| |
| |
| |
De historie des pausdoms: Weyerman tegen het Vaticaan (1725-1728)
André Hanou
André Hanou (1941) is verbonden aan de vakgroep Historische Letterkunde van het Nederlands, van de Universiteit van Amsterdam. Hij publiceerde over verschillende achttiende-eeuwse schrijvers, en gaf enkele malen werken van Weyerman uit. Hij was medeoprichter van Spektator en de Stichting Weyerman. Op dit moment werkt hij aan een dissertatie over Kinker, en (samen met George Vis) een editie van de brieven van/aan Kinker.
Mei 1985: de paus bezoekt Nederland. Lang tevoren: opwinding. Niet alleen met betrekking tot pausmobielen, bewakingskosten, en dergelijke trivialiteiten. De Nederlandse gemeenschap trekt alle politieke en theologische registers voluit open. Is dit bezoek echt een cadeautje, of bevat het een op scherp gestelde handgranaat? Het katholicisme: wás het bijgeloof, blééf het wangeloof? Het rumoer is niet het minst bij de (rooms?) katholieken zelf. Daar heerst de zorg dat deze paus, als pleitbezorger van een ‘Pools’ katholicisme, wel eens orde op zaken zou willen stellen in een ‘vergoogd’ Nederlands katholiek milieu. De buitenstaander valt het moeilijk onderscheid te maken: wat is antikatholicisme, wat antipapisme, wat anti'rooms'heid? Het is niet altijd mogelijk de grens te zien, tussen standpuntbestrijding, en verdachtmaking.
In het verleden was dat ook al moeilijk. Strijdliteratuur is soms unfair. Maar literair gesproken, zijn er soms hoogtepunten. Eén van die hoogtepunten is een werk van Weyerman, geschreven in de tijd van de vroege Verlichting.
fotodienst ub amsterdam
Titelplaat bij Weyerman, Historie des Pausdoms, dl. l, door J. Folkema: de paus wordt van zijn troon verjaagd door een strijder in de wapenrusting Gods zoals voorgeschreven in Efez. 6:13: de échte christensoldaat draagt o.a. het schild des geloofs en heeft zijn lendenen omgord met de waarheid (hier afgebeeld als een stralende zon). Tegelijkertijd herinnert de prent aan het verdrijven van de schuldigen uit het paradijs, door een engel met ‘een vlammig lemmer eens zwaards’ (Gen. 3:24). De slang (satan) is dan ook nog juist achter de troon zichtbaar. Links op de voorgrond kiest een jezuiet (en dus een lid van de ideologische lijfwacht van de paus) het hazepad. Rechts op de voorgrond een verzameling attributen, die het bederf van het pausdom symboliseren: het kruis bijvoorbeeld ligt op een hoop met een geldbuidel (die van Judas?)
| |
| |
| |
1725: een katholiek pak slaag
In 1725 werd de schrijver Jacob Campo Weyerman, vermoedelijk in Amsterdam, overvallen en afgerost door een groep katholieken onder leiding van de boekhandelaar Jacob Lindenberg. Dat moet niet gemakkelijk geweest zijn; want Campo had niets van de schuchterheid van een Nijhoff, die zich ooit op het Leidseplein in een vuistgevecht tegen het gifkikkertje Eduard Du Perron moest verweren. Campo was een bijzonder fors type. Hoewel hij de vijftig al gepasseerd was, had hij zeker nog genoeg temperament, én genoeg vaardigheid op de degen, om de doorsnee-aanvaller met de staart tussen de benen te laten afdruipen. Sinds zijn jonge jaren had de globetrottende Campo op die wijze in heel Europa genoeg tegenstanders getrotseerd.
Dat hij deze keer kennelijk het onderspit moest delven was natuurlijk te wijten aan het feit dat de groep aanvallers te groot was. Maar waarom was dit groepje katholieke vigilantes ditmaal bezeten geweest van een welhaast Ierse of Poolse strijdbaarheid?
