| |
| |
| |
Een middeleeuwse Ovidius
A.M.J. van Buuren
A.M.J. van Buuren (1932) is wetenschappelijk hoofdmedewerker bij de sectie Middelnederlandse letterkunde van het Instituut De Vooys voor Nederlandse taal- en letterkunde aan de Rijksuniversiteit te Utrecht. Hij houdt zich voornamelijk bezig met de literatuur uit het graafschaf Holland in de periode 1350-1450.
Op een dag in het jaar 1411 loopt een diplomaat uit Den Haag te wandelen langs de Tiber. Hij is melancholisch gestemd. Plotseling verschijnt hem een jonkvrouw. Zij draagt een kostbare kroon. Haar ogen zijn dichtgebonden met een witte doek. Zij heeft bij zich een met bloed overdekte speer en een vuur. Zij komt aangevlogen en houdt halt bij de wandelaar. ‘Wees niet treurig,’
Het begin van Der minnen loep in het handschrift dat eigendom is van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde en dat bewaard wordt in de Universiteitsbibliotheek Leiden (Ltk. 205). Het gaat om een klein handschrift, vermoedelijk voor particulier gebruik. Op de pentekening links o.a. een vrouwenfiguur die een met pijlen doorboord hart in haar linker hand houdt
zegt zij, ‘het komt allemaal in orde. Ik heb een klein verzoek.’ Dan vraagt zij hem zich de dichters in herinnering te roepen, gebruik te maken van de door dezen geschreven liefdesgeschiedenissen en die te vertellen aan vrouwen, ridders en knechten die niet weten wat liefde is. Ook moet hij alles wat hij van de liefde weet, beschrijven, zodat uit zijn werk te leren valt wat liefde nu toch eigenlijk inhoudt. De jonkvrouw stelt zich voor: Venus is haar naam. De diplomaat kan het verzoek niet weigeren. Hij besluit tot het schrijven van een liefdesleer.
Een zonderling, naïef verhaaltje, zo lijkt het. In werkelijkheid ligt het anders.
Het vertelsel uit de eerste alinea is een vrije parafrase van het begin van Der minnen loep (‘de loop, de gang van zaken, met betrekking tot de liefde’), een leerdicht van meer dan 11.000 versregels. De wandelende diplomaat is de grafelijk ambtenaar Dirc Potter (± 1370-1428). In zijn jeugd heeft hij de Latijnse school doorlopen. Als jongeman van een jaar of zestien treedt hij in de voetstappen van zijn vader: hij vindt werk bij graaf Albrecht van Beieren. Hij maakt aan het hof carrière en blijft tot zijn dood in 1428 in dienst bij de elkaar opvolgende gezagdragers. In 1411 vertrekt hij voor meer dan een jaar naar Rome met een geheime diplomatieke zending. Daar heeft hij het idee opgevat Der minnen loep te schrijven en waarschijnlijk is het werk daar ook door hem ten uitvoer gebracht.
Uiteraard heeft de diplomaat Potter aan de boorden van de Tiber niet een visioen van Venus gehad. De auteur Potter maakt gebruik van een literaire truc om zijn werk in te leiden. Hij doet het voorkomen alsof de verteller van het leerdicht (de ‘ik’) door nie- | |
| |
Handschrift Leiden, Universiteitsbibliotheek, Ltk. 205, fol 8 recto: het begin van het verhaal Van Phillis ende Demophon. De pentekening links brengt het verhaal in beeld
Handschrift Leiden, Universiteitsbibliotheek, Ltk. 205, fol. 77 recto: het begin van het verhaal Van die burchgravinne van Vergij. Dit beroemde verhaal uit de Franse letterkunde is door Potter bewerkt voor het tweede boek van Der minnen loep. Hij geeft het als voorbeeld van goede minne. De pentekening links geeft de hoofdmomenten van het verhaal weer
| |
| |
mand minder dan de liefdesgodin Venus is benaderd om dit langademige werk te gaan schrijven. Zo'n opdracht is in de middeleeuwen heel gewoon. Wij kennen veel letterkundige werken die in opdracht of op verzoek van een rijke of een machtige zijn geschreven, en de auteurs vermelden dat dan ook. Het aardige bij Potter is, dat het wordt voorgesteld alsof die opdracht hier komt van haar die machtig is in de liefde. De vondst van deze variatie op een bekend letterkundig motief is een verrassend begin.
