| |
| |
| |
Nieuws
Privé-domein: jubileum en plannen
Dit voorjaar verscheen het honderdste deel van de schitterende reeks Privé-domein van de Uitgeverij De Arbeiderspers/Singel 262. Wat in 1966 begon als een waagstuk - zeker wanneer men bedenkt dat de biografie juist in die jaren in de literatuuropvattingen sterk in discrediet raakte - groeide uit tot een unieke reeks ego-documenten. Ongetwijfeld heeft de uitzonderlijke vormgeving bijgedragen aan het succes van de reeks.
Er is in de pers ruimschoots aandacht besteed aan dit jubileum, niet in de laatste plaats door de activiteiten van de uitgever zelf. Maar behalve deze uitgeverspromotie verschenen er tal van artikelen, en een uitvoerig interview in de Haagse Post met de redacteuren van de reeks, Martin Ros en Theo Sontrop. In mei en juni van dit jaar werd in het auditorium van de Universiteitsbibliotheek aan het Singel in Amsterdam onder auspiciën van de dr. P.A. Tielestichting een tentoonstelling ingericht waar men de vormgeving van de serie kon bewonderen. En tenslotte, in tal van boekwinkels werd bijzondere aandacht gevraagd voor Privé-domein door speciale displays of kleine tentoonstellingen. Kortom, ongemerkt is dit jubileum bepaald niet voorbij gegaan.
De reden dat wij er in deze nieuwsrubriek opnieuw aandacht aan besteden, komt dan ook eerder voort uit de plannen met de reeks. Hoewel de meeste delen van Privé-domein betrekking hebben op buitenlandse auteurs, zijn ook Nederlandse schrijvers niet slecht vertegenwoordigd. Multatuli,
‘Privé domein 1966-1984’, samengesteld door Martin Ros en Emile Brugman. Dit jubileumboekje opent met een gesprek van Martin Ros met Maarten 't Hart over de geschiedenis van de serie en de problemen van de autobiografie. Verder gesprekken met Harry G.M. Prick en Charles B. Timmer, en een stukje van Kees Kelfkens over zijn omslagen. Door middel van een kort fragment of een kort artikel over de auteur wordt aan elke titel van de serie afzonderlijk aandacht besteed, terwijl van alle uitgaven de omslagen in kleur zijn afgebeeld
Belle van Zuylen, Marcellus Emants, Lodewijk van Deyssel, Henriëtte Roland Holst, Adriaan Roland Holst, J.J. Slauerhoff, Annie Romein-Verschoor, Albert Helman, Jeroen Brouwers en Gerrit Komrij zijn met een deel vertegenwoordigd. En nu dus ook Maarten 't Hart, die met Het roer kan nog zesmaal om het honderdste deel schreef.
Daar zullen tussen 1984 en 1988 delen bijkomen met brieven van Willem Kloos, Martinus Nijhoff, Adriaan Holst, Frederik van Eeden en August Willemsen (zijn Braziliaanse brieven). Een deel met herinneringen van Henriëtte Roland Holst aan Gorter wordt voorbereid door Garmt Stuiveling en opnieuw dagboekaantekeningen van Lodewijk van Deyssel door Harry G.M. Prick. Verder staan delen op stapel met herinneringen van Busken Huet en met de gesprekken van Nol Gregoor en Simon Vestdijk. Aangekondigd waren al de Herinneringen uit de oude tijd van Annie Salomons (een heruitgave met aantekeningen van Harry G.M. Prick) en de briefwisseling L.E.J. Brouwer en C. Adama van Scheltema (uitgave door D. van Dalen).
Naast de reeks Privé-domein loopt nu sinds 1982 de biografische reeks Open domein, waarvoor W.A.M. de Moor de eerste twee delen leverde met zijn proefschrift J. van Oudshoorn, biografie van de ambtenaar-schrijver J.K. Feijlbrief. Hans Werkman droeg daar als zesde deel De wereld van Willem de Mérode aan bij. Ook in deze reeks zullen in de komende jaren enkele nieuwe biografieën verschijnen. Peter van Zonneveld zal een biografie schrijven over Willem Bilderdijk, Gerrit Komrij over Busken Huet, Nienke Begeman over Martinus Nijhoff, W.A.M. de Moor over Frans Coenen, Wim Hazeu over Gerrit Achterberg en Harry G.M. Prick over Lodewijk van Deyssel. Stuivelings Perk-biografie zal worden aangevuld en opnieuw in de reeks Open Domein worden gepubliceerd, en Koos van Weringh zal een biografie verzorgen van de politicus Abraham Kuyper.
Voor verzamelaars van de beide reeksen is het wellicht van belang te vermelden dat de uitgever een speciale folder heeft uitgegeven, waarin alle verschenen titels op nummer worden vermeld, inclusief de niet meer verkrijgbare delen.