Dat kon niet liggen aan het gegeven dat Weyerman al tientallen jaren in zijn toneelstukken, tijdschriften en wat dies meer zij, de roomskatholieke clerus (en in mindere mate het dito geloof) op de hak genomen had. Zijn werk wemelde van tergende uitspraken als: De redenkonst van een Roomsch priester is niet anders dan een kragtelooze orkaan, opgestooken uit de zee van een wijwatersbak. Dat is niet veel meer dan de al of niet gerechtvaardigde plaagzucht waarmee ook heden over zulke ambtsdragers gesproken wordt. Nee, ditmaal was Campo ver over de katholieke schreef gegaan. Recent was, in eigen beheer, het eerste deel uitgekomen van zijn Historie des Pausdoms, dat de nogal snorkende ondertitel had: een Verhaal van de Dwaalingen en Bygelovigheden, Dewelke van tyd tot tyd zyn ingesloopen in de Kerk. Waar in de Bewysstukken der Papisten worden beantwoort, derzelver Valsheden ontdekt, Wreedheden opgetelt, Trouwlooze en Oproerige Grondbeginsels aangetekent, ja waarin het geheele Lighaam des Pausdoms wordt Ontleedt.
Afgezien van het voorwerk telde dit deel alleen al driehonderdzeventig pagina's. Het zou in 1728 door twee delen van ongeveer gelijke lengte gevolgd worden. Nogal een onderneming dus, en tevens een flink commercieel risico, omdat de beroepsauteur Weyerman de druk- en verspreidingskosten voor eigen rekening nam. Nu stond en staat Weyerman te boek als nogal een ‘verlicht’ auteur. Hoe kwam hij er toe zich op deze intolerante manier met het pausdom te bemoeien?
| |
De maatschappelijke situatie
Campo zelf was gereformeerd gedoopt; maar van enige positieve religieuze overtuiging is bij hem nauwelijks iets te bespeuren. Hij was geen doctrinair protestant voor wie de leer van het pausdom die van Satan was. Hij was geen fundamentalist voor wie het woord van de bijbel dat van de paus blokkeerde. Hij is eerder in te delen bij dát type vrijdenkers - à la Voltaire - dat alle vormen van georganiseerde religie beschouwde als een vorm van bijgeloof, of als constructies om het eigen voordeel te zoeken, ten koste van de arm of dom gehouden gelovige. Van die opvattingen kijken we in de twintigste eeuw niet op; velen beschouwen nu kerk en geloof met een kritisch oog.
Maar Weyerman, in zijn tijd, had toch tamelijk gegronde redenen om over het pausdom te schrijven, en zich vele honderden pagina's druk te maken.
In de eerste plaats was hij beroepsauteur: iemand die van zijn pen moest leven. Een tamelijk nieuw verschijnsel in onze letterkunde. Voor zo'n auteur is bovenal nodig: vrijheid van schrijven. En voor een auteur in het begin van de achttiende eeuw was die vrijheid echt een bedreigde vrijheid. De mogelijkheid, dat een strijdbaar en doctrinair katholicisme hier wel eens de bordjes zou kunnen doen verhangen, werd door de gemiddelde Nederlander bepaald niet als denkbeeldig gezien. Bínnen de Republiek was een zeer grote minderheid - rond 40% - nog steeds katholiek, en die minderheid was af en toe wel degelijk roerig. We moeten, wat deze periode betreft, afstappen van het idee dat er nog een restant katholieken in schuilkerken verkommerde. Er was een niet geheel ongerechtvaardigde angst voor een opstand of staatsgreep, gesteund door het buitenland (Frankrijk), waardoor het pausdom hier wel eens zijn oude
fotodienst ub amsterdam
Uit: [L. Steversloot], Papekost, opgedist in geuse schotelen. Handelende van de pausselyke opkomst, afgodery, en beeldendienst, mis, mitsgaders hun val en einde [...]. Leiden, 1720. p. 136
rechten kon hernemen. In 1734 was er zelfs even iets van een massahysterie. In die sfeer ontstonden boekjes als Laurens Steversloots Papekost (1720), waardoor in tekst en prent het pausdom zo schandalig mogelijk voorgesteld werd.
| |
| |
En de katholieke dreiging uit het buitenland was al helemaal niet denkbeeldig. Internationaal gezien was de Republiek deelgenoot van een coalitie, die probeerde het Franse (katholieke) monster binnen zijn kooi te houden. Het absolutistisch streven van de Franse koningen, én hun bevorderen van een orthodox katholicisme, waren maar al te goed bekend. De grote steden in de Republiek puilden uit van de - meestal protestantse - Franse vluchtelingen die allang met hun voeten gestemd hadden. Zelfs in Groot-Brittannië moest men voortdurend rekening houden met jacobitische (katholieke) aanslagen, opstanden en invasies.
