. Grimbergen wint. Een nieuwe oorlog volgt direct en de burgers (!) van Grimbergen beslissen de strijd in hun voordeel. In Grimbergen besluit men tijdens een vergadering stad en kasteel van Vilvoorde te verwoesten, en dat gebeurt.
De hertogelijke partij verzoekt de graaf van Vlaanderen om hulp. Grimbergen hoort dit en ontbiedt ijlings zijn bondgenoten opnieuw. Brabant verwoest heel Grimbergen, kerk en klooster incluis, maar de burcht blijft onneembaar. Daags daarna neemt de Brabantse partij zich voor, Mechelen te veroveren, dat immers bezit van de heren van Grimbergen is. Intussen zijn Grimbergens bondgenoten gearriveerd. De Brabanders, dit vernemende, staken haastig het beleg van Mechelen en reppen zich naar Grimbergen om niet in de rug te worden aangevallen. Nu halen zij hun zuigeling-hertog-in-de-wieg uit Brussel. De beide legers worden in scharen verdeeld en de strijd ontbrandt. Ridders, die een voor een opdraven, worden naar hun wapenschild en eventuele banier beschreven, dan storten zij zich in de strijd: het ene tweegevecht na het andere. 's Avonds blijkt Grimbergen aan de winnende hand. In grote nood ijlen wederom boden naar de Vlaamse graaf om meer steun. Die steun komt, als de momboiren beloven dat hun hertog, eenmaal volwassen, de graaf als leenheer zal erkennen. Zo geschiedt en de tussenkomst van de Vlaamse ridders doet tenslotte Grimbergen het onderspit delven. De namen der gesneuvelden volgen. Wouter Berthout, in gevangenschap, vraagt om zijn jongere broer van twaalf namens hem in gijzeling te willen houden en vertrekt zelf naar Palestina. Als Godfried iii, eenmaal volwassen, de graaf van Vlaanderen opzoekt en zegt:
Slaet af mijn hooft, neemt mijn leven:
Al evelen moet es u vergeven. [Elke euveldaad zij u vergeven]
Daertoe sal het comen nochtan, [Daartoe zal het echter moeten komen...]
Eer dat ic worden sal u man. [man = leenman]
Afbeelding uit Brabantsche Yeesten (herkomst onbekend). Het onderschrift luidt: ‘Van den derden hertoge godevaert.’ Men ziet edelen aan de zuigeling hun eed van trouw zweren
Een afbeelding van de Grimbergse oorlog uit Brabantsche Yeesten (herkomst onbekend). De tekst luidt: Hoe die brabantsche baroen [baronnen] wonnen die borch te grembergen. (Hier is het point-of-view de hertogelijke partij)
scheldt deze hem het leenmanschap kwijt. Zij sluiten zelfs een verbond ‘dat sedertdien helaas dikwijls werd geschonden’. Intussen komt de keizer de zoen bewerkstelligen tussen de hertog van Brabant en de nazaten van de heren van Grimbergen. De jongste zoon, zo werd bepaald, zou voortaan in het geslacht der Berthouts het leen erven, in plaats van de oudste zoon; dit als straf voor de streek, die Wouter Berthout zijn broertje geleverd had. Soe
| |
| |
eest noch heeden. De oorlog had 17 jaar geduurd (1142-1159).
| |
De tekstoverlevering
Van de Grimbergse oorlog is geen middeleeuws handschrift bekend. Alleen al daarom is de tekst uniek te noemen. We bezitten slechts opvallend late afschriften. Terwijl andere middeleeuwse handschriften in de renaissance veelvuldig tot lijm werden verkookt, schoongekrabd of versneden om nieuwe banden te verstevigen, is de Grimbergse oorlog in de 17e eeuw toch ook minstens tweemaal gekopieerd en zeer vele malen in prozabewerking geschreven en afgeschreven. Het oudste exemplaar dat we bezitten is een handschrift uit 1620, van de hand van Philippe de l'Espinoy, thans in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel.
Er moet aan het eind van de 17e eeuw nog een afschrift van de Grimbergse oorlog zijn gemaakt - een andere versie - door professor A. Matthaeus. Dit handschrift was te volgen tot het midden van de 19e eeuw, waar het verdween in de nalatenschap van Munnicks van Cleeff. Van deze ‘Matthaeusversie’ zijn enkele kopieën bekend: een in Gent uit het begin van de achttiende eeuw, mijns inziens van de hand van A. Drakenborch, een in Leiden uit het begin van de 19e eeuw, abusievelijk aan Bilderdijk toegeschreven, maar vermoedelijk van Van Musschenbroek, en te Gent het afschrift van Bilderdijk.