GvB
| |
Symposium boekproduktie 1550-1650
De laatste jaren neemt de belangstelling voor de bibliografie in Nederland toe. Met name de aandacht voor de materiële aspecten van het boek wordt groter. Een boek heeft niet alleen een (literaire) inhoud, maar ook een vorm, bestaande uit gevouwen vellen papier gebonden in een band. Bovendien vertegenwoordigt het boek een bepaalde handelswaarde. Al diegenen die betrokken zijn bij de totstandkoming van een boek (auteur, uitgever, zetter, drukker, corrector, binder, boekverkoper) oefenen invloed uit op het eindprodukt.
Daarbij worden fouten gemaakt, zodanig soms dat die fouten tijdens het produktieproces veranderingen in de tekst
| |
| |
Overzicht van de zaal tijdens het symposium Boekproduktie op 8 juni 1984
ten gevolge hebben. Het ene exemplaar van een druk kan dan afwijkingen vertonen ten opzichte van een ander exemplaar van diezelfde druk uit de periode van de handpers (vanaf de uitvinding van de boekdrukkunst tot en met de 18e eeuw).
Deze constatering heeft eind vorige eeuw in Engeland geleid tot het ontstaan van de wetenschap van de analytische bibliografie in het kader van de Shakespeare-studie. Het is vooral te danken aan prof. W. Hellinga dat ook in Nederland de analytische bibliografie geïntroduceerd is. Diens onderzoeksresultaten, gecombineerd met de bibliologische studies van prof. H. de la Fontaine Verwey en dr. I.H. van Eeghen, hebben blijkbaar een goede voedingsbodem gevormd voor verdergaand onderzoek op dit terrein, gezien een aantal publikaties (voornamelijk Amsterdamse dissertaties), kortgeleden verschenen of op korte termijn te verwachten.
Frans A. Janssen editeerde een drietal drukkershandboeken (dat van Wardenaar vormde in 1982 zijn dissertatie); P.J. Verkruijsse kwam vorig jaar met een proefschrift over de 17e-eeuwse auteur Mattheus Smallegange waarin hij de problematiek ten aanzien van de descriptieve persoonsbibliografie aan de orde stelde; H. Chr. van Bemmel publiceerde - eveneens als Amsterdams proefschrift - de bibliografie van J.H. Krul (1984); de Leidse boekhistoricus B. van Selm bereidt momenteel een dissertatie voor over de boekhandel eind 16e, begin 17e eeuw.
Om meer inzicht te verkrijgen in de aard van de relaties tussen uitgevers, drukkers en schrijvers eind 16e, begin 17e eeuw is er aan de Universiteit van Amsterdam onder leiding van dr. P.J. Verkruijsse een werkgroep gevormd die een studie maakt van het boekhandelsbedrijf van Cornelis Lodewijckszoon vander Plasse (werkzaam van 1612 tot 1642). Het onderzoek maakt deel uit van het facultair aandachtsgebied van de Faculteit der Letteren ‘Cultuur en maatschappij in de overgang van middeleeuwen naar nieuwe tijd (1450-1650)’. Dit onderzoek heeft als overkoepelende titel ‘Nederlandse boekverkopers/drukkers eind 16e - eerste helft 17e eeuw’.
In verband met de activiteiten van deze werkgroep organiseerde de vakgroep Historische Letterkunde van het Instituut voor Neerlandistiek, afdeling Renaissance, een studiedag onder de titel ‘Symposium boekproduktie 1550-1650’. Dit symposium werd op 8 juni 1984 in het auditorium van de Amsterdamse Universiteitsbibliotheek gehouden. Ruim honderd belangstellenden woonden de bijeenkomst bij.
Nadat de heer E.K. Grootes, hoogleraar op het gebied van de letterkunde van de Renaissance, de bijeenkomst had geopend, legde dr. P.J. Verkruijsse als initiatiefnemer en mentor van de werkgroep uit waar het werk van de groep uit bestaat: biografisch speurwerk in literatuur en archieven, systematisch bibliografisch werk en analytisch bibliografisch werk. Hij legde er de nadruk op, dat de ontwikkelingen in het buitenland, waar machines en computers ten behoeve van de analytische bibliografie worden ingezet, aanleiding zouden moeten zijn tot de aanschaf van geavanceerde apparatuur om zodoende niet te ver achter te raken bij wat elders gebeurt.
Vervolgens vertelde de veteraan op boekhistorisch terrein, mej. dr. I.H. van Eeghen, iets over de Beurs te Amsterdam in het begin van de 17e eeuw en over de boekverkopers en drukkers, die aan de Beurs gevestigd waren. C.L. vander Plasse betrok één van de zes huisjes aan de voorzijde en hij was welgesteld: terwijl de drukker Cloppenburgh immers voor een ander huisje ƒ 113, - huur betaalde, werd door Vander Plasse de hoogste huur betaald, nl. ƒ 275, -.