En nog iets: binnen het Nederlands katholicisme had zojuist de ‘pauselijke’ richting het gewonnen van een meer gematigde stroming. In 1723 was zodoende - een schisma! - de oudkatholieke kerk ontstaan: al die katholieken verenigend die zich niet aan het pauselijk oppergezag wilden onderwerpen. Kortom, Weyermans boek tegen het pausdom verscheen niet op een willekeurig tijdstip. Het werd geschreven op een moment waarop een terugval in een duister bijgeloof niet onmogelijk leek; de Verlichting had nog niet duidelijk gewonnen van Domheid en Autoriteitsgeloof. Niet voor niets wordt op de titelplaat van het werk een lid van dé spionage-organisatie van de achttiende eeuw afgebeeld: een jezuïet. De jezuïeten werden beschouwd - en ze waren het soms - als dé macht achter de pauselijke troon: een vijfde kolonne die overal in Europa de wettige regeringen zocht te ondermijnen, verworven vrijheden teniet poogde te doen: een Schwarze Armee Fraktion.
En zo had Weyerman ook nog wel een tweede reden om zijn lijvige boek te schrijven. Als beroepsauteur moest hij leven. Dat betekent, sinds de achttiende eeuw: gebruik maken van de belangstellingssfeer van het publiek. Zo maakte hij deskundig gebruik van de sentimenten en angsten die rond 1725 leefden. En in dit geval stond zijn overtuiging de nood van zijn portefeuille niet in de weg. Zo zette hij zich aan het schrijven, ondersteund door zijn eruditie - die zeer aanzienlijk was - en geholpen door zijn stilistisch vermogen - dat welhaast nog groter was. In plaats van een historisch verhaal werd het soms diatribe, pamflet, satire. Voor de literatuur is dat winst. Hij adverteerde er zelfs mee in de krant. Voorintekenaars konden, althans in Amsterdam, hun exemplaren komen ophalen in de Brakke Grond; daar zat de auteur aan een tafeltje zijn werk te distribueren.
| |
De Historie des Pausdoms
Weyermans werk is een merkwaardige combinatie van geleerdheid, anekdotes, dodengesprekken, verhalen, preken, brieven en wat al niet. Hij behandelde de eerste zestien eeuwen van de geschiedenis van de pausen. Verder kwam hij niet. In eerste instantie lijkt het een echt historisch werk, het resultaat van echt geschiedkundig onderzoek, geschreven door een echte geleerde: als het ware een soort Decline and Fall of the Popes. De kerkelijke schrijvers uit de eerste eeuwen worden in menigvoud geciteerd; conscientieus worden talloze geschiedvorsers aangehaald; de tekst geeft een eindeloos aantal voetnoten, waarin vaak in het Latijn allerlei meningen gepresenteerd worden. Aan eruditie en kennis mankeert het Campo waarachtig niet. De stijl is echter, hoewel bloemrijk, toch altijd luchtig en lucide. De gewone lezer kon zich best vermaken.
