| |
| |
| |
rijksmuseumstichting amsterdam
Actualiteitsprent van Maarten van Rossum, toegeschreven aan Cornelis Anthonisz.
| |
Maarten van Rossum en de publiciteit
Jacques van der Bom
Jacques van der Bom studeerde Nederlands aan de Universiteit van Amsterdam. Eerder publiceerde hij over ‘Een refrein over de aanval op 's Hertogenbosch in 1585’.
Het is 19 juli 1542. Onder leiding van de Gelderse veldheer Maarten van Rossum trekt een enorm leger huurlingen ter hoogte van Cuijk over de Maas. Vijf dagen later slaat dit leger het kampement op voor de rijke koopmansstad Antwerpen, een spoor van verwoesting achter zich latend: St. Oedenrode in puin, Oirschot geplunderd, Hilvarenbeek verbrand, Alphen geruïneerd, het kasteel Hoogstraten bezet, Brasschaat en Ekeren onder de voet gelopen.
Geen wonder dat de paniek in Antwerpen bij het naderen van deze plunderende krijgsmacht compleet was. In allerijl werden verdedigingswerken georganiseerd om de Gelderse horde buiten de stad te houden. Voor het eerst sinds de aanvang van zijn tocht moest Van Rossum wijken. In de ochtend van 27 juli 1542 brak hij op, tot grote verbazing en vooral opluchting van de Antwerpenaren, die een offensief vreesden. Dat offensief trof nu echter de voorstadjes van Antwerpen - vaak niet meer dan een landhuis of een molen - waarin het Gelderse leger de rode haan liet kraaien, alvorens verder zuidwaarts te trekken.
Bij Duffel probeerde het leger het riviertje de Nete over te komen, hetgeen twee dagen in beslag nam, omdat de gierbrug was verwijderd door soldaten van de landvoogdes, Maria van Hongarije. Al het meegevoerde geschut ging verloren. En de Duffelaars kregen de schuld...Toen stormde het op Walem af, onder de rook van Mechelen, en passant de abdij van Roosendaal verwoestend. Walem werd met de grond gelijk gemaakt. Leuven vormde het doel, de uitgestrekte en moeilijk verdedigbare universiteitsstad. De dorpen op weg erheen werden in brand gestoken of voor een hoge afkoopsom gespaard.
Op 1 augustus 1542 hield de bende kamp ten noordwesten van Leuven in het klooster Bethlehem. Op 2 augustus begonnen tussen Van Rossum en een delegatie uit Leuven onderhandelingen, die erop neer kwamen dat de Geldersen een onvoorwaardelijke overgave van de stad eisten. Diezelfde avond nog braken er hevige gevechten uit, waarbij aan Leuvense kant vooral een inderhaast georganiseerde studentenmilitie heldendaden verrichtte. De Geldersen waren de eerste uren niet in staat de stadsmuren te naderen en toen het Leuvense geschut, dat veel slachtoffers had geëist, enigszins bedaarde, was
| |
| |
de duisternis al ingevallen en moest de volgende dag afgewacht worden.
De situatie zag er voor Van Rossum allesbehalve rooskleurig uit. Hem ontbrak het aan geschut; de onverwachte heftigheid van de Leuvense artillerie verraste hem ten zeerste; en bovendien rukten van alle kanten keizerlijke troepen op, zodat het gevaar dreigde dat hem de terugtocht zou worden afgesneden.
Het rumoer dat 's nachts uit het Gelderse kamp opsteeg, moet de Leuvenaren ernstig hebben verontrust. Maar het diende niet waarvoor men vreesde dat het diende. Want bij het ochtendkrieken zette de troep zich in beweging, niet om de stad ongenadig af te straffen, maar om het beleg op te heffen en een overhaaste aftocht zuidwaarts te ondernemen. Enkele dagen later, na een tocht vol moord en verkrachting, brandstichting en plundering, verbond het gedemoraliseerde leger zich met soldaten van Frans i, die had gehoopt zijn grote rivaal Karel v door middel van Van Rossums overwinningen een stevige hak te kunnen zetten.
| |
De teksten: verloren en bewaard
Over de hierboven geschilderde gebeurtenissen is ons een aantal verhalende bronnen van literaire aard overgeleverd. Dat wil zeggen: teksten die in stijl en vormgeving verschillen van andere schriftelijke bronnen, bijvoorbeeld omdat ze op rijm staan en gezongen moeten worden, of omdat ze geschreven zijn in de vorm van een retoricaal refrein, en versierd zijn met allerlei stilistische fraaiigheden. Het is opmerkelijk dat er over de inval van Van Rossum relatief veel is geschreven. Of beter: er is relatief veel bewaard gebleven, want dat er meer geschreven moet zijn dan overgeleverd is, is een feit. Uit vermeldingen in stadsrekeningen, uit aantekeningen en dagboeken van tijdgenoten en uit diverse andere bronnen weten we dat er in de zestiende eeuw over belangrijke en opvallende gebeurtenissen veel meer geschreven werd dan overgeleverd is.