De drie leden van de werkgroep kwamen daarna aan de beurt en vertelden iets over drukkers die voor Vander Plasse gedrukt hebben. P.J. Koopman sprak over de armoedige situatie waarin de drukker P.J. Slyp verkeerd moet hebben. H.M. Borst vertelde over Joost Broers, de zoon van de beroemde drukker Broer Jansz. Tenslotte kwam J.C. van der Kogel met bijzonderheden over typografisch materiaal van Barent Otsz. Smient. Gedrieën waren ze het erover eens dat er een soort databank van zetmateriaal moet worden ontwikkeld om op basis daarvan anonieme drukken aan bepaalde drukkers toe te kunnen schrijven.
Als laatste in de ochtenduren kreeg drs. B. van Selm uit Leiden, eveneens afkomstig uit de Hellinga-school, het woord. Hij sprak over Cornelis Claesz., volgens hem in het begin van de 17e eeuw de grootste boekverkoper in Amsterdam en misschien wel in de Republiek. Toen zijn bedrijf in 1609 na zijn dood werd opgeheven, kochten diverse andere drukkers materiaal daaruit, o.a. Blaeu en Pers.
In de middaguren kwam als eerste mevr. M.C. Keyser, bibliothecaris van de Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels, aan het woord. Zij schetste de ontwikkeling van de Amsterdamse boekproduktie naar het aantal personen en werkplaatsen, die zij via gedrukte bronnen gevonden had. In de hele 17e eeuw waren er 1337 mensen werkzaam in het Amsterdamse boekbedrijf. Een intrigerend element in haar verhaal was de vaststelling dat het aantal mensen in deze branche na 1618 daalde, waarna pas in 1632 weer het punt van 1618 bereikt werd.
De opzet van boekbeschrijvingen was een terugkerend element in het verhaal van W.K. Gnirrep over zin en onzin in de bibliografie. De heer Gnirrep is werkzaam op de afdeling Zeldzame en Kostbare Werken van de Universiteitsbibliotheek te Amsterdam. Verder sprak hij over de computer in
| |
| |
verband met de bibliografie. De computer garandeert bij het gebruik van verkorte titels met zoveel mogelijk ingangen een grote toegankelijkheid van het bibliotheekbezit.
Drs. A.P.J. Plak heeft voor zijn doctoraalscriptie een onderzoek gedaan naar kantooralmanakken in Amsterdam vanaf Cornelis Claesz tot Gillis Joosten Saeghman. Eén van de redenen om een bibliografie van de almanakken te maken, was dat er geregeld literaire informatie in voorkwam.
De middag werd besloten met een lezing van dr. F.A. Janssen over het gebruik van drukkershandboeken. Voor wie waren ze bestemd? Wie schreef ze? Waren ze origineel en afgestemd op werkplaatsgebruik of werden ze meer nageschreven, vertaald en dus traditioneel bepaald? De conclusie van de heer Janssen was, dat men zeer voorzichtig moet omgaan met dit materiaal.
Een symposium als dit bevordert bij geïnteresseerden de kennis van elkaars werk en aanpak. In de zaal, maar vooral in de wandelgangen ging men uitgebreid in op elkaars lezingen. Van de nieuwe mogelijkheden op het gebied van de analytische bibliografie werden de voordelen tegenover de nadelen gezet; nadere biografische informatie over drukkers en uitgevers werd gevraagd enzovoort. We kunnen concluderen dat een dergelijke uitwisseling van ideeën ook in de toekomst zeker zal moeten plaatsvinden.
H.M. Borst, J.C. van der Kogel en P.J. Koopman
| |
Historische letterkunde te kijk in Delft
Over het gebrek aan belangstelling voor de Nederlandse historische letterkunde is herhaaldelijk geklaagd. Ik hoef slechts te verwijzen naar het artikel ‘Jozef als pantoffelheld’ van Herman Pleij in Symposion 3 (1981). Gelukkig heeft dit klagen de laatste tijd wat resultaat opgeleverd gezien de bijdrage van H. van Dijk in Literatuur 1 (1984), p. 54-55, en de beginselverklaring van het tijdschrift Literatuur in het bijzonder. In. nr. 1 van dit tijdschrift werd aandacht besteed aan de opvoering in de Verenigde Staten van Bredero's
De klucht van de koe, opgevoerd in Delft op 30 april 1984
Spaanschen Brabander in een Engelse vertaling van H. David Brumble iii.