Intensieve lectuur van de 11.000 versregels die daarna volgen levert nog veel meer verrassingen op. Enkele daarvan worden hieronder behandeld. Vooraf echter moet voor een goed begrip de inhoud van het werk uitvoerig worden samengevat.
| |
De inhoud van Der minnen loep
Der minnen loep is, als gezegd, een leerdicht over de liefde. De leer, de ‘theorie’, wordt echter voortdurend toegelicht door vertellingen, in totaal ongeveer zestig. Die verhalen heeft de schrijver voor een groot deel ontleend aan de Latijnse auteur Ovidius en aan de Bijbel. Alle liefdesgeschiedenissen worden opgedist om de theorie te concretiseren. Zo'n procédé is in de middeleeuwen dikwijls toegepast, bijv. bij preken. Het verhaal maakt aanschouwelijk wat de leer abstract uiteenzet. In Der minnen loep houden ‘theorie’ en ‘praktijk’ elkaar in evenwicht: aan beide worden ongeveer 5500 verzen besteed. De schrijver heeft de dubbele opdracht van Venus wat dat betreft perfect uitgevoerd.
Der minnen loep bestaat uit vier boeken, ongelijk van lengte. In elk wordt één soort van liefde of minne behandeld: het eerste boek bespreekt de ghecke minne, het tweede de goede, het derde de ongheoerlofde, en het vierde de gheoerlofde minne. Het geheel wordt voorafgegaan door een proloog. Daarin wordt allereerst het Venusvisioen beschreven. De rest gaat in op het begrip liefde. In ieder geval, zo zegt de verteller, is liefde een zware last en hij wil daarom niemand ‘ter minnen noden’. Maar als iemand er zich toch aan overgeeft, dan wil hij wel als raadgever optreden. Nu zijn er veel soorten liefde: liefde tot God, liefde voor ouders, familie en vrienden, liefde voor rijkdom en goederen, dieren en waardevolle voorwerpen, liefde ook voor de hogergeplaatste. Maar over dat alles zal het niet gaan. Der minnen loep behandelt de liefde die harten doet breken, de liefde tussen twee mensen.
Die liefde nu onderscheidt de auteur in vier typen. Dat maakt hij pas aan het eind van het eerste boek duidelijk. Ook dat is een letterkundige manier van presenteren: de lezer wordt eerst een onbekend land binnengevoerd en pas gaandeweg ontdekt hij wat er allemaal aan de hand is. Het eerste boek bespreekt de ghecke minne, maar het duurt honderden verzen voor de lezer dat te weten komt. De schrijver blijkt een goed didacticus: niet recht toe, recht aan, doch spelender-, vertellen-derwijs, geeft hij zijn leerlingen les. Na de proloog begint hij zijn eigenlijke werk met een verhaal, de treurige geschiedenis van Phyllis en Demophon. Als Demophon na de val van Troje naar huis terugkeert, wordt hij door een storm gedwongen in Rhodope aan land te gaan. Daar ontmoet hij koningin Phyllis. Zij worden verliefd en zweren elkaar trouw. Na twaalf dagen gaat de storm liggen. Demophon reist af naar Athene, maar belooft spoedig terug te komen en dan met Phyllis te trouwen. Doch hij vergeet haar. Zij wordt zo wanhopig, dat ze in zee springt en verdrinkt. Kijk, zegt de verteller, je moet ook niet zó, maar op een verstandige manier liefhebben en bij ontrouw in stilte lijden. Word nooit wanhopig en trek je niet terug in de eenzaamheid.