De belangrijkste reden voor het feit dat er weinig van is overgeleverd, moet wel zijn dat de werkjes in het geheel niet gedrukt werden om bewaard te worden. De drukwerkjes over actuele gebeurtenissen, die we nu nog hebben, zien er dan ook bijna zonder uitzondering slecht uit. Ze zijn ten eerste erg klein: geen enkel werk is groter dan een huidige pocket, het meeste is veel kleiner. Bovendien heel wat dunner, doorgaans maar een bladzijde of acht. De kwaliteit van het papier waarop gedrukt werd, is erg slecht; vaak kunnen we de keerzijde van een pagina door het papier heen zien. Bovendien wordt er nogal eens slordig gezet, schots en scheef, met fouten, en plaatjes hoeven we buiten de titelpagina niet te verwachten. Niet bepaald een presentatie dus om vol trots op de boekenplank te laten prijken, als we het tenminste vergelijken met allerlei moois dat bijvoorbeeld op religieus gebied verscheen.
Niet alleen om deze reden is er weinig bewaard: behalve het uiterlijk maakte ook hun innerlijk dit soort werkjes kwetsbaar. Literaire teksten worden door de eeuwen heen primair gelezen, en vaak ook bestudeerd, op grond van hun esthetische waarde. In een dergelijk perspectief was aan dit soort teksten geen lang leven beschoren: ze appeleren te weinig aan het literaire smaakgevoel, hoezeer ze ook uit cultuurhistorisch oogpunt belangwekkend zijn.
We moeten verder niet vergeten dat teksten die over actuele gebeurtenissen gaan, automatisch minder tijdsbestendig zijn dan een gedicht over, bij voorbeeld de liefde. Een zestiende-eeuws gedicht over verliefdheid heeft nog altijd zekere relevantie; maar wie stelt nog belang in de berijming van de massamoord die de soldaten van Van Rossum pleegden op de tachtig verdedigers van Corroy-le-Château?
Ten slotte - laatste reden voor het grote tekstverlies - moeten we in het oog houden dat veel van wat geschreven werd, in het geheel niet werd gedrukt, hetgeen de kans op tekstbehoud gering maakte. In zijn De Const van Rhetoriken (1555) beklaagt Matthijs de Casteleyn zich erover dat de dichters maar al te vaak schromen hun werk uit te geven, omdat ze bang zijn beschuldigd te worden van ambitie en gloriezoekerij.
Het is te danken aan toevallige factoren dat wij over de inval van Maarten van Rossum in juli-augustus 1542 een negental literaire teksten overgeleverd hebben gekregen. Het geluk wil bij voorbeeld dat van 1544, dus kort na de verschrikkelijke gebeurtenissen van 1542, bij de Antwerpse drukker Jan Roulants het zogenaamde Antwerps Liedboek verscheen. Van dit liedboek is gelukkig nog één (!) exemplaar bewaard, namelijk in de Westduitse bibliotheek van Wolfenbüttel. In dit Antwerps Liedboek staan ‘veelderhande liedekens, oude en nyeuwe om droefheyt ende melancolie te verdryven’. Drie van die liedjes gaan over de inval van Maarten van Rossum.