Toch zijn ook dichter bij huis initiatieven te melden met betrekking tot het bewerken en opvoeren van historische toneelteksten. In Skript, april 1984, een uitgave van het Nederlands Centrum voor Amateurtoneel, staat een artikel over de verrichtingen van de Z.V.T. Zaandam, die het Esbatement van de appelboom de afgelopen maanden op een originele wijze voor het voetlicht heeft gebracht. Verder is er in Delft zo langzamerhand een traditie ontstaan in de kring van de amateurgroep het Delfts Toneel Gezelschap (dtg). Zowel binnen als buiten het theater zijn er de laatste jaren opvoeringen geweest van het Esbatement van de appelboom, van Neuyvont, Hanneken Lekkertant, Tielebuys, De Sottenpromotie (Sotslach), Nu Noch, de Klucht van d'Een en d'Ander, de Buskenblaser, Drie Daghe Here, Lippijn, de klucht van de Koe en de Klucht van de Meulenaar.
Voor de opvoeringen in het theater, die uiteraard avondvullend dienen te zijn, wordt de sfeer van middeleeuwen of vroege 17e eeuw opgeroepen met behulp van marktkramen, eten, drinken, dansen en de werkgroep Oude Muziek, een onderafdeling van de muziekgroep Krasna Musica van de TH Delft. In het seizoen 1983-1984 werden in het kader van een rederijkersbruiloft drie kluchten opgevoerd, met daartussendoor dans, muziek en het maken van kniedichten.
Op opvoeringen in de buitenlucht, gewoonlijk de markt voor de Waag, wordt het publiek geattendeerd door de schouwspelers die voor de aanvang van de voorstelling met paard en wagen door de binnenstad trekken. De kluchten worden gespeeld op een podium of op platte wagens en trekken telkenmale veel publiek.
Het Delfts Toneel Gezelschap heeft bewust gekozen voor adaptatie van de oude teksten. Voor het gevoel van het hedendaags publiek is er vaak te weinig dramatische actie door te lange monologen en dialogen; bepaalde woordgrappen worden niet meer begrepen, e.d. De gouden regel bij het bewerken is, dat het wezen van het verhaal niet mag worden aangetast en dat het eindrijm zoveel mogelijk intact gelaten dient te worden.
Ik hoop hiermee te hebben aangetoond, dat o.a. in Delft een nuttige bijdrage wordt geleverd aan de popularisering van de historische Nederlandse letterkunde. Wanneer u informatie over dergelijke toekomstige voorstellingen in Delft wenst, schrijft u dan even een briefje naar het secretariaat DTG, p/a Helder Camarastraat 7, 2622 BH Delft.
Jan Vrins
| |
De tweede AANS-conferentie
De onderzoekers die zich in Amerika bezighouden met de Nederlandse cultuur hebben zich verenigd in een organisatie die de American Association for Netherlandic Studies heet. Het woord ‘Netherlandic’ (en niet: Dutch) wordt ge- | |
| |
bruikt om de eenheid van het Nederlandse taalgebied aan te duiden. De aans houdt elke twee jaar een conferentie, en deze keer gebeurde dat op de fraaie campus van de Georgetown Universiteit in Washington D.C. De conferentie is interdisciplinair, wat wil zeggen dat er zowel over Nederlandistische geschiedenis, kunstgeschiedenis, taal (en taalverwerving) als over literatuur gesproken werd. Alles bij elkaar kon men van 7 tot en met 9 juni meer dan dertig lezingen aanhoren, variërend naar onderwerp van ‘Lambert ten Kate as a Distinctive Feature Theorist’ en ‘The Celebration of Work in Two Portraits by Thomas de Keyser’ tot ‘The Loveling Sisters in the Development of Modern Flemish Literature’. Steeds werd een ochtend of deel van de middag besteed aan één onderzoeksgebied, waarbij veelal een langere lezing werd gevolgd door enkele kortere. Het nadeel van zo'n overladen programma is dat de discussie vaak in het gedrang dreigde te komen; het voordeel dat een wat zwakker verhaal vlug vergeten werd als een intrigerend betoog volgde (en wie zou er verwacht hebben dat de titel ‘The Tale of a Cow’ een sprankelende iconografische uiteenzetting dekte?).
Het gehoor bestond uit gemiddeld zo'n veertig, vijftig personen; de recepties op de Belgische en Nederlandse ambassade werden drukker bezocht.
Het is een bijzondere ervaring in de Amerikaanse hoofdstad, tijdens een hittegolf, over ‘John Keats and the Beweging van Tachtig’ te horen praten. De comparatistische invalshoek bewees ook hier weer zijn zinnigheid: het schijnt dat alleen in Nederland een produktieve Keats-receptie plaatsvond. Een van de aardigste lezingen was het verhaal van Kathleen Verduin over het beeld van de Nederlander in de Amerikaanse literatuur: een flegmatische pijproker en saaie bierdrinker. Tot groot verdriet van Potgieter had Washington Irving al een weinig flatteus portret van de Hollander gegeven, maar het blijkt dat het beeld van de norse Nederlander tot in de twintigste eeuw in de Amerikaanse literatuur is terug te vinden.