Een voorbeeld. Bekend is de historie van de pauzin Johanna. Weyerman heeft ongeveer dertig pagina's nodig, om een kleine vijftig historische bronnen te bespreken, om zo tot de (min of meer door hem gewenste) waarheid te komen. Maar dat belet hem niet, om aan het begin daarvan, in één pagina, kort en smakelijk, in een nauwelijks geleerde stijl, haar leven kort te beschrijven:
Die Historie luidt aldus. Dat ontrent het Jaar onzes Heeren Achthondert vier en vijftig, een zekere Ligtekooi, genaamt Gilberta, den onfeilbaren Stoel des Roomschen Bisschops beklom, door de Vermomming van haare Sexe. Want in haar Jeugd al te gemeenzaamlijk omgaande met een Monnik uit de Abdij van Fulda, schudde die Pop den Hoepelrok van haar heupen, trok een Mans kleed aan, om des te beter haaren Minnenhandel met den geschooren Galant te bedekken, en liet zich noemen Jan den Engelsman, zijnde haar Minnaar een Britsch Edelman, ten minsten die 'er zich voor dee boeken. Onder die Vermomming, en in het Gezelschap van haar Beminde, studeerde die Dame op verscheide Hooge Schoolen, ende eindelijk belandde dat Paar tot Atheenen. Aldaar maakte zij een ongemeene Opgang zo in allerlei Geleerdheit, natuurlijk Verstant, als door een bovengemeene Naarstigheit, tot zo ver, dat zij na deszelfs Overlijden naar Romen vertrok, aldaar een algemeene School opzette, en zeer weinige Persoonen ontmoette die haar gelijk waaren in Geleerdheit, doch er geene vond die haar konden overtreffen in de Godegeleerdheit. In die Hoofdstad verkreeg die ligte Juffer zo veel Achting en Liefde door haar scherpzinnige Betwistingen, dat zij na de Dood van de Paus Leo tot Paus verkooren wiert met Eenpaarigheit van Stemmen. Die Paus Rondhemd wijdde, verordende, en behandelde alle de Deelen van dat Opperpriesterlijk Ampt zo behendiglijk, dat Niemant het Bedrog opentlijk, kon ontdekken, tot dat zij bezwangert zijnde door een oude Kennis, op een zekere Dag in een Processie gaande naar de Kerk van Lateraanen, den Arbeid op den hals kreeg, en onder den blooten Hemel van een Kind verloste, en zo door Schaamte als Pijn op die Plaats stierf, zijnde in de Bezitting van St. Peters Stoel bevestigt geweest omtrent twee jaaren. 'tZedert dat schandelijk Voorval hebben de Pauzen die plaats aanschouwt met een doodelijke Verfoeiing, en nooit langs die zelve Weg in Processie willen gaan. Om nu een
Oog in 't Zeil te houden, en om zo leelijk niet bedot te worden in het toekomende, heeft de Roomsche Geestelijkheit een Stoel voor een bijzonder Maaksel gein-
| |
| |
venteert, zijnde die Stoel in 't Midden met een Hol, waar langs den jongsten Diaken zijn Hand steekt om eens te tasten of het in alle deelen met het Scheepswant van den Paus gestelt is als 't behoort; en bevindende dat alles ordentlijk is, schreeuwt hij luidkeels uit met een vrolijk Accent: Ons Heer de Paus is een Man! En uit dat gebruik heeft die Stoel den Naam overgeërft van de Gemakstoel, of een Stilletje.
Naarmate zijn werk vorderde, begon in Weyerman de schrijver de overhand te krijgen op de historicus, en werden zijn satirisch-apologetische bedoelingen duidelijker. Steeds meer komen er verhalen voor, waarin hij op smakelijke wijze mallotige gebruiken bij de katholieken uit de doeken doet. In aparte hoofdstukjes geeft hij de geschiedenissen van enkele ‘absurde’ heiligen; bijvoorbeeld die van Ursula en haar elfduizend maagden; van Sint Christoffel; van de Zevenslapers; en zo voort. Het zijn geschiedenissen die inderdaad binnen de katholieke gemeenschap eeuwenlang voor waar aangenomen zijn, en soms pas in deze eeuw officieel verworpen (er worden nog steeds ‘heiligen’ van de kerkelijke kalender verwijderd). Weyermans navertellingen van die ‘sprookjes’ zijn juweeltjes van vertelkunst, waarvan hij kennelijk zelf geniet. Zijn commentaar is echter in zo'n geval nauwelijks ‘wetenschappelijk’ meer:
De Roomsche Suffers aanbidden de Zeeven Slaapers, op den Vijftiende van Maart, en zij aanbidden die Luiaards, als Heiligen. Is dat waarschijnelijk, dat die Zeven Slaapers in een Grot sliepen, van de Regeering van Decius, tot aan de Heerschappij van Theodosius (dat is nauw hondert en vijf en vijftig Jaaren) zonder eens te ontwaaken, en dat enkelt, om aan zommige Ketters de weeder Opstanding des Vleeschs te bewijzen? Die zo een Roman aanneemt voor Evangelie, is zot genoeg om 'er een achtste Slaaper bij te voegen.
