Literatuur. Jaargang 1
(1984)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 197]
| |
Op het spoor van een tekst
| |
[pagina 198]
| |
de Nederlander bijna zeventig, maar ze deelden een warme belangstelling voor de Middelnederlandse letteren, en hun nagelaten correspondentie is ook grotendeels aan dat onderwerp gewijd. Willems was begonnen met het aanleggen van wat bij zijn dood een aanzienlijke collectie handschriften zou blijken te zijn, en meestal ging het zo dat hij Bilderdijk op de hoogte stelde van nieuwe aanwinsten, en in een adem zijn hulp inriep bij wat hij niet wist of begreep. In april had hij geschreven over manuscripten van de Rijmbijbel, Der nature bloeme en de Roman van de roos, en die op Bilderdijks aanraden ook gekocht; nu, in juli, meldt hij de vondst van twee fragmenten die hij in boekbanden heeft aangetroffen, en waarvan hij de afschriften op een apart blaadje bijvoegt. Het is het tweede fragment, dat ons hier verder zal bezighouden. | |
Het documentDe transcriptie van Willems vindt men op bijgaande afbeelding; om het verwijzen te vergemakkelijken is het wenselijk er eerst een afdruk van te geven. Die is niet zozeer diplomatisch als wel optisch: een poging om met drukletters precies hetzelfde visuele effect te bereiken als Willems met de pen tot stand bracht. Ik heb de stukjes tekst a t/m d geletterd en de regels doorlopend genummerd; de marginalia bij het laatste stukje (d), die bijna alle van Bilderdijk zijn, heb ik weggelaten. 1[regelnummer]
.....te daer si die co. p̄p̄ a
2[regelnummer]
.....v'dienē mettē gichtē mijn
3[regelnummer]
.....hi ons the staden sta
4[regelnummer]
.....hem altemale af ga
5[regelnummer]
.....'pine die graue henē vert
6[regelnummer]
..Aldus the bordele wert
verso
7[regelnummer]
En̄ willē dies sijt wijs b
8[regelnummer]
Quam in die sale gegaen
9[regelnummer]
En̄ groete dē co. saen
10[regelnummer]
h' co. seit hi god onse here
11[regelnummer]
moet v gheuen bliscap ēn̄ ere
12[regelnummer]
God lonu h' willen seide p̄p̄
13[regelnummer]
sijn
recto
14[regelnummer]
Al te saen latine varenc
15[regelnummer]
Die v weder wonnē tuaren
16[regelnummer]
Al vlaendrē ēn̄ henengouwe
17[regelnummer]
Dit warense v getrouwe
18[regelnummer]
En̄ Ridsarde van normēdien
19[regelnummer]
brachtē si met sire ptien
20[regelnummer]
maghen....d
21[regelnummer]
Dene sent ioffroete dē an...
22[regelnummer]
En̄ dander hugē vā car....
23[regelnummer]
En.....
24[regelnummer]
Ten h'toghe garine the....
25[regelnummer]
En̄ segt hem dat hier es....