Marcel Janssens (een van de vier Europese gasten) sprak over de ‘Faulkner Connection’: de invloed van Faulkners experimenten met het vertelperspectief op de moderne Nederlandstalige literatuur. Interessant was ook het betoog van A.P. Diereck over twee crisisromans uit de jaren dertig. Anbeek probeerde in zijn lezing greep te krijgen op de omvangrijke literatuur over de Tweede Wereldoorlog.
Een conferentie als deze laat zien hoe intensief aspecten van de Nederlandse cultuur in Amerika worden bestudeerd. Dat met name de beeldende kunst veel aandacht krijgt, is natuurlijk niet onbegrijpelijk. Wie Nederlandse prenten bestudeert, zal ook de onderschriften moeten kunnen lezen, dat wil zeggen Nederlands kennen. Over het algemeen geeft zo'n conferentie de illusie dat de Neerlandistische cultuur van mondiaal belang is. Een illusie die overigens snel vervloog zodra men zich buiten de campus begaf. Zo mengde een belangstellend Amerikaan zich in een conversatie met de vraag: ‘Are you speaking French?’ Op het antwoord ‘Dutch’, volgde: ‘East or West Germany?’
TA
| |
Van Eeden in de uitverkoop
De wet van de remmende voorsprong lijkt nu ook toe te slaan op het gebied van de handel in letterkundige handschriften. Lange tijd leek die in ons land nauwelijks te bestaan en verwierf het Letterkundig Museum zonder al te zware financiële aderlatingen z'n aanwinsten rechtstreeks van auteurs en hun nabestaanden, ja soms zelfs via genereuze en coöperatieve antiquaren. Of hier sprake was van achterstand dan wel voorsprong op het buitenland laat ik wijselijk rusten, feit is dat het onverkwikkelijk loven en bieden rond literaire nalatenschappen ons lang bespaard bleef en dat het in de verstrooiing raken van handschriften meer uitzondering dan regel was. En waar een enkele verzamelaar in dit niemandsland gemakkelijk en ongehinderd koning kraaide, werd via gentlemensagreements met openbare instellingen de toekomst van unieke documenten toch vaak verzekerd.
Die rustige en probleemloze tijd lijkt voorgoed voorbij te zijn sinds op de veiling-Beijers van maart 1980 talrijke stukken uit de nalatenschap van een bij insiders welbekende Belgische verzamelaar in de handen raakten van anoniem blijvende kopers. Het budget van het Letterkundig Museum, nog lang niet aangepast aan de nieuwe Wild Westtoestanden met fiscaal onachterhaalbare beleggingen in manuscripten, bleek doorgaans te krap. Voor die anonieme kopers braken gouden tijden aan, voor de verkopers uiteraard eveneens, met de veilingbedrijven als lachende derden.
In haar overigens zeer lezenswaardig artikel in nrc Handelsblad van 8-6-'84 over de veiling bij Van Gendt te Amsterdam op 26 juni negeert Jessica Voeten dit aspect. Uitvoerig citerend uit materiaal dat haar door de veilinghouder ter inzage moet zijn gegeven, toont zij het grote belang aan van de collectie Van Eeden-handschriften die daar onder de hamer zouden komen: 101 brieven uit de periode 1901-1930 aan Van Eedens oudste zoon Hans, enkele albums met familie-foto's (waaruit enkele specimina het paginagrote artikel verluchten), een cahier met vier school- | |
| |
opstellen van de jonge Van Eeden, enkele brieven aan zijn zoon Evert - over wie straks meer - en nog het een en ander, een ware uitstalling van letterkundige lekkernijen door Jessica Voeten smaakvol geserveerd. Over de herkomst van de collectie merkwaardig genoeg geen woord, het veilingbedrijf spreekt desgevraagd van ‘op een zolder gevonden’ en noemt discreet geen namen. Opvallender nog is in haar artikel de totale afwezigheid van het Van Eeden-museum - onderdeel van de Amsterdamse Universiteitsbibliotheek - dat sinds jaar en dag een omvangrijke Van Eeden-collectie beheert, bevattende o.a. boeken, documenten en brieven geschonken door de erven. Het zou een understatement zijn te zeggen dat de banden nauw zijn met het in 1935 opgerichte Frederik van Eeden-genootschap, waarin van meet af aan een of meer zonen Van Eeden bestuursleden waren. Opvolger van Hans, die in 1981 overleed, is Evert, een zoon uit Van Eedens huwelijk met Truida Everts.
Een understatement immers omdat het doel van het Van Eeden-genootschap o.a. is ‘het verzamelen en bewaren van manuscripten, brieven en portretten en andere zaken, betrekking hebbende op Frederik van Eeden; een boekerij te vormen van de verschillende uitgaven van zijn werken, en de aldus gevormde verzameling tentoon te stellen en te beheren;’ (art.2 b.). Van tentoonstellen in veilingzalen is geen sprake, vermoedelijk omdat het verzamelen aan het veilen voorafgaat en het bewaren na het veilen bezwaarlijk te garanderen is. Dit alles is toch heel duidelijk.