Het tweede ‘toeval’ dat ons heeft geholpen, was de verzamelwoede van de Gentse bibliofiel Karel van Hulthem (1764-1832), die bij zijn dood een bibliotheek naliet van 32.000 vaak unieke werken, die door de Belgische staat werd aangekocht en ondergebracht in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel. In het bezit van Van Hulthem bevond zich ook een dichtstuk over Van Rossums plundertocht door Brabant, getiteld Een balade vander Brabantscher destructie. Tevens verzamelde Van Hulthem twee bijna identieke, zeer uitvoerige gedichten van 108×7 versregels, die Van Rossum tijdens zijn inval op de voet volgen: die Warachtige gesciedenesse [...] vander verraderlycke invasie en Een eewighe memorie van dat verradelijck stuck. Een laatste werk in de verzameling-Van Hulthem handelt over de gebeurtenissen bij Leuven: Een Schone triumphante Godlycke victorie. Van deze victorie vinden we in enigszins gewijzigde vorm nog twee exemplaren, een in de bibliotheek van de Rijksuniversiteit Gent, en een in het Stadsarchief van Antwerpen, met als voornaam verschil dat deze twee laatste exemplaren gedrukt werden
| |
| |
koninklijke bibliotheek albert i, brussel
Titelpagina van Een Schone triumphante Godlyke victorie [...]
door de weduwe Christoffels te Antwerpen, en het exemplaar van Van Hulthem door Reynier van Diest te Leuven. In het Stadsarchief van Antwerpen tenslotte bevindt zich nog een verontwaardigd refrein over Van Rossums euveldaden: Een nieuwe zekere ende warachtighe tijdinghe vanden Tyrannighen Wolf Merten van Rossem. Ende oock van zijnder Bankeroutten.
| |
Werkelijkheid en fictie
Al deze teksten hebben als onderwerp de tocht die Maarten van Rossum en zijn kornuiten in 1542 maakten. In de manier waarop ze dit onderwerp uitwerken, verschillen de teksten nogal van elkaar. De twee zeer uitvoerige gedichten uit de verzameling-Van Hulthem pogen een nauwkeurige weergave te geven, van dag tot dag, van uur tot uur, van wat precies is gebeurd; de lezer wordt niet geacht te weten wat er geschied is, want de tekst informeert hem er uitvoerig over. In alle andere teksten echter gaat het minder om het informeren van het publiek, en meer om het bevestigen of oproepen van een bepaald sentiment, een bepaalde stemming vóór het eigen kamp en tegen Van Rossum. Voor dit doel worden regelmatig de feiten gemanipuleerd.
In de literatuurgeschiedenis wordt het hier aangeduide verschil beschreven door onderscheid te maken tussen enerzijds teksten die bij uitstek tijd- en partijgebonden zijn en refereren aan in brede lagen gekende gebeurtenissen van politieke aard (bijvoorbeeld historieliederen en historierefreinen) en anderzijds de zogenaamde nieuwstijdingen op rijm, die juist in de eerste plaats willen informeren en in dat opzicht verwant zijn aan officiële bescheiden en documenten, brieven, mededelingen en verhalen van ooggetuigen.
Soms valt het onderscheid tussen deze categorieën gemakkelijk aan te brengen. In vergelijking met de uitvoerige berichtgeving van die Warachtige gesciedenesse handelen de drie liedjes uit het Antwerps Liedboek slechts zijdelings over de feitelijke gebeurtenissen, en verhalen veel meer over de emoties die bij de burgerij leefden. In deze liedjes komen Maarten van Rossum en zijn Gelders voetvolk naar voren als een stelletje ongelooflijke bandieten, waartegen de heldhaftige, moedige, trotse en krachtdadige Antwerpse en Leuvense burgerij indrukwekkend afsteekt. Over de chaotische taferelen in de beide steden, over het lafhartige gedrag van de magistratuur, over verraders en brandstichters lezen we niets. Alleen de Leuvense vrouwen zijn misschien een beetje bang geweest, maar ja...dat mag, want zo zijn de vrouwen! In deze liedjes wordt alles wat maar een beetje negatief voor het eigen kamp is, ontkend en daarom wordt er veel verzwegen en verdraaid. Al het licht schijnt op de mede-, alle schaduw op de tegenstander.
In de die Warachtige gesciedenesse en in de Een eewighe memorie is het beeld veel meer genuanceerd. Natuurlijk, er is woede over de lage aanval en er is trots over de weerstand die geboden werd, en de teksten getuigen ervan: herhaaldelijk wordt Van Rossum vermaand, en een bedrieger genoemd, ‘loos, duertogen en een viant van vrede’, ‘wreet, en tyrannich, en voer sulck vermaert’, maar tegelijkertijd wordt erkend dat niet hem alleen schuld treft, maar ook de Franse koning, die de raad had gegeven en de kwade genius was. Vol trots wordt gewag gemaakt van de dappere Leuvense bevolking, maar niet wordt ontkend dat er laffe verraders actief waren en dat de hoge Leuvense heren bij het naderen van de vijand in allerijl de stad ontvluchtten, niet wordt ontkend dat er paniek in Leuven uitbrak toen Van Rossums bende de stad bestormde, niet wordt ontkend dat er in snel tempo keizerlijke troepen naderden, waardoor Van Rossum gedwongen werd de aftocht te blazen, en niet wordt overdreven over het aantal doden en hoe die begraven werden. Hiertegenover wordt in een andere tekst een wel heel verschrikkelijke schanddaad vermeld: Van Rossum liet zijn vierhonderd doden verbran- | |
| |
den (!) in een stal.