De lezer - de leerling - wordt op deze wijze langzaamaan diets gemaakt waar het om gaat en hoe het zit. Hij leest en herleest, onthoudt de verhalen, en begint geleidelijk ook de theorie onder de knie te krijgen. Potters verteller is een meester in het onopvallend herhalen van de leerstof. Zo ontdekt de leerling wat ghecke minne is. Het blijkt, in één woord, te gaan om ondoordachte liefde: geef je niet over aan iemand die je eigenlijk niet kent, een vreemdeling bij voorbeeld; ga nooit overhaast, onbedachtzaam, onberaden, roekeloos, te werk; mijd dwazen. Ghecke minne leidt tot wanhoop en dood, vaak tot zelfdoding. Als medicijn tegen deze dwaze liefde zijn vooral drie dingen aanbevelenswaardig. Allereerst geduld oefenen - ‘verbeyden’ - met name door in het begin nauwkeurig na te gaan hoe het is met iemands omstandigheden, zodat men weet waar men met hem of haar aan toe is. In de tweede plaats dient men ‘mate’ te betrachten: het liefdesvuur moet niet al te fel branden voordat men volstrekt zeker is van de gevoelens der andere partij. Het derde geneesmiddel is bezonnenheid, ‘sinlicheit’ in het Middelnederlands. Ghecke minne is verwerpelijk. Iedereen behoort uit te zijn op goede minne. Over die liefde gaat het tweede boek.
Dit tweede deel van Potters leerdicht is het uitvoerigst. De auteur brengt van alles ter sprake. De goede minne wordt gekenmerkt door vier eigenschappen: zij is trouw, maakt de gelieven als het ware aan elkaar gelijk, is edel van aard, en bewaart de kuisheid. Omstandig wordt uiteengezet, dat deze liefde vier gradaties kent. Zij neemt een aanvang terwijl de aspirant-gelieven in gezelschap van derden zijn: zij zien elkaar op straat of ergens buiten. Dat is het begin, de eerste ‘trap’. In het volgende stadium zijn zij uitsluitend in elkaars gezelschap ‘in den gairde’: zij praten samen en wisselen lieve woordjes; zodra er anderen in de buurt zijn, gedragen zij zich afstandelijk ten opzichte van elkaar. In de derde fase hebben zij intiem lichamelijk contact ‘daer boven in die camer’: zij omhelzen elkaar, strelen en kussen ‘menichwerff’, maar gaan niet over tot de coïtus. Dat laatste stadium, de vierde, hoogste trap, is voorbehouden aan gehuwden. Dit vierde stadium van de goede minne is de gheoerlofde minne. Deze zal apart in het vierde boek worden behandeld.
| |
| |
Een pagina uit een handschrift met de tekst van Ovidius' Remedia amoris (Leiden, Universiteitsbibliotheek, B.P.L. 161, fol 8 recto). Op deze foto is zeer duidelijk te zien hoe zo'n handschrift-met-commentaar er uit ziet: de wat forser geschreven regels omvatten twaalf regels van Ovidius; de rest is middeleeuws commentaar
Bij alle vier de fasen behoort een deugd, die het bereikte stadium om zo te zeggen begeleidt: mate, wijsheit, starcheit en rechtveerdicheit. Die deugden - de vier zogenoemde kardinale deugden - worden gepersonificeerd voorgesteld. Zij dragen symboliserende kleding in symboliserende kleuren. Starcheit bijv. is nodig om in het derde stadium de brand der zinnen in bedwang te houden. Zij is gekleed in het rood van zowel de blijdschap als de eerbaarheid.
Na de behandeling van de fasen en de deugden wijst de verteller erop, dat de liefde grillig is: zij doet wat zij wil, de mens is van haar afhankelijk.
Intussen is het van belang dat iedereen beseft, dat dwang en geweld in de liefde geen rol mogen spelen. Zij zijn verwerpelijk. List echter mag men wel gebruiken: op een handige manier de geliefde veroveren is toegestaan, mede omdat listig optreden schande kan voorkomen. Het probleem ‘eerschande’ blijkt een teer punt. Men moet altijd zorgen dat voor de buitenwereld de eer bewaard blijft, want iets ernstigers dan schande is ondenkbaar. Ook wanneer men zondigt voor God, moet men naar de mensen toe de eer trachten te behouden.
Onontbeerlijk is in liefdesaangelegenheden de steun van een betrouwbare vriend. Deze is nodig als intermediair, als hulp. Niets beters op aarde dan een goede vriend, trouw totter dood en troostend in verdriet.
Aan het eind van dit boek roept de verteller de vrouwen op zich niet aan de liefde te onttrekken en zich zijn lessen goed in het geheugen te prenten. Liefde, zo besluit hij, overwint alles, maar ‘Gods minne gaet boven al’.