Er zijn dus twee versies van het verhaal: de l'Espinoy- en de Matthaeusversie. De editeurs van de druk uit 1852-54, Blommaert en Serrure, hebben de Matthaeusversie als uitgangspunt genomen, en de vele varianten uit de l'Espinoyversie in voetnoten toegevoegd. Het is jammer, dat men zo geen duidelijk zicht krijgt op beide teksten en een wetenschappelijk verantwoorde uitgave van beide is dan ook een dringende zaak. Dit laatste te meer, omdat het lang niet zeker is, dat de editeurs met de keuze voor de Matthaeusversie terecht hebben gehandeld.
Voorts zijn er tientallen handschriftelijke prozabewerkingen van het verhaal vervaardigd, met name in de 16e en 17e eeuw. Verscheidene ervan treft men aan in de grote bibliotheken van Londen, Parijs, Brussel en 's-Gravenhage. De reden voor deze merkwaardig grote belangstelling voor handschriften - een druk van de tekst heeft eeuwen op zich laten wachten - ligt vooral in de aard van het werk.
| |
De aard van het verhaal
Een van de problemen rond de Grimbergse
koninklijke bibliotheek, brussel
De slotpagina van het handschrift van de Grimbergse oorlog van Ph. de l'Espinoy
oorlog is, dat deze tekst zo lastig te classificeren valt. Het werk doet zich als geschiedschrijving voor - en zou dan onder de ‘didactiek’ vallen - doch de auteur lijkt de geschiedenis eerder als een kapstok te gebruiken. Het relaas van de bloederige gevechten schijnt als ‘epiek’ bedoeld, tot we er achter komen dat ook dat de opzet niet schijnt te zijn. Formeel valt de Grimbergse oorlog echter onder de historiografie, de geschiedschrijving.
Binnen de geschiedschrijving wordt
| |
| |
wel een subcategorie onderscheiden, de slagbeschrijving. We kennen met name De slag bij Woeringen (1288) aan Jan van Heelu toegeschreven en de uitvoerige beschrijving van de Guldensporenslag (1302) in de ‘Voortzetting van de Spiegel Historiael’, door Lodewijk van Velthem. Qua thema en vormgeving lijkt ons boek te passen binnen deze slagbeschrijvingen. In genoemde twee werken worden echter heet van de naald veldslagen beschreven: de teksten ontstonden luttele jaren na de strijd. De Grimbergse oorlog daarentegen behandelt een strijd van 200 jaar her. De twee andere slagbeschrijvingen zijn er, om de overwinnaars te verheerlijken: respectievelijk (de hertog van) Brabant en (de graaf van) Vlaanderen. De Grimbergse oorlog beschrijft een interne Brabantse strijd, de vete is allang niet meer actueel. Wat bewoog de auteur dan die oude geschiedenis opnieuw op te rakelen? Het lijkt erop, dat de dichter met zijn omvangrijk boek een pseudo-geschiedschrijving leverde, een pseudo-slagbeschrijving. Wat beoogde hij dan met dit werk, dat als een soort ooggetuigenverslag wordt gepresenteerd, en geeft het antwoord op die vraag een verklaring voor de populariteit, althans in de latere prozabewerkingen, van het verhaal?
| |
Wat beoogde de auteur?
Als we willen weten wat de auteur beoogde, moeten we daartoe de tekst nauwkeurig bestuderen. Waar ligt de aandacht van de dichter vooral en waar juist niet; wat was voor hem belangrijk en wat niet? Verder zoekend ontdekken we misschien het publiek waarvoor hij heeft geschreven en welke mening(sverandering) de auteur bij zijn lezers en hoorders wilde bewerkstelligen. Om meningsverandering ging het de auteur zeker: dat geldt voor vrijwel elke middeleeuwse tekst - hij moet leerzaam zijn - voor de Grimbergse oorlog gaat dit in het bijzonder op. Ten slotte rest de vraag of dit kostbare, immers omvangrijke dichtwerk in opdracht is geschreven en zo ja, wie dan die maecenas kan zijn geweest.