Toch is het niet zo simpel de teksten in te delen in de groepen objectief en subjectief. Ook het meest partijdige liedje kan soms een historisch gegeven bevatten dat door geen enkele andere bron gestaafd wordt, maar niettemin juist is. Omgekeerd zijn de meer journalistieke rapportages bepaald niet blindelings te vertrouwen. In het algemeen moeten we bij dit type teksten zeer verdacht zijn op de invloed van de topistiek, dat wil zeggen dat ze de gebeurtenissen vertekenen door ze volgens literaire conventies (‘topisch’) voor te stellen. Ergens lezen we bij voorbeeld over het optreden van ene Jeroen de Lange, die geprobeerd zou hebben Leuven aan de vijand over te leveren, en als straf daarvoor gevierendeeld werd. We mogen ons afvragen of dit werkelijk is gebeurd. Een poging een stad door middel van verraad in te nemen, komt namelijk in uiteenlopende bronnen zó vaak voor dat het verdacht veel begint te lijken op een volgens gewoonte weergegeven, maar in werkelijkheid niet plaatsgevonden gebeurtenis. Zelfs moeten we rekening houden met de mogelijkheid dat Jeroen de bijnaam ‘de Lange’ krijgt om hem volgens conventie te modelleren als de verrader die ook qua uiterlijk een buitenbeentje is. Slechte mensen komen in bronnen net iets te vaak voor als te dik, te lang, te kort, met bochels en breuken.
Ook de mededeling van de schrijver in de memorie en de gesciedenesse, namelijk dat hij ziek te bed ligt, kan topistisch van aard zijn. Het refrein over de Tyrannighen Wolf zegt zoiets ook (‘Daer ick lest tusschen waecken ende slapen lach’) en ook elders treffen we een schare bedlegerige schrijvers aan. Blijkbaar hoorde dat zo, en misschien had dat te maken met het idee dat de (goddelijke) inspiratie beter toegang vond in een toestand van rust. Matthijs de Casteleyn zegt de inspiratie voor De Const van Rhetoriken te hebben gekregen toen hij net onder de lakens lag!
Topistisch tenslotte is ook het ‘vangen, branden, spannen en pilleren’ (plunderen) van Van Rossum. Het aantal malen dat we deze omschrijving van Van Rossums daden tegenkomen, is zeer talrijk. Van Rossum hoeft maar ergens naar te wijzen en hij blijkt al te vangen, te branden, te spannen en te pilleren.
Wanneer we besluiten de historische informatie van onze teksten op betrouwbaarheid te controleren - met als doel de 16de-eeuwse nieuwsberichtgeving te waarderen - is een goed inzicht in de bovengeschetste problematiek noodzakelijk. Zonder dat inzicht vallen vooral de balade en de victorie met hun wonderlijke mengsel van informatieverstrekking en stemmingmakerij moeilijk te categoriseren. Aan de ene kant zijn zij nauw verwant met het tijd- en partijgebonden historielied,
koninklijke bibliotheek albert i, brussel
Titelpagina van die Warachtige gesciedenisse [...]
aan de andere kant berichten ze de lezer met nauwgezette informatie, waardoor de teksten veel weg hebben van een nieuwstijding op rijm.
| |
Nieuwstijdingen
Het onderzoek naar nieuwstijdingen staat nog in de kinderschoenen. Dankzij de Nederlandsche Bibliografie 1500-1540 van W. Nijhoff en M. Kronenberg, die poogt alle tussen 1500 en 1540 in de Nederlanden gedrukte werken op te sommen, kunnen we de nieuwstijdingen over deze veertig jaar inventariseren, en concluderen dat van de 150 genoemde nieuwstijdingen - en hieronder vallen ook bijvoorbeeld officiële mededelingen van het stadsbestuur - 80% uit Antwerpen kwam, dat wil zeggen ruim honderd, terwijl
| |
| |
geen enkele andere stad er meer dan tien drukte. Opvallend is dat deze produktie voor rekening kwam van een groot aantal drukkers, waarbij de leidende drukkerijen ook de meeste nieuwstijdingen produceerden: Willem Vorsterman 25, Michiel Hillen van Hoochstraten 17, Johannes Grapheus 11, enzovoorts. Van in nieuwstijdingen gespecialiseerde drukkers is geen sprake.