In andere gevallen lardeert hij zijn betoog met eigen ervaringen, betreffende
fotodienst ub amsterdam
Jacob Campo Weyerman (1677-1747), door J. Houbraken naar Cornelis Troost Uit: J.C. Weyerman, De doorzigtige Heremyt, 1728/29, ex. UBA
de levenswijze in de kloosters in Brabant en Vlaanderen. Daar kon hij genoeg van weten: hij had in die streken jarenlang gepoogd als schilder zijn brood te verdienen. De kloosters behoorden daar tot de grote opdrachtgevers. Bij de tijdgenoot moet dan af en toe de schok der herkenning opgetreden zijn:
De befaamde Abdij van Huibergen, buiten Bergen op Zoom, zal ons een Denkbeelt verschaffen van de Leevens wijze, der Monnikken; welke Abdij vrij beter gelijkt naar een Stads Herberg, door de Bacchus Boekzaal van Pinten, Kannen, en Stoopen, dan naar een Abdij van Religieusen; welkers Paapen de Kindermaakers gedoopt zijn (de Benaaming komt overeen met de werken) door de Roomsche en Onroomsche Gebuuren.
Tot plaatsen alleen beperkte Weyerman zich niet. Uitvoerig beschrijft hij het joyeus leven van vele tijdgenotenpriesters en monniken. Namen worden genoemd. De historicus ontpopt zich dan tot wat hij eigenlijk is: de satiricus en journalist. Doorgaans echter blijft hij bij zijn leest: geschiedenis en leer der pausen. Ook daar echter vindt hij soms stijlvormen die zo effectief mogelijk de paus in een kwaad daglicht stellen. Zo heeft hij eenmaal de vondst, dat hij Christus zelf laat optreden. De situatie is min of meer die van een zon- | |
| |
dagsschool, waarin de Meester de leerlingen hun katechismus overhoort. De leerling is de paus (zich noemende de plaatsbekleder van Christus!), die er vrijwel systematisch in slaagt de verkeerde antwoorden te geven. Juist het feit dat Christus zelf zijn eigen uitspraken uit de evangelies citeert, brengt een schrijnende tegenstelling aan het licht:
christus. De Vossen hebben holen, en de Vogels des Hemels Nesten, maar den Zoon des Menschen heeft niet waar hij het Hoofd op nederlegge.
de paus. Italien, Sicilien, Duitslant, Vrankrijk, Spanje, Poortugaal, Zwitserland, en de Spaansche Nederlanden, groeten mij als den Opperheer des Hemels en der Aarde, en de Souvereinen besolliciteeren mijn Gonst door jaarlijksche Geschenken.
chr. Zo ghij wilt volmaakt zijn, gaat heenen en verkoopt wat ghij hebt, en geeft het den Armen, ende ghij zult eenen schat hebben in den Hemel.
de p. Ik ben in staat om Alles te koopen, doch niet Behoeftig genoeg om een Stuk te verkoopen.
chr. De Krygsknegten en Kroon van Doornen gevlogten hebbende, zetten die op zijn Hoofd, &c.
de p. En ik doe het met geen minder Kroon als een goude, en die nog drie hoog [de tiaar]. De Tyden zijn verandert.
chr. Neemt mijn Juk op uw, ende leert van mij dat ik zachtmoedig ben, en nedrig van harten.
de p. Ofschoon mijn Jok, waarmee ik de Schouders der Kristenheijt bevracht, zo zwaar is als een loode Waterbak die loodregt uit een nederstortende Kerktoren komt [vallen], toch durven mijn Slaaven er niet aan te denken om het af te schudden; Een blinde Gehoorzaamheit en een Ezels gedult zijn de Hoofdeigenschappen eens Romanists.
chr. Laat zijn uw Woord ja ja, neen neen.
de p. 's Morgens zal ik een Zaak beëdigen, des Middags door het Vissers Zegel bekrachtigen, en des Avonds ontkennen. Een Ier is geen grooter Koopman in valse Eeden, als wij Opperpriesters Makelaars zijn in valse Beloften.
chr. Mijn Huis is een Huis des Gebeds. de p. Mjjn Huis is een Bank van Leening, alwaar de Onkunde haar Ziel en Zaligheit komt verpanden; alwaar de Onkunde dat dierbaar pand vergezelschapt met gerede Penningen, met Huizen en Hoven, en alwaar de Onkunde gepaait wort met een bekrabbeld stukje Perkament.