Het derde boek is heel kort samen te vatten. Het behandelt de ongheoerlofde minne, de verboden liefde. Daartoe worden gerekend homoseksualiteit, bestialiteit, incest, verkrachting, en liefde voor joden of heidenen. De meeste aandacht gaat uit naar de incest. Opnieuw komt de problematiek ‘eerschande’ ter sprake: houd alles verborgen als je zo'n verhouding hebt, pas op voor de kwaadsprekers die altijd op de loer liggen.
Het laatste boek van Potters liefdesleer gaat over de hoogste trap van de goede minne, te weten de gheoerlofde minne, dat is: de liefde tussen twee gehuwden. De verteller blijkt een fervent verdediger van het huwelijk tegenover de kloosterlijke staat: het huwelijk is een door God ingesteld sacrament en dat geldt niet voor het kloosterleven.
Allereerst prijst hij de vrijheid die het huwelijk schenkt: de liefdesrelatie is niet zondig, behoeft niet geheim te blijven, de angst voor ‘niders’, voor kwaadsprekers, is verdwenen. Men is ‘vry van allen sorghen’. Het kan een paradijs zijn, al is de werkelijkheid soms ontnuchterend.
Het allerbelangrijkste in een huwelijk is de wederzijdse trouw. Ontrouw is slecht. Voor vrouwen geldt dat nog meer dan voor mannen. Opnieuw komt in dit verband de kwestie ‘eerschande’ ter tafel. Ontrouw is in ieder geval altijd zonde. Of zij ook eerloosheid en schande meebrengt is afhankelijk van allerlei factoren, waaronder juridische.
Naar Gods gebod dient de vrouw aan de man onderdanig te zijn. Maar ook mannen hebben plichten.
Hoewel dit laatste expliciet gesteld wordt, constateert de lezer toch, dat de rest van het vierde boek vrijwel geheel bestaat uit vermaningen aan het adres van de echtgenote. Laat zij zich spiege- | |
| |
len aan de voorbeelden uit het verleden. Een goede vrouw kent haar plaats. Over goede, onderdanige vrouwen zal men altijd blijven vertellen. Dankzij de dichters leven ze voort. De verteller wil in dezen niet achterblijven: hij verhaalt geschiedenissen over vrouwen, voorbeeldig in huwelijkstrouw.
Twee gevaren vooral bedreigen het huwelijk: vrouwen zijn vaak lichtgelovig als er praatjes over de echtgenoot verteld worden; bovendien hebben sommigen de neiging de gangen van de man na te gaan. Zoiets kan verkeerd aflopen.
Een goede vrouw is boven alle lof verheven. Laat zij zich spiegelen aan haar zusters uit het verleden. Zij handele zoals het behoort.
Bovenstaande samenvatting mag uitvoerig zijn, zij doet het werk geen recht. Alle vertellingen - op de allereerste na - zijn onvermeld gebleven. Mede daardoor is van de levendigheid die dit leerdicht zo kenmerkt niets bewaard. Ook de humor is verdwenen. Dirc Potter kan onverwacht een draai aan zijn verhaal geven en een blik van verstandhouding met zijn publiek wisselen. Hij schrijft bovendien vloeiende verzen met een gemak dat de geboren verteller verraadt. Wie dat allemaal wil ervaren moet het werk zelf lezen. De samenvatting is louter bedoeld om een indruk van de ‘leer’ te geven. En zij is nodig voor het begrijpen van het vervolg van dit betoog.
| |
Der minnen loep: een bijzondere ars amandi
Een leerdicht over de liefde is een zogenaamde ars amandi. Letterlijk vertaald is dat: de wetenschap van het hoe-men-moet-liefhebben. De wereldliteratuur kent vele artes amandi. Ook in de Westeuropese middeleeuwse letterkunde treft men er verscheidene aan. Deze staan allemaal op enigerlei wijze in verband met de twee grote voorbeelden uit de Romeinse oudheid: Ovidius' Ars amatoria en diens Remedia amoris. De Ars amatoria bestaat uit drie boeken. De eerste twee richten zich tot de jongemannen, het derde tot de meisjes. Heel kort samengevat komt de inhoud ervan hierop neer: op ironische wijze worden geraffineerde verleidings-kunsten gedoceerd, toegelicht met voorbeelden, weinig rechtlijnig, vol met associatieve korte uitweidingen. De Remedia amoris - ‘geneesmiddelen tegen de liefde’ - geeft adviezen voor ongelukkige verliefden. De raadgevingen uit de Ars amatoria worden tot waarschuwingen. Maar ook hier gaat het om ironie. In de middeleeuwen overigens werden beide werken meestal serieus opgevat.