26[regelnummer]
..n int hof vā parijs
Deze flarden stelden iemand in 1825 voor de grootste problemen. Men ziet de beide correspondenten - het zij zonder enig leedvermaak gezegd - bij herhaling mistasten. Zo schrijft Willems het fragment zonder een spoor van aarzeling toe aan ‘het verloren geraekte nederd. werk van Clais ver Brechten, de Willem van oranje’, en lost Bilderdijk in zijn antwoord ‘car.’ (vs 22) ten onrechte op tot carousijn. Maar hij heeft weer goed gezien dat ‘an’ in vs 21 angevijn moet zijn, en naar mijn mening verdient het werk, gedaan door Bilderdijk en zijn tijdgenoten, meer | |
[pagina 199]
| |
respect dan er doorklinkt in de misprijzing van Jonckbloet: ‘dilettantisme, dat regts en links, zonder bepaald doel, beuzelend, zonder systeem, zonder overtuiging, in plaats van de wetenschap, een schrale onvruchtbare liefhebberij heeft daargesteld.’ Dat is hier althans niet van toepassing. Wat wij zien, is een tweetal enthousiaste amateurs, aan de vooravond van de systematische beoefening van de mediëvistiek, met een kennis die daardoor werd bepaald en beperkt. Bilderdijk besefte dat ook: ‘de brokken zijn te klein, en alle samenhang ontbreekt.’ Met deze uitspraak doet Bilderdijk mij onweerstaanbaar aan Watson denken, die Holmes de hoed teruggeeft en zegt: ‘Ik zie niets.’ En er gaat iets als een jongensdroom in vervulling, wanneer je daarop kunt antwoorden: ‘Het ligt misschien niet zo erg voor de hand, en toch zijn er een paar dingen uit op te maken die heel duidelijk, en enkele andere die op zijn minst zeer waarschijnlijk zijn. Deze tekst stond op een strookje perkament van ongeveer 4 bij 16 centimeter. Het werd horizontaal afgesneden van een blad in A4-formaat, waarop aan elke kant twee kolommen van 41 regels stonden. Het blad was het 110de van het handschrift. Het verhaal was een Middelnederlandse vertaling van een Oudfrans chanson de geste, en ging over een eindeloze vete tussen twee adellijke partijen ten tijde van koning Pepijn. Tussen het derde en het vierde fragment wordt de koningin door haar man in het gezicht geslagen. O ja, het handschrift werd kort na 1300 geschreven en ruim 200 jaar later vernield.’ In wat nu volgt zal, volgens de beste tradities van het speurdersverhaal en onder gelijktijdige verklaring dat elke overeenkomst met het werk van Umberto Eco op toeval berust, worden uitgelegd waar al die vaststellingen vandaan komen. | |
Het handschriftAllereerst dient gezegd dat het afschrift van Willems ons enige materiaal vormt: het fragment zelf is zoekgeraakt, naar te vrezen valt voorgoed. In 1838 wordt het nog vermeld door Franz Joseph Mone, maar wanneer Willems in 1846 gestorven is en zijn handschriftencollectie in het bezit komt van de Bourgondische Bibliotheek te Brussel, ontbreekt het fragment op de inventarislijst. In de Koninklijke Bibliotheek Albert I (zoals de Bourgondische Bibliotheek later ging heten) is het dan ook nergens te vinden. Met dank aan Willems leggen we zijn kopie onder een vergrootglas, en beperken ons voorlopig tot de interpretatie van vier gegevens: (1) het zijn paarsgewijs rijmende verzen; (2) het zijn vier stukjes tekst; (3) voor b staat ‘verso’, voor c ‘recto’; (4) volgens Willems was het één stuk perkament. Daar volgt onmiddellijk uit, dat de transcriptie de werkelijkheid geweld aandoet in zoverre de vier stukjes onder elkaar staan. Alles wijst erop dat van een handschrift in twee kolommen (zoals vers-handschriften veelal waren) een horizontale reep is afgesneden;Dit is in overeenstemming met gegeven (3), indien Willems daarmee tenminste bedoelde dat a en b op de ene, c en d op de andere kant van het blad stonden. Maar Willems spreekt zichzelf tegen: als men de termen ‘verso’ (achterkant) en ‘recto’ (voorkant) letterlijk neemt, is de volgorde abcd foutief: het zou cdab moeten zijn. Het is echter de vraag hoe hij dit, zonder het verhaal te kennen, kon weten en daarom doen we er verstandig aan, dit deel van zijn getuigenverklaring voorlopig te veronachtzamen. Het gaat er alleen maar om, dat a op de achterkant stond van d, en b op de achterkant van c. Men kan dat ook zien: waar a de beginwoorden mist, ontbreken in d de rijmwoorden. Nu wordt het wat ingewikkelder. Zonder het hele blad gezien te hebben kan men uit wat ervan overbleef opmaken dat het aantal regels van iedere kolom oneven is geweest. Daarvoor moeten we een zijsprongetje maken naar de vervaardiging van handschriften. De kolommen werden, voordat de kopiïst begon te schrijven, met horizontale en verticale potloodlijnen afgebakend, en wel zo dat de linker- en de rechterkolom in alle opzichten even hoog waren, voor- en achterkant in alle opzichten elkaars spiegelbeeld. Toegepast op ons fragment wil dit zeggen dat de verzen 1-7-14-21 op precies dezelfde hoogte staan, 2-8-15-22 ook, enzovoort. De woorden ‘sijn’ (vs 13) en ‘maghen’ (vs 20) vallen er enigszins buiten: dat zijn resten van een volgende of vorige regel die nog net leesbaar zijn. Dit leidt tot onderstaande afbeelding, een soort uitvergroting van de vorige: | |
[pagina 200]
| |
Een volgende observatie leert, dat a en b wat de rijmorde betreft verschillen: aabbcc tegenover abbccd, terwijl c weer hetzelfde is als a. De enige verklaring daarvoor is dat de kolommen een oneven aantal regels tellen: de linkerkolom eindigt dan bijvoorbeeld met denken/schenken/zeven (aab), de rechterkolom begint met kleven/acht/wacht (bcc), en zo worden de rijmschema's elkaars tegenovergestelde. Daaruit volgt ook, dat d zal gaan zoals b; voor de reconstructie van de rijmwoorden is dit een onmisbaar gegeven. | |
Het verhaalValt er achter te komen tot welk verhaal ons fragment heeft behoord? Het kan, maar er is enig geluk voor nodig. Zo'n identificatie verloopt meestal via de namen, en omdat de afkorting ‘p̄p̄’ ongetwijfeld ‘Pepijn’ betekent, belanden we in de sfeer van de chansons de geste. Daar is een register van eigennamen op, de Table des noms propres van Langlois, waarvan de beperkingen genoegzaam zijn bepaald door het feit dat het dateert van 1904, en alleen verwerkte wat tot dan toe in druk was verschenen. Men raadpleegt het dus nog wel eens tevergeefs, maar in dit geval is het geluk met ons: de grootste gemene deler van Bordeaux (=bordele, vs 6), Willem, Ridsard, Ioffroet, Huge en Garijn is een roman over de laatstgenoemde, Garin le Loherain. Daar is een moderne uitgave van, met een volledig register, en na wat geblader laat de gezochte passage zich ontdekken. Het is in het laatste gedeelte. De Lohérains of Lotharingers, de ‘goeden’ in het verhaal, zijn bezig zich op de ‘slechten’, de Bordelais, te wreken voor de dood van Garins broer Bègues. Guillaume de Blanchefort, een van de Bordelais, gaat met een flinke omkoopsom naar Parijs, om Pepijn zover te krijgen dat hij de Lohérains een jaar lang zijn steun onthoudt. De koning heeft daar wel oren naar, maar koningin Blanchefleur, die altijd op de hand van Lotharingen is, protesteert heftig en wordt door haar echtgenoot in het gezicht geslagen. Ze stuurt brieven rond om haar partijgenoten te waarschuwen. Met hulp van de Franse tekst kunnen nu de gaten in en tussen onze fragmentjes worden gedicht, maar het is raadzaam daarbij nóg een gegeven te betrekken. Van het Franse chanson is namelijk al sinds lang een Middelnederlandse vertaling bekend, deel uitmakend van een vrij ingewikkeld complex dat de titel Roman der Lorreinen heeft gekregen. We bezitten fragmenten van twee handschriften die zo'n vertaling