Bij deze katechismusles (of Gregoriaanse wisselzang?) werkt het principe van de dialoog nogal in het nadeel van de ‘Servus servorum’ (Dienaar der dienaren), die er uit naar voren komt als een eersteklas macchiavellist. Van de rijkdom van het Vaticaan wordt handig gebruik gemaakt. Belangrijker is eigenlijk het verwijt, typerend voor de achttiende eeuw, dat de onkunde bevorderd wordt, ten bate van het pausdom zelf. In deze les heeft Weyerman handig de paus in zo'n positie geplaatst, dat hij - tegenover Christus zelf - alleen maar als hoofd van een religieuze maffia uit die confrontatie te voorschijn kon komen.
Volgens zijn inleiding bij het eerste deel bedoelde Weyerman de hervormde jeugd weerbaar te maken tegen katholieke indoctrinatie. Maar hoewel hij gedurende al zijn beschouwingen en uitvallen de katholieke leerstellingen voortdurend vergelijkt met die van het gereformeerd geloof, is eigenlijk toch nooit écht duidelijk of hij nu wel zo'n verdediger van dat laatste is. Zijn standpunt lijkt soms duidelijk libertijns-verlicht. Zo zegt hij, in een tussenhoofdstukje over het geweten: Indien wy het Gewisse plaats geven aan de ene kant [d.i. als norm voor ethisch handelen accepteren, bij de echte christenen], dan moeten wij door dezelve regelen der gerechtigheit het ook toestaan aan de andere kant. Dan worden de Turken en de Joden daar mee zo wel geboren, als de aldergrootste belijders van het Kristendom. Met dit standpunt zou de gemiddelde protestant van Weyermans tijd toch wel moeite gehad hebben.
| |
Opdrachten
Een ander voorbeeld van Weyermans vermogen om satire en apologetiek te combineren, zijn de opdrachten die hij aan elk van zijn delen meegaf. Opdrachten zijn in die tijd nog standaardgebruik; meestal zijn zij bedoeld om zich de gunst van een rijke maecenas te verwerven, een financiële compensatie te krijgen. Uiteraard dienen ze ook als eerbewijs. Weyerman nu droeg - verbazing! - zijn eerste deel op ‘Aan de Heer Orsini, opper-bisschop van Romen’. Pierfrancesco Orsini bezette onder de naam Benedictus xiii op dat moment de pauselijke zetel; hij zal verrast opgekeken hebben van dit eerbewijs. Die opdracht is dan ook duidelijk satirisch bedoeld: hier wordt als het ware een boek over de hel opgedragen aan Lucifer. Maar in de bij de opdracht behorende tekst wordt tevens gezegd dat deze paus bepaalde hervormingen had aangekondigd; hierdoor had hij de clerus en in het bijzonder de jezuïeten tegen zich in het harnas gejaagd. De opdracht kan zo tevens een poging zijn de duivel uit te drijven met behulp van Beëlzebub!
Duidelijk satirisch ook is de opdracht van het tweede deel aan de geest van Alexander vi: de bekende Borgiapaus. En heel curieus is, dat het derde deel werd opgedragen aan een bij de tijdgenoot heel bekende figuur: de baron van Ripperda. Deze man kon beschouwd worden als schoolvoorbeeld van katholieke geslepenheid. Van herkomst een katholiek Gronings edelman, was hij een van die avonturiers met gevoel voor diplomatie waarop de achttiende eeuw het patent schijnt gehad te hebben: men denke aan mensen als Casanova, Cagliostro, Saint-Germain, Syberg. Mede door zijn overgang tot het protestantisme kon hij in dienst van de Republiek komen; hij werd gezant aan het Spaanse hof. Toen hij daar kansen zag liggen, werd hij weer katholiek, en slaagde er zo in, Spaans minister van buitenlandse zaken, financiën en dergelijke te worden. Door intriges van tegenstanders werd
| |
| |
fotodienst ub amsterdam
Titelpagina van Weyermans Historie des Pausdoms I
hij gevangen gezet in een kasteel te Segovia, vanwaar hij - 't lijkt wel een roman - door hulp van een meisje (een vriendin van de slotvoogd!) ontsnapte. Na enige omzwervingen zou hij zich aan het hof van Marokko een hoge positie verwerven; maar niet dan nadat hij eerst islamiet geworden was. Ripperda was aldus een levend voorbeeld van wat katholieke levenskunst vermocht, nadat men opgevoed was in de school van het jezuïetisme. De ironie, dat een boek aan een dergelijke beroepsbekeerling opgedragen werd, moet de achttiende-eeuwse lezer duidelijk geweest zijn.