Men moet niet verwachten dat al die nieuwstijdingen over telkens verschillende gebeurtenissen handelen. Er komen in de eerste plaats nogal wat doublures voor, bijvoorbeeld vertalingen uit het Frans in het Nederlands en het Latijn. In de tweede plaats beperken de nieuwstijdingen zich voor wat betreft hun onderwerpskeuze tot de Europese politiek, vooral de handel en wandel van Karel v in vreemde landen, onmiddellijk gevolgd door tijdingen over het Turkse gevaar. De stof wordt bijna altijd van verre gehaald. Vóór 1540 zijn er geen tijdingen (bewaard gebleven) over bijvoorbeeld Leuvense watersnoden of Mechelse onweersrampen, kortom: over de lokale actualiteit horen wij niets, behalve wanneer Karel v feestelijk Brugge (1515) of Antwerpen (1519) binnenkomt. In het laatste geval vinden we de Antwerpse stadssecretaris Cornelis Grapheus bereid zijn pen op te nemen om in sierlijk Latijn het een en ander te begeleiden.
Geconstateerd kan verder worden dat de nieuwstijdingen blijkens hun titels nooit meer dan één nieuwtje of hoogstens een groep verwante nieuwtjes schenken. Welk nieuwtje dat is, valt niet moeilijk te raden, want blijkt overal zeer duidelijk uit de titel, die vaak uiterst omslachtig is. Wat dat betreft spreekt de titel van die Warachtige gesciedenesse boekdelen.
De bloei die Antwerpen in vergelijking tot andere typografische centra op het gebied van het nieuwstijdingen-drukwerk beleefde vóór 1540, zette zich in duizelingwekkend tempo voort na 1540. Van de 27 (!) in 1543 verschenen nieuwstijdingen, die betrekking hebben op Karel v contra Gelre en Kleef, komen er maar liefst 24 uit Antwerpen, twee uit Leuven en een uit Delft. Meer nog, we zien na 1540, anders dan in de periode daarvoor, wel degelijk een sterke specialisatie van drukkers, die uitsluitend nieuwstijdingen drukten, tot op het monopolistische af. In Antwerpen was het een weduwe, die het alleenrecht leek te hebben op het drukken van nieuwstijdingen, en iedereen moet geweten hebben van wie zij de weduwe was, want ze vond het in tal van werken voldoende enkel te vermelden dat zij gedrukt waren ‘bi de weuwe’, vaker nog ‘bi de weuwe Christoffels’ naar haar man Christoffel van Ruremund. Zij, Catharina of Lijnke van Ruremund, drukte van 1532-1540 vooral religieuze werken in de Engelse taal. Na 1540 legde zij zich toe op nieuwstijdingen, waarvan ze er maar liefst 22 uitgaf, waaronder de hierboven genoemde balade en victorie.
De weduwe Christoffels woonde ‘in beerkens ganck op de Lombaerde veste’. Die Lombaerde veste moet wel de Fleetstreet van 16de-eeuws Antwerpen zijn geweest, want daar woonde nog een andere, we zouden bijna zeggen krantenmagnaat: de heer Peeter Snoeys. Ook hij drukte op een enkele tekst na uitsluitend nieuwstijdingen: tussen 1540 en 1547 tellen we er elf, inclusief het venijnige refrein over de Tyrannighen Wolf Maarten van Rossum. Deze Peeter Snoeys moet een bepaalde relatie hebben gehad met Wouter van Desschel, die Een eewighe memorie drukte. We vinden de twee in 1546 samenwerken op hetzelfde adres en in dat jaar verscheen van beide drukkers een nieuwstijding over de verschrikkelijke verwoestingen, die een storm in 1546 te Mechelen had aangericht.