bevatten: van het ene slechts één blad, in de Universiteitsbibliotheek te Leiden, van het andere vijf bladen, in de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag. Het nieuwe fragment zou een derde handschrift kunnen representeren, maar ook uit een van de bekende afkomstig kunnen zijn. Het Leidse komt daarvoor niet in aanmerking omdat het een even aantal regels (46) per kolom heeft, maar het Haagse is een serieuze gegadigde. Een oneven aantal regels (41), verscheidene overeenkomsten die weliswaar niet doorslaggevend zijn maar de identificatie ook niet in de weg staan, en één zeer frappante gelijkenis. Driemaal is het voorzetsel ‘te’ gespeld als ‘the’. Het lijkt onbeduidend, maar deze schrijfwijze is hoogst uitzonderlijk (in 1825 was de aandacht van Willems er al op gevallen) en komt in de Haagse fragmenten op duizend verzen meer dan vijftig maal voor. Dat we hier met restanten van een en hetzelfde handschrift te maken hebben, is zeer aannemelijk. In het volgende neem ik aan dat het zo ís. Wat we van de Haagse fragmenten weten kunnen we nu op het nieuwe fragment overdragen. Het werd geschreven in de eerste helft van de 14de eeuw en zag eruit als op bijgaande afbeelding. Een volledig blad was ongeveer 21 bij 30 cm; uit de afmetingen van de schrijfspiegel laat zich de grootte van ons fragment afleiden: minstens 3,5 cm hoog, hoogstens 17 cm breed. Verder kan men de plaats in de codex zo ongeveer berekenen. Het blad waarvan afb. 4 de achterkant te zien geeft, was waarschijnlijk het 96ste. Ons fragment kwam daarna: de afstand bedraagt in de Garin ongeveer 1600 verzen. We weten dat de vertaler het Frans op de voet volgde, maar daarvoor 30 à 40% meer verzen nodig had. De lacune zal dus in de vertaling een slordige 2200 verzen hebben geteld, wat neerkomt op ruim 13 bladen. Als dat allemaal klopt, is ons fragment een strook van blad 110. Waar die strook precies werd weggesneden weten we niet, maar op grond van de restanten van b 13 en d 20 zal | |
[pagina 201]
| |
Roman der Lorreinen, 's-Gravenhage, KB, hs 131 D 1
het niet helemaal bovenaan en niet helemaal onderaan zijn geweest. Wel weten we dat de verzen die in a, b, c en d op gelijke hoogte staan, 41 regels van elkaar verwijderd zijn, en op grond daarvan kunnen we een versnummering aanbrengen. Met het Franse voorbeeld en het Middelnederlandse rijmschema kunnen we enkele stippeltjes door woorden vervangen, en passent een kennelijke verlezing van Willems in c 17 corrigerend. Ontlenen we vervolgens de verbindende tekst aan de Garin, dan weten we in hoofdzaak wat op blad 110 heeft gestaan. | |
ReconstructieEr wordt allerwege gevochten. De Lorreinen bevinden zich in gebieden die de hunne niet zijn, maar hun tegenstanders zitten niet stil. Haimijn wil naar Bordeaux om zijn mannen op te roepen, en Willem van Blanchefort geeft te kennen: ‘Ik zal naar Frankrijk gaan, 001[regelnummer]
(Och)te daer si die coninc Puppijn,
002[regelnummer]
(Ende) verdienen metten gichten mijn,
003[regelnummer]
(Dat) hi ons the staden sta
004[regelnummer]
(Ende) hem altemale af ga.’
005[regelnummer]
(Met) pine die grave henen vert
006[regelnummer]
Aldus the Bordele wert
(om te zien of koning Pepijn daar is, en ik zal met mijn geschenken bewerkstelligen dat hij ons zal helpen en hen volkomen in de steek zal laten.’ Met moeite gaat de graaf (Haimijn) aldus weg naar Bordeaux) tot de paarden doodop zijn. Hij vreest te laat te zullen komen, maar er staat de Lorreinen nog veel strijd te wachten. Intussen laadt Willem vier paarden vol met kostbaarheden, gaat op weg en vindt Pepijn in Parijs. Hij stijgt af 042[regelnummer]
Ende Willem, dies sijt wijs,
043[regelnummer]
Quam in die seal gegaen
044[regelnummer]
Ende groete den coninc saen.