| |
De Nederlandse paus
Een van de weinige pausen die nog redelijk Weyermans trommelvuur doorstaan, is de paus van Utrechtse herkomst: Adrianus vi, tot voor kort de laatste niet-Italiaanse paus. Hij bezette de pauselijke zetel van 1522 tot 1523, en had diverse hervormingen in de zin, die de Romeinse clergé - niet verrassend - onwelgevallig waren. Op zijn bloemrijke wijze karakteriseert Weyerman die tegenstand als volgt:
Ook verveelde de eenvoudigheit van dien oprechten Nederlander aan geen klein getal wellustige Kardinaalen, die meer vermaakt waaren met een paar gefestoeneerde jufferen-muiltjes op een vergulde rustbank, als met een koppel bloote Kapucijner voeten voor het altaar, en die geen andere hervorming kenden als van de Montefiaskonerwijn op de Lachrimae Christi, en van de Boulogneese dorsttergende saucijzen te doen glijden op de bloedroode verkoelende Roomsche watermeloenen.
Toch drijft hij de spot met de hervormingen, die de vroome Adriaan (die vrij snel stikte aan den brok des doods) voorhad:
Den leezer zal gelieven aan te merken dat de hervorming waarop Adriaan doelde, vrij veel verscheelde van de volmaaktheit, want dien uitgediende Schoolmeester was maar alleenlijk gezint om de grootste feilen der zeeden, en de alomheerschende Geestelijke amptkoophandel te hervormen. Hij was voorneemens om zich te behouden als een Kartouchiaan [d.i. lid van een roversbende], die zich van het rad vrijklapt door zijn medeguiten te verklikken, zonder zich daarom te schiften van de grondregels der guiten en booswichten. Hij wilde dan wel eenige onnoodige marionettekramers kluchtspellen, en andere onaanmerkelijke vodderijen afschaffen, en buiten boord gooien, om de overige scheepslading van St. Peters lekke paketboot te behouden voor de algemeene schipbreuk; daarin gelijk aan de bepikte bouwluiden van Nereus' pekelplas, die in de uitersten noot die meubelen in zee smakken die zij 't minst achten.
| |
Hemelse wraak?
Het is me niet bekend, of men zich van officiële katholieke zijde iets van dit werk aangetrokken heeft. Dat een groep Nederlandse katholieken zo drastisch actie ondernam, is waarschijnlijk eigen initiatief. Toen ruim tien jaar later Weyerman door de justitie verhoord werd, wegens zijn geschriften, beriep hij zich op de vrijheid die een schrijver moest genieten. Hij wees er tevens op dat zo'n geleerd werk als zijn Historie des Pausdoms toch maar door een bepaalde dominee vanaf de kansel was aanbevolen.