Ons is al opgevallen, dat de compositie van het verhaal niet zo sterk schijnt te zijn en dat ook de historische betrouwbaarheid in onze ogen nogal bedenkelijk is. De auteur legt echter bij het beschrijven van wapenschilden en van ridderlijke gebruiken tijdens slag en ‘paerlement’ een grote deskundigheid aan de dag. Om dit enigszins toe te lichten, het volgende.
Aan het begin van de Grimbergse oorlog stuit men op de uitvoerige, Brabant verheerlijkende inleiding. Dergelijke
Deze miniatuur staat in de Rijmkroniek van de abdij van Affligem, een handschrift uit de 15de eeuw (Brussel, Kon. Archief, overgenomen uit Wauters, deel V)
inleidingen zijn ook bekend uit andere vergelijkbare teksten ( Spiegel Historiael, iiie Partie, viie Boek; Brabantsche Yeesten vi, e.d.). Als vervolgens het verhaal over het conflict hertog-Grimbergen eenmaal begint, is van Brabantverheerlijking, juister gezegd van hertogelijke-dynastieverheerlijking, geen sprake meer. Grimbergen bepaalt het point of view. De inleiding vertoont duidelijk sporen van tekstbederf en past ook inhoudelijk niet bij het verhaal, zodat ik vermoed dat de auteur (of een latere afschrijver?) deze historische inleiding van elders heeft overgenomen. Uit de rest van het verhaal blijkt, dat de auteur zeker geen verheerlijking van het hertogelijk Huis heeft nagestreefd, hooguit het algemeen principe van ‘Ordnung muss sein’: er is nu eenmaal een hiërarchie van machten. De uiteindelijke slag, waarbij namelijk de hertog in de wieg ligt, wordt beschreven als plaatsvindend in 1159. Godfried iii werd echter in of rond 1142 geboren; de auteur moet dat geweten hebben. Hij ‘rommelt’ met historische data, schijnt dat zelfs met opzet de doen. Zijn topic, de zuigeling-hertog in de wieg, moest koste wat 't kost de slotslag sieren! Daartoe werd de historie geweld aangedaan. De dichter laat trouwens de hertog direct na de laatste slag dure eden zweren, vergetend dat deze nog in de wieg lag. Enkele versregels later vertelt hij dat de hertog, na vele jaren volwassen geworden...Neen, op dít terrein van compositie en deze histori- | |
| |
citeit lag 's dichters belangstelling niet.
Er zijn nog vele andere merkwaardigheden te vermelden, met name die, welke indruisen tegen het verwachte en alom bekende patroon van dynastie-en-Brabantverhoging. Brabant (men leze ‘de hertogelijke partij’) vlucht gillend voor het Grimbergse voetvolk: een toch niet te overleven schande; Brabant wint tenslotte vanwege de hulp uit Vlaanderen. De jonge hertog van Brabant moet - via de regenten dan - accepteren, dat hij leenhulde verschuldigd is aan de graaf van Vlaanderen. Een hertog die leenman zou moeten worden van een graaf! Het is allemaal uiterst curieus, en het laatste woord erover is nog lang niet gezegd.
Waar de auteur zich het meest in vermeit, is de individuele strijd: Jacob tegen Jan, Willem tegen Herman: hun wapenschilden worden beschreven, slag na slag wordt geregistreerd. De auteur doet zich voor als een ooggetuige, sterker, hij stelt zich op als wat men tegenwoordig een ‘auctoriale verteller’ noemt. Als de dichter dan al niet het hertogelijk geslacht wil eren, dan toch zeker wel de (Brabantse) ridderstand in ruime zin. Aan beide zijden wordt voorbeeldig gevochten en geparlementeerd. Het werk van de Grimbergse oorlog lijkt wel een ‘ars pugnandi’, om er eens potjeslatijn voor te verzinnen: een handboek over de kunst van het ridderlijk bedrijf. Als mijn theorie klopt, dat het boek halverwege de 14e eeuw is geschreven, dan ‘verscheen’ het na de boeren- en burgersoverwinning op de adel, de Guldensporenslag van 1302, en na de uitvinding en eerste toepassing van het buskruit. De Grimbergse oorlog idealiseert echter juist de ridderlijke wijze van vechten, roemt de ridderlijke deugden onophoudelijk; het werk is één grote lofzang op het ‘werk’ van de tweede stand, juist nu die roem begint te tanen. Het verhaal lijkt bedoeld om de adellijke gebruiken in te scherpen, om de normen en waarden te etaleren van het ridderlijk bedrijf. En dat alles in een periode dat het tij schijnt te keren. Zo bezien zou dan de Grimbergse oorlog een conservatief boek zijn.