Men kan slechts gissen naar de redenen van mevr. Voeten zich in haar artikel niet af te vragen of schenking - desnoods onderhandse verkoop - van de collectie aan het Van Eedenmuseum niet meer voor de hand gelegen had, nu de herkomst van het geheel toch zo overduidelijk wees in de richting van bestuurslid en erfgenaam Evert van Eeden. Onnodig toe te voegen dat indien deze weg gevolgd was, de reden voor haar artikel was komen te vervallen en dat ook van enige prijsopdrijvende werking geen sprake meer was geweest. Een prijsopdrijving overigens waar behalve veilingbedrijf niemand mee gediend was: de inzender betaalt immers 15%, de koper 20% en 5% BTW over dit opgeld.
Enige tijd geleden heeft Evert de collectie aan een van zijn medebestuursleden getoond en op diens reactie dat het Van Eeden-museum toch zeker te eniger tijd op het verwerven ervan mocht rekenen, geantwoord dat hij nog niet aan afstand doen dacht omdat hij emotioneel nog te zeer aan de stukken gebonden was en dat ze te veel vertrouwelijke informatie bevatten. Toen deze kwestie aan de orde kwam in de bestuursvergadering die zoals gebruikelijk aan de jaarlijkse ledenvergadering voorafging, het is inmiddels 11 mei 1984, konden vragen hieromtrent niet rechtstreeks aan Evert van Eeden gesteld worden; voor het eerst sinds jaren was hij namelijk afwezig. Anderzijds leek er ook weinig reden tot bezorgheid meer. En bekendheid met art. 2.b. van de Statuten mocht bij hem toch wel verondersteld worden. Men kan zich gemakkelijk de paniek in het Bestuur voorstellen toen de nrc-abonnees onder hen op 6 juni hun Cultureel Supplement opsloegen. Haastig gevoerd diplomatiek overleg achter de schermen vermocht niets meer; voorzitter Harry G.M. Prick was op vakantie. De veilingcatalogus bracht de gehele collectie verdeeld in 24 nummers: op de 101 niet getaxeerde brieven na, werden opbrengsten verwacht tussen enkele honderden guldens en ruim duizend gulden per kavel.
Jammer is het dat mevr. Voeten, die met haar artikel zoveel belangstellende kijkers naar de veiling gelokt heeft, over de afloop en de opbrengst haar lezers in het ongewisse heeft gelaten. Hoe dan ook, dank zij een forse investering van de ub-A'dam kan het Van Eeden-genootschap weer opgelucht ademhalen. Want t.b.v. het Van Eeden-museum kocht de ub het geheel voor ruim ƒ 20.000.
‘Het heeft veel van een sprookje, mijn verhaal, maar het is toch alles werkelijk zo gebeurd.’
B. Luger
| |
Colloquium literatuur - geschiedenis - wetenschap
In de tweede helft van september zal de officiële opening plaatsvinden van een nieuw gebouw voor de letterenfaculteit van de Universiteit van Amsterdam. Daarmee zal deze faculteit voor het overgrote deel geconcentreerd zijn in twee dicht bij elkaar gelegen panden: het uit de jaren twintig daterende Bungehuis (Spuistraat 210) en het pas gereedgekomen pand (Spuistraat 134), ontworpen door het architectenbureau Aldo van Eyck/Theo Bosch. Het nieuwe gebouw, waarin het in Jugendstil gebouwde ‘Witte Huis’ is opgenomen, is een opvallende verschijning. Al ruim voor de bouw is het uitvoerig besproken in het tijdschrift Wonen-ta/bk (april 1978) en sindsdien is de discussie erover niet verstomd. Het oordeel loopt van grote bewondering voor de architectonische conceptie via scepsis over de praktische bruikbaarheid tot woede over een zoveelste aanslag op de schoonheid van de Amsterdamse binnenstad. In het gebouw (dat nog geen naam heeft - de suggestie ‘Hooftgebouw’ doet de ronde -) worden onder meer het Instituut voor Neerlandistiek en het Historisch Seminarium gehuisvest.