De vele artes amandi uit de middeleeuwse Latijnse literatuur en die uit de volkstalen zijn allemaal óf bewerkingen van Ovidius óf liggen in het verlengde van zijn werk. Der minnen loep echter neemt temidden van al deze liefdesleren een aparte plaats in. Potters werk gaat over het christelijk huwelijk. Al in het begin van zijn werk zegt hij te willen spreken over de goede minne. Deze vormt dan ook het hoofdmotief van zijn werk, culminerend in de hoogste trap ervan, de gheoerlofde minne, en deze liefde is de huwelijksliefde. Het tweede en vierde boek van Der minnen loep horen bij elkaar. Het eerste en derde boek over de ghecke en de ongheoerlofde minne fungeren als tegenhangers: zo moet het niet. Overigens lijkt zijn leerdicht wel op Ovidius' Ars amatoria. Ook Potter geeft veel voorbeelden en de rechtlijnigheid is ook bij hem niet steeds aanwezig. Maar de opzet is volstrekt anders. Het sensuele, voor-christelijke werk van de Romein staat inhoudelijk mijlen ver van het serieuze christelijke huwelijkstractaat dat de Hollandse diplomaat zoveel eeuwen later in dezelfde eeuwige stad aan het perkament toevertrouwde.
| |
Der minnen loep en de middeleeuwse Ovidius
Dat Der minnen loep in de traditie van de artes amandi thuishoort is aan geen twijfel onderhevig. Maar niet één klassieke of middeleeuwse liefdesleer lijkt op Potters werk, noch wat de behandeling van het (christelijk) huwelijk betreft, noch wat de indeling naar vier soorten liefde aangaat. Heeft Potter het dan allemaal zelf bedacht? Nee en ja. Het is opmerkelijk dat Potter de stof voor erg veel van zijn verhalen heeft ontleend aan Ovidius' Heroides. De Heroides bestaan uit eenentwintig gefingeerde brieven. De eerste vijftien daarvan heten geschreven te zijn door beroemde vrouwelijke geliefden die zich tot haar afwezige echtgenoten of minnaars richten. De overige zes vormen een paarsgewijze correspondentie. Zo schrijft Paris aan Helena en Helena antwoordt hem. Bij deze ‘heldinnenbrieven’ gaat het om verschillende verhoudingen. Penelope schrijft haar wettige echtgenoot Ulixes, Phyllis de minnaar die haar in de steek liet, en Canace haar broer Macareus op wie zij dodelijk verliefd was.
Die schitterend geschreven brieven behoorden in de middeleeuwen tot de normale schoollectuur. Er zijn honderden middeleeuwse Heroides-handschriften overgeleverd. De meeste daarvan zijn voorzien van uitvoerig commentaar. Op slechts luttele verzen vindt men soms zeer lange commentaren. Sommige handschriften zijn blad na blad in de marge, links, rechts, boven en onder, en bovendien tussen de regels, vol geschreven met toelichting. Maar middeleeuwers commentariëren naar hún inzichten. En daar blijkt nu de grootste verrassing van Der minnen loep vandaan te komen. De leerlingen van de Latijnse school werd ingeprent, dat het in de Heroides ging om drie soorten van liefde: amor stultus, amor illicitus en amor licitus, ghecke, ongheoerlofde en gheoerlofde minne. Dat Potter zijn conceptie aan deze interpretatie ontleend heeft, blijkt zonneklaar. Wordt de inhoud van een brief uit de Heroides in de middeleeuwse commentaren bestempeld als dwaze liefde, dan vindt men het overeenkomstige demonstratieve verhaal bij Potter in het eerste boek; evenzo staan de aan de Heroides ontleende voorbeelden van de ongeoorloofde en van de geoorloofde
| |
| |
Een bladzijde uit een middeleeuws handschrift van Ovidius' Heroides. In het midden van de bladzijde begint de brief van Oenone aan Paris. Hun liefde is een voorbeeld van ghecke minne. De aantekeningen in de linker en rechter marge en de woorden tussen de regels zijn een toelichting bij de tekst van Ovidius (Leiden, Universiteitsbibliotheek, B.P.L. 163, fol. 12 recto)
liefde in - respectievelijk - het derde en het vierde boek. Potter heeft de idee voor de hoofdconceptie van zijn leerdicht opgedaan in de Latijnse school. Zijn terminologie is niet origineel. De toepassing in deze nieuwe context wel.