045[regelnummer]
‘Her coninc,’ seit hi, ‘God onse here
046[regelnummer]
Moet u gheven bliscap ende ere.’
047[regelnummer]
‘God lonu, her Willem,’ seide Puppijn.
048[regelnummer]
........................sijn
(En Willem, moet u weten, kwam de ridderzaal binnen en groette de koning meteen. ‘Heer koning,’ zei hij, ‘God onze heer moge u geluk en aanzien geven.’ ‘God lone het u, heer Willem,’ zei Pepijn.) Hij verbaast zich erover dat Willem naar hier heeft durven komen, waar het wemelt van de vijanden. Deze biedt zijn geschenken aan, op voorwaarde dat de koning een jaar lang de oorlog de oorlog zal laten, zonder te interveniëren ten gunste van de Lorreinen. Pepijn stemt toe, maar de koningin komt voor haar verwanten op: 083[regelnummer]
‘Al te saen latine varen
084[regelnummer]
Die u weder wonnen twaren
085[regelnummer]
Al Vlaendren ende Henengouwe.
086[regelnummer]
Di(c) warense u getrouwe
087[regelnummer]
Ende Ridsarde van Normendien
088[regelnummer]
Brachten si met sire pertien
(‘Al te snel laat u hen gaan die voorwaar heel Vlaanderen en Henegouwen voor u heroverd hebben. Dikwijls zijn ze u trouw geweest en Ridsard van Normandië brachten zij met zijn aanhang) naar het hof in Parijs, waar hij zich aan u onderwierp. U vergeet alle diensten die de Lorreinen u bewezen hebben. En u, Willem, smerige verrader, zag ik liever dood.’ De koning wordt kwaad en slaat haar op de neus, zodat het bloed eruit komt. De koningin bedankt hem op honende toon, ontbiedt de kapelaan naar haar vertrekken en draagt hem op: ‘Schrijf brieven voor 123[regelnummer]
.................(den) maghen (mijn).
124[regelnummer]
Dene sent Joffroete den An(gevijn)
125[regelnummer]
Ende dander Hugen van Ca(merike)
126[regelnummer]
En(de)................
127[regelnummer]
Ten hertoghe Garine the (Mes)
128[regelnummer]
Ende segt hem dat hier es
129[regelnummer]
(Come)n int hof van Parijs
(mijn verwanten. Stuur de ene aan Godfried van Anjou en de tweede aan Hugo van Kamerijk, en............naar hertog Garijn in Metz, en deel hun mee dat hier gekomen is aan het hof van Parijs) Willem van Blanchefort, die de koning heeft overgehaald u in de oorlog niet te steunen. Zorg ervoor dat hij bij zijn vertrek wordt gedood!’ De boden verlaten de stad. | |
[pagina 202]
| |
Behalve de inhoud kan ook de uiterlijke vorm gereconstrueerd worden. Onderstaande afbeelding vertoont daarvan het resultaat; eerlijkheidshalve beken ik dat het een collage is van woorden en letters, uit de Haagse fragmenten geknipt. Het is bedoeld als benadering, maar wie het een vervalsing wil noemen, geef ik zonder tegenstribbelen gelijk. Eén detail moet nog worden verantwoord. In a ontbreken aan alle verzen de eerste letters, behalve aan vs 6, dat volledig lijkt te zijn. Een plausibele verklaring is, dat vs 5 begon met een twee regels hoge, rood of blauw gekleurde hoofdletter, waardoor het volgende vers insprong en zo in zijn geheel leesbaar kon blijven. Men ziet hetzelfde op het hierboven afgebeelde blad uit de Haagse fragmenten, onderaan de eerste kolom.