Ter gelegenheid van de opening organiseert de Faculteit der Letteren een internationaal colloquium onder de titel Literatuur - Geschiedenis - Wetenschap. Dit vindt plaats op 25, 26 en 27 september 1984, telkens van 9.30 tot 17.00 uur in de kantine van het nieuwe gebouw. Er zullen lezingen en discussies worden gehouden over aspecten van literatuurwetenschap en geschiedwetenschap, over hun onderlinge relatie, hun maatschappelijke functie en over de wetenschappelijkheid van deze disciplines. Tot de sprekers behoren de prominente Duitse historici A. Demandt en R. Koselleck, de nestor van de Neerlandistiek C.F.P. Stutterheim, de bekende verhaaltheoreticus E. Lämmert, de Amerikaan- | |
| |
se literatuurhistorica Barbara Herrnstein Smith, de historicus E.H. Kossmann en de Amsterdamse hoogleraren Alexandrescu, Dik en De Meijer. Het colloquium wordt afgesloten met een forumdiscussie op donderdag 27 september van 14 tot 17 uur. Er zal dan worden gediscussieerd over ‘de plaats van de letteren in de moderne maatschappij’, of wat meer toegespitst: waar hebben we een letterenfaculteit voor nodig? Heeft zo'n instelling nog een functie nu voor de specifieke beroepsopleidingen (zoals die tot leraar) ook elders mogelijkheden zijn geschapen? En waar is die functie dan in gelegen: ‘do the Humanities humanize?’ Aan de forumdiscussie zal worden deelgenomen door H.W. von der Dunk, R. In 't Veld, W.G. Klooster, Harry Mulisch en K.L. Poll.
Belangstellenden zijn bij de lezingen en het forum van harte welkom.
EKG
| |
Samenwerkingsproject TELEAC-BRT ‘Nederlandse literatuur in 1830’
Begin november 1984 start op televisie en radio de door teleac en brt in samenwerking geproduceerde cursus Nederlandse literatuur na 1830. De cursus behandelt zowel de Nederlandse als de Vlaamse literatuur vanaf 1830 tot heden, op een wijze die in de traditionele literatuurgeschiedenissen niet gebruikelijk is. Als leidraad is de wisselwerking tussen actie-reactie gekozen, waarin literaire bewegingen of stromingen die elkaar in tijd opvolgen zich ten opzichte van elkaar profileren.
De literaire ontwikkeling wordt geplaatst in een ruimer cultuur-historisch kader. Daarin wordt aandacht besteed aan de nationale en internationale ontwikkelingen in politiek en kunst, aan de samenstelling van het lezerspubliek en aan de voorkeuren van dat publiek.
Het jaar 1830 biedt een goed beginpunt voor een cursus over literatuur in een cultuur-historische context, omdat in dat jaar de onafhankelijkheid van België een feit werd. Deze onafhankelijkheid is van groot belang geweest voor het culturele bewustzijn in België en Nederland. De cursus is bedoeld voor alle Nederlanders en Vlamingen die geïnteresseerd zijn in de Nederlandse literatuur.
De cursus, die veertien afleveringen telt, krijgt op radio en televisie en in het cursusboek gestalte in delen die elkaar chronologisch opvolgen, met per medium verschillende zwaartepunten.
De produktie van de drie onderdelen komt voor de helft uit Nederlandse en voor de andere helft uit Vlaamse handen. Televisie: De televisie-uitzendingen behandelen per keer één of meer belangrijke auteurs tegen de achtergrond van de tijd waarin ze leefden. Daarbij wordt zowel aandacht besteed aan de politieke en sociale aspecten van de betreffende periode, als aan de kunst uit die tijd, aan de biografie van de schrijver en aan het lezerspubliek. Deskundigen die zich met het werk van de schrijvers bezighouden worden geïnterviewd. Literaire kopstukken die de revue zullen passeren zijn onder anderen Willem Bilderdijk, Hendrik Conscience, Jacob van Lennep, Multatuli, Guido Gezelle, Frederik van Eeden, Arthur van Schendel en Paul van Ostayen.
De televisielessen worden wekelijks uitgezonden op zondag van 14.15-14.45 uur via Nederland 1. De herhaling vindt plaats op zaterdag van 18.30-19.00 uur, eveneens via Nederland 1. De eerste les start op zondag 4 november a.s.
Radio: In de Nederlandse uitzendingen gaat in de radiolessen de aandacht uit naar de literatuurconsument, en daarmee naar schrijvers die nu vrijwel zijn vergeten, maar die in hun tijd grote populariteit genoten. In een literair café te Nijmegen wordt per uitzending gepraat met een deskundige over een bepaalde periode en over de rol van de behandelde auteurs daarin. Naast de deskundige heeft een zestal leden van het literair café zich verdiept in werk van de besproken auteurs. Als ‘lezers van nu’ wisselen zij van gedachten over de al dan niet terechte waardering of afkeuring van de gelezen werken, zowel in de tijd waarin ze verschenen als in het heden.
De programma's worden opgeluisterd met voorgelezen tekstfragmenten en met geluidsfragmenten die karakteristiek zijn voor de periode die aan bod is. Onder de ‘toppers van toen’ bevinden zich auteurs als J.F. Oltmans, Walter Scott, J.J. Cremer, Courts-Mahler en Top Naeff.