Een eewighe memorie van Van Desschel werd als die Warachtige gesciedenesse gedrukt in Leuven door Reinier van Diest. Hij drukte ook de victorie, een tekst die op zijn beurt in nagenoeg gelijke vorm weer herdrukt werd door de weduwe Christoffels. Waarschijnlijk moeten we in dit netwerk van relaties niet het bestaan van een inner circle van nieuwstijdingendrukkers zoeken, maar meer denken aan het ontbreken van een goed functionerend auteursrecht. Er zijn meer voorbeelden van nieuwstijdingen te geven die door vreemden zijn overgenomen en herdrukt.
Her en der kunnen we nog enkele drukkers aanwijzen die af en toe met een nieuwstijding op de markt komen, maar het is lang niet de exclusieve en produktieve arbeid zoals we die constateerden bij Christoffels en Snoeys. Uit hun voorbeeld mogen we afleiden dat er zich bij het drukken van nieuwstijdingen specialisatie voordeed.
Twee verschillen met de situatie voor 1540 hebben we nu aangewezen: ten eerste natuurlijk het enorme aantal nieuwstijdingen dat op de markt komt (voor de produktie van de weduwe over 1542-1544 had Willem Vorsterman veertig jaar nodig!), ten tweede zich erin specialiserende drukkers. Alvorens op een element te wijzen dat de nieuwstijdingen zélf van karakter doet veranderen, moeten we aangeven waarin zich de traditie voortzet. In ieder geval hierin: we komen nog steeds dezelfde onooglijke werkjes tegen, die we al opmerkten: klein, vrij slordig gezet, vies, dun papier, zonder vaste regelmaat verschijnend, met veel fouten, met dezelfde omslachtige kopjes. Wel krijgen we de indruk dat er meer met illustraties gewerkt wordt. De werkjes van Reinier van Diest schenken ons enkele fraaie houtsneden; de weduwe Christoffels drukt dikwijls het wapen van de keizer af; en elders treffen we houtsneden aan van slagvelden.
De nieuwstijdingen bestaan ook nu weer in hoofdzaak uit officiële bescheiden, brieven, enzovoorts. Waar ze de indruk geven minder officieel van aard te zijn, zien we in de keuze van de stof in de eerste jaren na 1540 niet veel verschil met de periode ervoor. Het grootste gedeelte van deze nieuwstijdingen handelt nog steeds over Karel v en het Turkse gevaar en haalt de stof betrekkelijk ver van huis. Maar we zien nu ook dat meer wordt geschreven over zaken die dichter bij huis lig- | |
| |
gen, bijvoorbeeld een in 1543 door de weduwe gedrukte tijding: Goede niuwe tidinge hoe ons Keyser met zijn volck handelt nu int lant van Gulick ende Geldere, ghestelt in constighe Rethoricke ghenueclijc om lesen voor die den Keyserlijcken Maeisteyt beminnen.
De groep teksten rondom Maarten van Rossum is een unicum in die zin dat er voor zover we weten voor het eerst schriftelijk verslag van literaire aard verschijnt van wat er zich in eigen huis heeft afgespeeld. Het is opmerkelijk dat er nu naast nieuwstijdingen uit verre landen, ook nieuwstijdingen gedrukt worden met gebeurtenissen, die ieder, die een beetje naar zijn buurman luisterde, wel kon weten. Bij de teksten rondom Maarten van Rossums inval gaat het weliswaar nog steeds om strijd in het kader van de twist tussen Karel v en Frans i. In de loop van de 16de eeuw echter zullen er teksten verschijnen met meer triviaal nieuws, zoals de hierboven genoemde tekst van Snoeys en Van Desschel over de storm te Mechelen.
Feit blijft wel dat de nieuwstijdingen over strijd, oorlogsgeweld, verraderlijk ingenomen steden en dergelijke de boventoon voeren, zeker als op een gegeven moment de Tachtigjarige Oorlog in alle hevigheid losbrandt, maar anders dan in de periode vóór 1540 is er nu ook ruimte voor angstaanjagende natuurrampen, tot kometen en moorden toe.
