trouwens ook op dat moment. Hij was zo enthousiast over zijn plannen dat je daar heel moeilijk tegenin kon gaan. Achteraf bleek dat de helft ván Multatuli onuitgegeven was, en dat driekwart áán hem eveneens ongepubliceerd gebleven was. Tientallen brieven die wél uitgegeven waren, bleken vaak zeer tendentieus gecoupeerd. Toen Du Perron in mei '40 zo onverwacht overleed, stond ik er dus alleen voor.
- Hoe staat het op dit moment met de voortgang van het project?
Deel zeventien is nu in drukproef. Dat deel loopt tot het eind van 1875 en omvat dus de Vorstenschool-periode. Deel achttien wordt nu getikt en dat zal hoop ik tot het eind van 1877 of '78 gaan. Maar veel wat ik vroeger zelf deed, kan ik nu niet meer doen. Sinds een paar jaar heb ik van zwo assistentie van Berry Dongelmans. Ik zet strepen bij de drukproeven van deel zeventien en dan komt hij eens in de veertien dagen hier om te overleggen wat er in die strepen zit. De illusie dat we tot 1887, het jaar van de dood van Multatuli in een paar jaar zouden klaarkomen, is, toen ik definitief ziek werd, wel de bodem ingeslagen. Ik schat dat we in de volgende delen twee à twee en een half jaar per deel kunnen doen. Dan hebben we nog vier delen te gaan, dus tot deel 21, met nog een deel register. Maar dat zullen anderen moeten doen.
- Wat vindt u van de nieuwe ontwikkelingen op het andere vakgebied waarin u hoogleraar bent geweest: de Taalbeheersing?
Taalbeheersing is net als de letterkunde een vak in beweging. De letterkunde is van de literair-historische kant naar de ergocentrische-de Merlijn-theorie-gegaan en daarna nog naar de kant van de triviaalliteratuur. Zo is ook de taalbeheersing, toen ik nog hoogleraar was, in beweging gekomen met alle mogelijke theorieën. Voor een deel ook door het marxisme beïnvloed, gericht op de achterstand en met de neiging de taalbeheersing in dienst te stellen van de taalcompensatie. Dat was niet mijn opvatting, maar ik heb het voor een deel door mijn studenten en ook door mijn assistenten wel laten doen. Ik stond niet te juichen langs de kant, maar dat hoefde ook niet. Ik heb het ze niet verboden en het is natuurlijk sindsdien steeds verder gegaan.
- Ja, in uw vroegere vakgroep staan twee partijen lijnrecht tegenover elkaar wat betreft de theorie.
Dat weet ik wel, maar ik volg het niet compleet. Ik heb er te weinig contact mee. Ik wil er ook niet scheidsrechter in spelen. Als ik verantwoordelijk was, zou ik dat misschien moeten doen, dan zou ik met de ene groep meegaan en de andere terzijde laten. Maar ik heb geen verantwoordelijkheid en ik doe het dan ook niet.
Toen ik daar begon in 1950 met als enige assistente Aleida Schot, de bekende vertaalster uit het Russisch, waren wij heel sterk gericht op de training van verantwoord spreken en schrijven. Aleida was veel schoolser dan ik. Zij was eigenlijk angliste en was aangesteld om Engelse en Amerikaanse studenten die hier kwamen studeren wegwijs te maken in het Nederlands. Waarom ze aan Donkersloot was toegevoegd weet ik niet, waarschijnlijk omdat hij haar kende en niemand anders die taak op zich wou nemen. Zo kwam ze bij mij, toen ik daar taalbeheersing kreeg. Ze was een aardige en begaafde vrouw, heel geestig en een beetje pinnig. In de Vereniging van Letterkundigen noemde men haar Het bitterkoekje van de V.v.L. Wij vonden de voorbereiding en de uitvoering van het spreken in het openbaar en het schrijven van artikelen en verslagen belangrijk. Niet speciaal de taalcompensatie van de achterstand. Als men dat wil op het ogenblik, mag dat wel, maar de mening dat dát het belangrijkste is van taal en niet de cultuurtaal, die deel ik niet. Ik heb geen enkel bezwaar tegen dialecten, noch in Vlaanderen noch in Nederland, maar met een dialect kom je niet verder dan de grenzen van je dorp. Daarom vind ik dat je Nederlanders en Vlamingen minstens in contact moet brengen met de cultuurtaal: dat wil zeggen met het bovendialectisch taalgebruik van de hele Nederlandse taalgemeenschap.
- Wat was voor u de reden om na tien jaar in Ons Erfdeel een afscheidscollege te publiceren, waarin bovendien nog eens de puntjes op de i worden gezet?
De reden was heel eenvoudig. Ik las dat Erfdeel altijd met plezier. Tot er ineens een stuk van Antoine Braet in stond over taalbeheersing. Een aantal zaken in dat artikel gingen niet alleen tegen mijn opvattingen in (dat vind ik best) maar ze waren historisch onjuist. Ik vond het, merkwaardig genoeg, nodig dat te corrigeren. Iets wat ik zelden doe. Ik heb toen in een paar dagen uit een soort bezetenheid die tekst geschreven.
- Jan Romein krijgt er nogal van langs in dat stuk en de Haagse bestuurderen worden evenmin gespaard. Het is een zeer felle tekst.
Jazeker, maar ook een heel verhalende tekst. Van het begin af dat Romein hier zat - in 1949, we woonden hier pas - en mij een instituut met honderd kamers beloofde, later werd dat één bandrecorder.
- U heeft het duidelijk met plezier geschreven, want ik zie dat u er nog steeds om moet lachen.
Ik heb het met plezier geschreven. Ik heb trouwens de eerste jaren ook met veel plezier gewerkt. Daarna is de hele taalbeheersing in Amsterdam onder druk geraakt van het snel toenemende aantal studenten. Het werd een verplicht vak ook voor mo-studenten, terwijl ik aanvankelijk een vrijblijvend vak gaf waar mensen alleen voor hun plezier kwamen. Latere studenten hebben het nooit een voordeel gevonden dat ze ook Taalbeheersing kregen.
Het tweede punt was veel belangrijker. Wij zijn door Den Haag en door het Maagdenhuis tijdens de democratisering ronduit tegengewerkt. En met