In verband met de ontwikkelingen rond de invulling van Hilversum 5 zijn de uitzendtijden van de radioprogramma's momenteel nog niet bekend.
In de Vlaamse uitzendingen zal meer aandacht worden besteed aan de figuren die terecht of ten onrechte door de literatuurgeschiedenis naar een tweede plan zijn verwezen. Men probeert ook de sociale omgeving waarin het literaire gegeven zich afspeelde te peilen en de wisselwerking tussen literatuur en maatschappelijk gebeuren. Dit wordt vooral aan de hand van fragmenten geïllustreerd.
Cursusboek: In het cursusboek staat de historische ontwikkeling van de Nederlandse en Vlaamse literatuur centraal. Binnen het actie-reactie kader wordt aandacht besteed aan de historische achtergrond, de internationale ontwikkelingen en invloeden en aan de receptie door het lezend publiek.
Behalve als begeleidend materiaal bij de televisie- en radiouitzendingen fungeert het boek ook prima als informatief naslagwerk.
Medewerkende auteurs zijn: Ton Anbeek, Hugo Brems, Piet Couttenier, Ada Deprez, Marcel Janssens, Harry Scholten, Joris Gerits, Paul de Wispelaere, Peter van Zonneveld, Paul van Aken en A. Musschoot.
In het cursusboek worden de volgende onderwerpen aan de orde gesteld: 1. De historische roman in Noord-Nederland; 2. Hendrik Conscience en de roman in de Vlaamse romantiek; 3. De idealistische literatuur in Nederland en Vlaanderen; 4. Twee kritische geesten: Douwes Dekker/Busken
| |
| |
Huet; 5. Guido Gezelle: het grote herstel en de nieuwe poëzie; 6. De beweging van Tachtig; 7. Het tijdschrift Van Nu en Straks: vernieuwing in Vlaanderen; 8. Het Naturalisme in Nederland en Vlaanderen; 9. Symbolisme en vergeestelijking; 10. Het Modernisme; 11. Literatuur en maatschappij in de jaren dertig; 12. Naoorlogs proza; 13. Ontwikkelingen in de poëzie na zestig; 14. Literatuur op de boekenmarkt.
Cursusprijs en bestelwijze: De prijs van het cursuspakket bedraagt ƒ 25, - / BF 465.
U kunt het pakket bestellen door dit bedrag over te maken op postgiro 544232 t.n.v. Teleac, Utrecht, onder vermelding: Nederlandse literatuur na 1830. Of op postrekening 000-0074040-29 van de brt in Brussel.
Eveneens bestaat de mogelijkheid de audiocassette, waarop stemmen van bekende literatoren zoals Streuvels, Van Ostayen, Roland Holst en Mulisch zijn vastgelegd, te bestellen. In dat geval dient u voor het cursuspakket ƒ 32,50 / BF 605 over te maken.
| |
Teletekst literair
Vanaf 1 september 1984 zijn de nos en de brt begonnen met een experiment van de Stichting Teletekst Literair (tti). Dagelijks wordt een literair ‘periodiek’ uitgezonden op de pagina's 411 van de nos en 191 van de brt. Elke pagina omvat 22 regels van 40 tekens, dus erg omvangrijk kunnen de teksten niet zijn.
De initiatiefnemers van deze teletekstrubriek, Teun de Lange en Wim Hofman, hebben van het ministerie van wvc een subsidie voor een jaar gekregen van ruim tweeëntwintigduizend gulden. De ervaringen met het project moeten na ongeveer een jaar worden gerapporteerd aan wvc alvorens een nieuwe subsidie in overweging zal worden genomen.
Omdat de ruimte zo gering is, denkt de redactie de uitzendingen te beperken tot gedichten of fragmenten van recent proza, toneel of vertalingen en nieuws uit de literaire wereld. Men denkt voorts aan korte besprekingen van nieuw werk of van verschenen tijdschriftnummers en aan aankondigingen. Het medium leent zich uiteraard speciaal voor grafische experimenten met teksten.
De redactie van Teletekst Literair bestaat uit de vaste informanten van de rubriek. Voor België zijn dat Willy Tibergien, Roland Jooris en Frank de Kriets, en voor Nederland Wim Hofman, Jan Smeekens en Frans van Dixhoorn. De redactie hoopt dat literatoren de mogelijkheden van het medium zullen gaan inzien en die ook zullen uitbuiten. Materiaal voor Teletekst Literair kan worden toegezonden aan de redactie ttl, St. Kwintensberg 65A, 9000 Gent (Tel. 09-32-32370474 voor Nederland, 03-2370474 voor België).
GvB
Suggesties voor deze rubriek aan: Instituut voor Neerlandistiek Spuistraat 134, kamer 456 (afd. DNL), 1012 VB Amsterdam, tel. 020-5254718
|
|