Het werk wil in de ridderdeugden ook de concrete riddergeslachten verheerlijken, die aan die vroegere slag hebben deelgenomen. In hen worden de eigentijdse edelen in het zonnetje gezet, edelen, die ademloos zullen hebben toegehoord. De auteur schijnt ook voornamen uit zijn eigen tijd te hebben gebruikt en wat was er mooier voor de luisteraars dan hun eigen voorvaderen te horen roemen als helden op het slagveld en als eloquente raadgevers, alsof zij het zelf waren? Ook de overdaad aan eigentijdse heraldiek benut de ter zake zeer kundige dichter niet slechts om het typische adellijke te prononceren, maar met name ook met het oog op het accentueren van de afzonderlijke ridderlijke families. Nu is ook de betrekkelijke populariteit van de prozabewerking van de Grimbergse oorlog te verklaren: als iemands geslacht in dit verhaal glorieerde dan was het voor de familie een eer, een eigen afschrift aan vrienden en kennissen te laten zien.
Het is duidelijk, dat de tot de verbeelding sprekende scène van de hertog in de wieg en passant het succes van de aangedikte heldendaden der voorvaderen zeer verhoogde! Om de heldendaden ging het, al het andere in het verhaal verbleekt, zelfs de jonkvrouwen, die toch zo menig middeleeuws verhaal ‘stofferen’, schitteren door afwezigheid in dit toernooi zonder Dame. Dit laatste maakt op de moderne lezer een merkwaardige indruk, omdat het strijden-op-leven-en-dood hier zo manifest als een toernooi of steekspel wordt gepresenteerd. Of is het ontbreken van vrouwen een genresignaal dat wij niet meer verstaan? Het lijkt er in elk geval op dat alles moet wijken voor de ridder: er komen nauwelijks vertegenwoordigers uit de derde stand, de burgers, voor en helemaal geen leden uit de eerste stand, de geestelijkheid. De adel staat centraal en de ridderlijke deugd bij uitstek: dapperheid. De proloog geeft de waardenschaal zo duidelijk weer, als die het werk aanbeveelt,
te horne sijn, ene rechte volrede
van striden en groter vromicheden
van paerlemente, van gedinghe,
van scone worde sonderlinghe,
van goeden ridderscappe mede.
om naar te luisteren, een waarlijk volledig verhaal
over gevechten en grote dapperheid,
over beraadslagingen, over rechtsgedingen,
en ook over goed ridderschap.)
Strijd en vergadering wisselen elkaar voortdurend af, met alle plichtplegingen die de code voorschreef. Dapperheid en schone woorden, dat is het recept van de Grimbergse oorlog. Het is mogelijk, dat het werk is geconcipieerd als pendant van de in ridderogen afgrijselijke Guldensporenslag, de slag bij Kortrijk in 1302. Zó vechten ridders niet met elkaar: paarden dodend en valkuilen gravend. Zij behoren überhaupt niet met boeren te strijden. Ridders onder elkaar blijven heren, al zijn het dan moordende heren. Dit moet het zijn, wat de auteur beoogde te zeggen.
| |
Voor wie is het verhaal geschreven?
De vraag naar het publiek is voor een historische tekst een van de belangrijkste, die men kan stellen. Het publiek immers bepaalt, hóe men de tekst moet lezen, het publiek werpt licht op de intenties van de auteur en de normen en waarden die in het werk worden gehanteerd. Deze belangrijke vraag nu is voor de Grimbergse oorlog uiterst moeilijk te beantwoorden. Voor wie schreef de auteur? In welk milieu moet zijn verhaal zijn voorgelezen? Wel wordt duidelijk, gezien de verheerlijking van de ridderlijke deugden, dat de gehele ridderstand als publiek in aanmerking komt. Vervolgens, daar het hier een interne Brabantse machtsstrijd betreft, met name de Brabantse adel.