Ook door hun versvorm onderscheiden de nieuwstijdingen over de inval van Maarten van Rossum zich van het gros der overige, hoewel nieuwstijdingen in verzen natuurlijk niet uniek zijn: de Goede niuwe tidinge hierboven werd ook gesteld ‘in constighe Rethoricke’. Over deze nieuwstijdingen op rijm wordt in de literatuurgeschiedenis nogal laatdunkend geschreven, vooral omdat ze in het algemeen geen grote kunstwaarde bezitten. Het is jammer dat dit kwalitatieve argument steeds zozeer op de voorgrond treedt, dat het de sociaalculturele aspecten verdonkeremaant. Die zijn namelijk belangwekkend genoeg: de nieuwstijdingen op rijm hebben gefunctioneerd in de zestiende-eeuwse informatievoorziening, en dan speciaal de informatievoorziening van het gewone volk.
| |
Informatievoorziening
Antwerpen was in de zestiende eeuw het belangrijkste sociaal-economische centrum van Europa, brandpunt van internationale bedrijvigheid. Het is op deze wereldmarkt, waar de voornaamste verkeerswegen samenkwamen, dat Antwerpen ook wat betreft de nieuwsvoorziening in de 16de eeuw een zeer belangrijke plaats kon innemen. Geen wonder, want men kan zich voorstellen dat kooplui, politici en natuurlijk ook geleerden ‘ambtshalve’ op de hoogte dienden te zijn van wat er zich in de wereld afspeelde. Voor deze elite bestond een uitgebreid informatiecircuit van boden, die middels brieven nieuws rondbrachten. Deze elite werd op de hoogte gebracht door schriftelijke nieuwstijdingen en door wat er in die kringen gefluisterd werd. Deze informatie liet men ook in de eigen kring circuleren.
Het gewone volk kreeg zijn actualiteitsberichtgeving vooral op straat en in de herberg. Met name de sociale functie van de herberg in die tijd moet niet onderschat worden. Hier troffen de stedelingen en vreemdelingen elkaar; niet alleen de gewone man, ingezetenen van stad of dorp, ook reizigers, aanzienlijk of minder aanzienlijk, kooplieden, rondreizende muzikanten, bezoekers van het stedelijke bestuur, boden die brieven rondbrachten, soldatenvolk dat van strijdtoneel naar strijdtoneel trok. Deze rondreizende ‘reporters’ kwamen uiteraard in contact met ingezetenen, wat aanleiding gaf tot uitwisseling van nieuws. Dikwijls geschiedde dit in de vorm van een lied, gezongen door bijvoorbeeld een troep landsknechten. Deze soldaten waren natuurlijk bij uitstek geschikt om verslag te doen van het krijgsbedrijf in de Nederlanden of in den vreemde. Hun liedjes werden soms door (andere) straatzangers overgenomen en in ruil voor geld, of wijn en bier gezongen.
Aan deze produkten ergerde zich het officiële kunstenaarscircuit, de rederijkers. Herhaaldelijk lieten zij zich geïrriteerd uit over deze kunstverkrachters, die zo verschrikkelijk populair waren. Matthijs de Casteleyn verzucht:
O edel Rethorike vul wyser verstanden,
Wat doetmen u schanden rein vrouwe vul eeren,
Alzo wel in Vlaenderen, als in ander landen:
Idioten met onghewasschen handen
Scheuren u uwe costelicke cleeren,
Daghelijcks hooric uwen last vermeeren,
Van straetdichters zoomen te menigher ste ziet,
Zy en kuenen niet, noch en willen niet leeren,
Nochtans en kennen zy een A. voor een B. niet.
Nee, dan zouden de rederijkers wel eens laten zien hoe het wél moest. Inderdaad zijn in ieder geval die Warachtige gesciedenesse en Een eewighe memorie rederijkersprodukten, hetgeen te zien valt aan het gebruik van de vele Franse leenwoorden, aan verwijzingen naar de klassieke oudheid, en aan een poging het aangename en het nuttige met elkaar te verbinden door de kunst te koppelen aan allerlei spreuken en algemene waarheden.
Toen het drukken goedkoper werd en algemener, wierpen de drukkers zich vanzelfsprekend op de nieuwstijdingen. Deze waren erg populair en dus kon er geld verdiend worden: ‘Men vintse te coope’...Gekocht werden ze door mensen die konden lezen, waaronder straatmuzikanten, die hun repertoire uit wilden breiden. In Tspel van Tilleghem van Cornelis Everaert (1485-1566) treedt een marskramer op, die op een gegeven moment ‘vande rethorycke nyeu liedekens refreynen en de baladen’ te koop aanbiedt. In de literatuur komen we veel van dergelijke colporteurs tegen, onder anderen een srv-man avant la lettre met zijn han- | |
| |
rijksmuseumstichting, amsterdam
Actualiteitsprent van Maarten van Rossum, toegeschreven aan Cornelis Anthonisz.
del van brillen, kammen, priemen, blaasbalgen, lantarens, wijn, bier, rattenkruid, almanakken en prognostikaties. Dergelijke marskramers verkochten als het ware het nieuws het land door.