‘Maar,’ vraagt iemand van nu zich onthutst af, ‘wie snijdt er nou een handschrift aan stukken?’ De man die het deed zou over deze vraag hogelijk verbaasd zijn geweest, even verbaasd als wij wanneer men ons vroeg: ‘Wie gooit er nou oude kranten weg?’ In de 16de eeuw sprak het vanzelf dat je volslagen verouderde handschriften, met een oninteressante en bovendien nauwelijks te lezen tekst, gewoon gebruikte als oud perkament. Zo vinden we fragmenten van ons handschrift terug als kaften in de administratie van de Dom te Utrecht (om stukken die lopen van 1533 tot 1555), en in de band van een boek uit 1551. Alle gebruiksvoorwerpen, ook handschriften, zijn nu eenmaal onderworpen aan de wet dat ze eerst in gebruik, daarna in onbruik, en tenslotte in de mode zijn. Dat is de grondslag van het antiquariaat. En zo is het niet eens vreemd, dat een snipper perkament door Jan Frans Willems en in dit artikel is vereerd met een hoeveelheid aandacht, die de 16de-eeuwse vandaal met stomheid zou hebben geslagen. | |
EpiloogVan Willems naar Watson was maar een stap. We keren nog eenmaal terug naar het gesprek in Baker Street 221b, maar nu om een enkel verschil aan te wijzen. Wanneer de dokter zegt dat hij niets ziet, antwoordt Holmes: ‘Integendeel, Watson, je ziet alles. Maar je verzuimt je gevolgtrekkingen te maken uit wat je ziet. Je moet niet bang zijn om je verstand te gebruiken.’ Daarin heeft Holmes ongelijk. Het is niet zo dat we eerst waarnemingen doen en pas daarna conclusies trekken. Integendeel - we weten welke conclusies er mogelijk zijn, en op grond daarvan verrichten we waarnemingen. We zien, omdat we ernaar zoeken. En als we meer zien dan Willems, is het omdat anderhalve eeuw filologie ons geleerd heeft waar we moeten kijken. Mede daarom past het ons niet, Willems even hautain te bejegenen als gebeurde met de verhaalfiguur die we een ogenblik tot zijn evenknie hebben gemaakt. De onderzoeker dient bescheiden te zijn. Ook al waant hij zich soms Sherlock Holmes, hij is niet meer dan een beginnende speurder.Ga naar voetnoot* | |
LiteratuuropgaveDe briefwisseling tusen Willems en Bilderdijk maakt deel uit van: Ada Deprez, Brieven van, aan en over Jan Frans Willems 1793-1846. Teksten II 1825-1829. Brugge, 1968, met name blz. 76-82. Het origineel van de brief van 25 juli 1825 bevindt zich in de Universiteitsbibliotheek te Leiden onder signatuur ‘Ltk. 1002, J.F. Willems-5’. Meer over W.J.A. Jonckbloet en de zijnen is te vinden in: G. Karsten, 100 jaar Nederlandse philologie. M. de Vries en zijn school. Leiden, 1949. De eigennamen van de meeste chansons de geste in: E. Langlois, Table des noms propres de toute nature compris dans les chansons de geste imprimées. Paris, 1904. De Franse paralleltekst van het fragment is vs 13855-13950 van: Garin le Loheren According to Manuscript A [...]. By J.E. Vallerie. Ann Arbor, 1947. De fragmenten van de Roman der Lorreinen worden opgesomd in: Bart Besamusca, Repertorium van de Middelnederlandse Karelepiek [...]. Utrecht, 1983, blz. 126-133, alwaar alle belangrijke literatuur. Over de samenhang tussen de fragmenten bestaat geen recente publikatie; soms aanvechtbaar, maar met kennis van zaken geschreven is: G. Huet, ‘Les fragments de la traduction néerlandaise des Lorrains’, Romania 21 (1892), blz. 361-399. Illustratief over de versnippering van handschriften tot fragmenten: Het middeleeuwse boek in Groningen [...]. O.r.v. Jos M.M. Hermans. Groningen 19812. |