Met het oog op de vraag naar het pu- | |
| |
bliek kan het dienstig zijn na te gaan, voor welke van de twee partijen in het conflict de auteur kiest: voor de hertogelijken of voor de Grimbergenaren.
We hebben al geconstateerd, dat het point of view bij Grimbergen ligt en dat over de Brabanders, ten slotte toch de uiteindelijke overwinnaars, enkele pijnlijke zaken worden vermeld. Dit kán zijn om de pil te vergulden voor de verliezende partij, Grimbergen. Er is echter zoveel sympathie naar de Grimbergse kant, dat het vermoeden rijst dat we daar publiek (en opdrachtgever?) moeten zoeken, en niet bij het hertogelijk hof.
We vinden misschien meer licht in deze duistere zaak, als we in de tekst nagaan, welke ridders er sneuvelen en door wiens hand dat gebeurt. Ook al speelde de strijd zich tweehonderd jaar eerder af, de auteur actualiseerde het gegeven door zijn ‘moderne’ vormgeving van het riddergevecht zozeer, dat lezers of luisteraars wellicht voor het hoofd gestoten zouden kunnen worden, wanneer hun grootvader smadelijk zou afgaan onder de hand van hun buurmans vader! Hoe moet een auteur, die zich bewust is van het feit dat mogelijke nazaten van beide partijen zich onder zijn gehoor bevinden, zo'n probleem oplossen? We zullen zien hoe vaardig hij in dit geval tussen Scylla en Charybdis doorlaveert. Allereerst vermijdt hij het noemen van de námen der gesneuvelden. In de eerste helft van het verhaal blijkt na zorgvuldig lezen geen enkele met name genoemde ridder te sneuvelen. Dit valt bij eerste lezing niet op: er wordt met namen en met lijken gesmeten. Pas ruim na de helft van het verhaal hoort men de eerste onfortuinlijke ridder bij name genoemd. Een tweede opmerkelijk feit is, dat deze concrete slachtoffers gewoonlijk slechts eenmaal voorkomen in het verhaal: de dichter lijkt ze slechts te laten opdraven om te worden omgebracht! Een derde punt waaruit 's dichters attentie in deze blijkt, is het feit, dat bij degenen wier dood wordt vermeld, opvallend veel nietridders zijn: de ‘knape’ van Nijvele, de
Een geromantiseerde en gefantaseerde afbeelding van het kasteel van Van Oyenbrugge (uit: Wauters, deel V)
‘soudenier’ (huursoldaat) Garnier van St. Thomas, etc. Tenslotte laat de auteur, áls hij al namen noemt, de slachtoffers vallen bij wederzijdse families: Segher vander Molen bijv. doodt Jan van Breda, doch sneuvelt zelf onder de hand van vader Gerard van Breda. Zo is de dood gewroken, de vete opgelost.
Op deze slimme wijze spaart de auteur niet alleen de Grimbergse kool en de Brabantse geit - de uitdrukking is hier heel toepasselijk - doch manoeuvreert hij tevens behoedzaam tussen de netten die arrogante en ambitieuze hovelingen en edelen hem zouden kunnen spannen. Geen der luisterende edelen uit de 14e eeuw hoefde te vrezen, dat de familie-eer zou worden geschaad: de voorvaderen waren zonder uitzondering dapper, strijdlustig, ridderlijk en eloquent. De hele (Brabantse) clan van adellijke lieden kon onbekommerd als glunderend publiek fungeren. Wie een drama met zo'n menigte van spelers regisseert zonder dat het spaak loopt, moet als schrijver een middeleeuwse Vestdijk of Couperus zijn. Deze auteur heeft het ons daarmee wel moeilijk gemaakt: als noch partijen, noch individuen een duidelijke zwart-wittekening vertonen, hoe vinden we dan het antwoord op onze vraag naar het publiek van de Grimbergse oorlog?
We komen, vrees ik, ook nu niet veel verder - dankzij de slimheid van de dichter - dan de constatering, dat de gehele (Brabantse) adel wordt ‘toegesproken’, dat de dichter schijnt over te hellen naar de Grimbergse partij en dat hij op het persoonlijke vlak alle vetes vermijdt.