Dat moest wel snel gebeuren, want niemand zat te wachten op oud nieuws. Vandaar dat de schrijvers en drukkers van nieuwstijdingen onder hoogspanning stonden en kwalitatief minderwaardige produkten leverden. De nieuwstijdingen werden immers in elkaar ‘gesmeten’, op rijm gezet om de straatmuzikant een kant-en-klaarprodukt te leveren, een houtsnede op de voorkant om de koopman te gerieven, op de persen gezet en verkocht. Hoe snel een en ander in zijn werk ging, illustreert een nieuwstijding over de slag van Pavia. Op 10 maart 1525 brachten ijlboden het goede nieuws over de afloop van de slag naar Madrid, waar de keizer vertoefde, en al op 17 maart rolde van de persen van Willem Vorsterman in Antwerpen een ‘relaas’.
Niet alleen nieuwstijdingen werden op deze manier onder het volk in omloop gebracht, maar ook tekeningen, houtsneden en kopergravures, die betrekking hadden op het actuele gebeuren. Twee van dergelijke actualiteitsprenten zijn er van Maarten van Rossum bekend, namelijk een ruiterportret van hem, en een werkelijk schitterende, met de hand ingekleurde ‘poster’, met erboven een nieuwstijding. Deze prenten lagen ook in de losse verkoop, waren zeer populair en werden in grote aantallen vervaardigd. Zo kon het voorkomen dat de beeltenis van een actualiteitsprent gebruikt werd als illustratie bij een nieuwstijding, of andersom, zoals het geval is bij de prent van de staande Van Rossum en die Warachtige gesciedenesse.
| |
Besluit
Het onderzoek dat we verrichtten bracht een relatief groot aantal teksten over de inval van Maarten van Rossum in 1542 aan het licht. Er is ongetwijfeld nog meer over deze gebeurtenis geschreven. In het dagboek van een Limburgse pastoor uit die tijd treffen we bijvoorbeeld een gedichtje aan, waarin met Van Rossum de vloer wordt aangeveegd. Er zijn verder nog drie jaardichtjes bekend over het gebeuren; er bestaan geaquarelleerde pentekeningen; er is een schildering; en we kennen een versje dat gezongen moet zijn als spot op een van de laffe hooggeplaatsten in Leuven, die voor Van Rossum en zijn bende de stad ontvluchtten. Er moet over Maarten van Rossums inval nog veel en veel meer in omloop zijn geweest.
We kunnen vermoeden dat de maatschappij anno 1540, ondanks het ontbreken van een krant of van andere moderne communicatiemiddelen, wel degelijk snel en goed geïnformeerd werd door een verrassend uitgebreid en gevariëerd pakket, bestaande uit mond tot mond verhalen, officiële mededelingen en verslagen, reisvertellingen, kooplieden met het laatste nieuws, liedjes, nieuwstijdingen op rijm, soldatenmarsen, rederijkersprodukten, actualiteitsprenten enzovoorts; berichtgeving, die de geïnteresseerde kreeg aangeboden - vaak aan huis - in woord, beeld en geschrift.
| |
Literatuuropgave
Dit artikel is gebaseerd op mijn doctoraalscriptie Een bijdrage tot het onderzoek naar nieuwstijdingen in de zestiende eeuw. Het historielied wordt uitvoerig aan de orde gesteld door B. van 't Hooft in zijn Honderd Jaar Geldersche geschiedenis in historieliederen (1948). Over de inval van Van Rossum lezen we het meest uitvoerig nog steeds in P. Heidrich, Der geldrische Erbfolgestreit, Kassel, 1896. Voor een eerste kennismaking met nieuwstijdingen: L. Voet, ‘Abraham Verhoeven en de Antwerpse pers. Beschouwingen rond een recente tentoonstelling’. In: De Gulden Passer 31 (1953), p. 1-37. Over de weduwe Christoffels: F.J. van den Branden, Ontstaan van het Nieuwsblad te Antwerpen. Antwerpen, 1902. Over berichtgeving in de zestiende eeuw: W. Jappe Alberts, ‘Publiciteit en publiciteitsorganen in de Middeleeuwen’, in: Spiegel Historiael 14 (1979), 1, p. 37-44. |
|