Of Campo nu werkelijk zo gebeten was op het pausdom, lijkt twijfelachtig. Een bepaalde anekdote illustreert de twijfel van de tijdgenoot aan Campo's positieve overtuigingen. Het is een waarschijnlijk verzonnen anekdote, voorkomend bij Weyermans eerste biograaf, Franciscus Lievens Kersteman. In diens biografie (midden achttiende eeuw) wordt Weyerman afgeschilderd als een vrijgeest, een vrijmetselaar, een atheïst. Volgens Kersteman nu zou Weyerman, toen hij aan zijn Grand Tour door Europa bezig was, in Rome privé met de paus gesproken hebben. Bij die gelegenheid had de paus zich wat bezorgd getoond over Weyermans atheïstische ideeën; maar hem later wel een post hebben aangeboden, op voorwaarde dat hij rooms zou worden en in Rome blijven. Dat aanbod was het gevolg van een aan de paus overgebrachte opmerking van Weyerman: namelijk dat atheïsten en
| |
| |
volgelingen van de Inquisitie heel goed vrienden konden zijn (implicatie: het zijn immers alleen maar de domme gelovigen, die menen dat er een conflict is). Het hele verhaal heeft iets van: de hoofden van de cia en de kgb kunnen best gezellig samen tafelen, ongeacht het feit dat hun onderhorigen elkaar over de hele wereld uitmoorden.
Er is echter een goede kans dat het pausdom deze luidruchtige achttiendeeeuwse auteur inderdaad ten val heeft gebracht. Beter gezegd: mogelijk was het de publikatie van zijn Historie des Pausdoms, die Weyerman uiteindelijk in de cel bracht en hem daar deed sterven.
Sinds kort is namelijk bekend, dat in 1731 Weyerman de Staten van Holland om een vrijgeleide voor Vianen verzocht. In dat geval kon hij niet wegens schulden vervolgd worden: Vianen was een vrijplaats. Weyerman arriveerde inderdaad in Vianen. Maar eenmaal daar, was het vrijwel onvermijdelijk, dat deze grootsteedse en vrijzinnige Lebemann in conflict zou komen met de burgerij en het stadsbestuur. Dat gebeurde dan ook; verschillende pamfletten getuigen daarvan. Het praktische gevolg was, dat een uitleveringsverzoek van de Staten van Holland (een gevolg van weer andere klachten) maar al te graag door Vianen werd ingewilligd. Rond Kerst 1738 werd daarom Weyerman gevankelijk naar Den Haag overgebracht, waar hij veroordeeld zou worden, en in 1747, nog steeds gevangen, zou overlijden.
Maar in dat verzoek uit 1731 om naar Vianen te mogen gaan, stelt Weyerman, dat zijn schulden ontstaan zijn als gevolg van zijn negotie in boeken, en het doen drukken van verschillende werken. Welnu, het grootste werk (met misschien zijn Historie der Konst-Schilders als uitzondering) dat hij voordien gemaakt had, en op eigen risico had uitgegeven, wás zijn Historie des Pausdoms. Het is heel waarschijnlijk, dat hij in dit geval de afzet en opbrengst verkeerd gecalculeerd had. De ontstane schuld leidde zo een reeks gebeurtenissen in, die hij niet meer kon beheersen. Het Pausdom gaf hem de nekslag - haast letterlijk.
| |
Literatuuropgave
Voor meer informatie betreffende Weyerman en diens werken, zie: J.C. Weyerman, Den vrolyke Tuchtheer, ed. A.J. Hanou, Amsterdam 1978 (deel 2: commentaar); of: A.J. Hanou, ‘“Vyanens Alverdriet”: Jacob Campo Weyerman (1677-1747)’. In: Mededelingen Stichting Weyerman 7 (1984) no. 2, p. 33-49. Via de genoemde Mededelingen zijn een groot aantal publikaties over of rond Weyerman achterhaalbaar. - Verder recent uitgegeven werk van Weyerman is: Den Heer is betoovert, en De Juffer is behext, ed. A.J. Hanou, Amsterdam, Huis a/d drie grachten, 1979; De Rotterdamsche Hermes, ed. Adèle Nieuweboer, Amsterdam, Huis a/d drie grachten, 1980; De Leevens Byzonderheden van Johan Hendrik, Baron van Syberg [...] uitgegeven en ingeleid door een werkgroep Amsterdamse neerlandici o.l.v. André Hanou en Hanna Stouten, Deventer, Sub Rosa, 1984, 2 dln.; Het vermakelyk Wagenpraatje, ed. Gerardine Maréchal, Muiderberg, Coutinho, 1985. - Voor de atmosfeer rond het katholicisme in Weyermans dagen, zie: Willem Frijhoff, ‘De paniek van juni 1734’. In: Archief voor de geschiedenis van de Katholieke Kerk in Nederland 19 (1977) p. 170-233. |
|