Een laatste poging tot oplossing van het probleem ‘Voor wie is de Grimbergse oorlog geschreven?’ is de vraag: wie is dé held in de Grimbergse oorlog? Wel, dé held in de Grimbergse oorlog bestaat niet: de hertog niet, dat is duidelijk. Ook niet de Heer of de Heren van Grimbergen, wat men wellicht zou verwachten; zij blijven allen ‘flat characters’. Er is wel een ridder die veel roem oogst, opvallend veel, iemand aan de Grimbergse kant, uiteraard, zou ik haast zeggen: (Aernout) van Oyenbrugge. Hij
was vrome, scone van leden,
ende hadde ridderlike seden,
oec wiste hi hem wel gelaten
als hi den helm hadde gebonden
ende die banieren sach ontwonden.
Te Grimbergen is dat lant
was hi van den vroomsten genant
getrouw was hi, wet ic wel,
den vrient, ende den viant fel.
(was dapper, welgeschapen,
en gedroeg zich ridderlijk,
wat hem uitermate sierde;
ook wist hij zich goed te gedragen
als hij zijn helm omgebonden had
| |
| |
en de banieren ontplooid zag.
In het land van Grimbergen
werd hij een van de dappersten genoemd,
hij was trouw, dat weet ik wel,
voor de vriend, en fel voor de vijand.)
Voorwaar niet geringe lof! Hij was een ‘duif’ in de Grimbergse gelederen, dapper én vredelievend, wijs en wel ter tale. Niemand wordt meer geprezen, zowel als spreker danwel als strijder, dan Aernout van Oyenbrugge en de andere Van Oyenbrugges. Het is dan ook verleidelijk de opdrachtgever in deze kring te zoeken, ook al zijn hiervoor geen harde bewijzen te leveren.
Werkelijk ondubbelzinnige aanwijzingen voor publiek en eventuele opdrachtgever geeft de tekst niet prijs, en ook buitentekstuele gegevens heb ik niet gevonden die ons probleem nader tot een oplossing zouden kunnen brengen.
Niettemin, de tekst waarmee we ons beziggehouden hebben is curieus, curieus en intrigerend, uniek in zijn soort in onze letteren, vol ongekende verten, vol mogelijkheden een blik te werpen achter de middeleeuwse schermen, interessant door zijn kijk op eigen historie en de schildering van het ridderlijk krijgsbedrijf, boeiend door de wijze waarop de auteur zich tussen de partijen heeft staande gehouden in zijn delicate werkzaamheid. Maar ook vol raadsels met betrekking tot de kernvragen die ieder dergelijk werk ons stelt: door wie en wanneer geschreven, met welke bedoeling, wie waren publiek en wie de opdrachtgever? Gedetailleerd onderzoek kan zeker meer aan het licht brengen. En, als een oudere tekst van voor 1620, of het afschrift van Matthaeus nog eens boven water kwam, wie weet, wellicht wisten we meer.
| |
Literatuuropgave
De Grimbergsche oorlog, ridderdicht uit de xive eeuw, uitgave van de Maetschappij der Vlaemsche Bibliophilen, is door Ph. Blommaert en C.P. Serrure uitgegeven te Gent, 1852-1854, in twee delen. De meeste informatie vindt men in: A. Wauters, Histoire des environs de Bruxelles, deel v, Grimberghe et ses environs, Brussel 1972. Hierin wordt de gehele geschiedenis rond de Grimbergse oorlog behandeld, benevens de genealogieën van enkele voorkomende geslachten.
Voor de actes en het ontstaan van de mythe van de ‘wieg’, zie (P. Gorissen), Sigeberti Gemblacensis Chronographiae Auctarium Affligemense, Brussel 1952. Gemakkelijk bereikbare literatuur over slagbeschrijving vindt men in: W. Waterschoot, Lodewijk van Velthem, de Guldensporenslag, een fragment uit de Voortzetting van de Spiegel Historiael, Den Haag 1974; en de beoordeling hiervan door A.L.H. Hage, in de Nieuwe Taalgids 1981; Velthems versie van de Guldensporenslag: waarheid en fictie? Zie over de maecenaatsproblematiek ook: F.P. van Oostrom, ‘Maecenaat en de Middelnederlandse letterkunde’, in: Hoofsheid en devotie in de middeleeuwse maatschappij, ed. J.D. Janssens, Brussel 1982, p. 21-40.
Verbrand in de Grimbergse oorlog en herbouwd - het wapen van de Grimbergse abdij, hier op het viltje van het abdijbier
|
|