| |
Het tweede boek van Der minnen loep
Maar het tweede boek dan? De goede minne komt niet voor in de Heroides-commentaren. Ook hier evenwel blijkt Potters originaliteit. Hij wilde een christelijke ars amandi met betrekking tot het huwelijk schrijven. De amor licitus, de geoorloofde liefde of huwelijksliefde, werd hem ‘aangereikt’ vanuit de school. Binnen zijn tractaat echter is deze minne het eindstadium, waaraan de vrijage, de verkering, voorafgaat. Die periode, met alle problemen daaraan verbonden, wilde hij juist de meeste aandacht geven. Opnieuw kwam de traditie hem te hulp. Vanuit de klassieke oudheid kende men in de middeleeuwen als een vast gegeven verschillende stadia in de ontwikkeling van de liefde. Deze worden aangeduid met de trefwoorden ‘zien’ (visus), ‘gesprek’ (allocutio), ‘aanraking’ (tactus), ‘kus’ (osculum) en ‘daad’ (factum). Precies dit patroon nu neemt Potter over binnen zijn conceptie. Men leze er de samenvatting hierboven op na. Hij maakt de vijf-deling tot de vier ‘trappen’, behoudt de ‘daad’ voor aan de gheoerlofde minne, en laat de overige paraderen aan de christelijke leiband in het tweede boek. Zo werkt een middeleeuws auteur met bekende stof. Hij weet origineel met het niet-originele om te gaan en de materie in zijn greep te krijgen.
| |
De verhalen in Potters leerdicht
Maar de auteur heeft nog meer gedaan. Ook de verhalen zet hij naar zijn hand. Van de ongeveer zestig vertellingen kennen we grotendeels de herkomst. Veel is ontleend aan de Heroides en dat ligt ook wel voor de hand gezien Potters uitgangspunt. Sommige verhalen gaan terug op een ander werk van Ovidius, de Metamorphoses. Ook kan men enkele malen duidelijk lijnen trekken naar voorbeelden uit de Ars amatoria en de Remedia amoris. Verder is de bijbel een keer of tien de bron van een verhaal. Tot verdriet van de onderzoeker wil een aantal vertellingen de achterliggende bron nog altijd niet prijsgeven. Of is Potter hier zijn twintigste-eeuwse lezer te slim af? Hij vertelt zó graag en zó goed, dat het ons niet zou behoeven te verwonderen als er af en toe een volstrekt origineel verhaal tussendoor liep, een beetje klassiek aangekleed bij voorbeeld...
Hoe dat zij, het is ook bij deze verhalen boeiend om te zien wat de auteur doet. Tot besluit één voorbeeld.
In de middeleeuwse Latijnse bijbel, de zogenaamde Vulgaat, komt aan het slot van het boek Daniël het bekende verhaal voor van Susanna. Susanna is gehuwd met Joakim van Babylon. Op een keer is zij in de boomgaard. Twee dienaressen vergezellen haar. Vanwege de warmte wil zij een bad nemen. Zij stuurt de dienstmaagden om olie en zalf en geeft opdracht de poort goed te sluiten, zodat zij kan gaan baden. Dan wordt zij door twee ‘oudsten’ bespied. Dezen proberen haar te verleiden, maar zij weigert. Zowel Susanna als de twee beginnen te schreeuwen. Een gaat vlug de poort open doen. Dienaars snellen toe. De oudsten leggen een val- | |
| |
Handschrift Leiden, Universiteitsbibliotheek, Ltk. 205, fol. 88 recto: Van Zuzanna ende vanden twee valschen papen. Links de bijbehorende afbeelding
se verklaring af: zij hebben Susanna zien zondigen met een jongeman. De volgende dag komt het volk naar gewoonte samen bij Joakim. De twee oudsten laten Susanna halen. Hun verhaal wordt geloofd. Susanna wordt ter dood veroordeeld. Door de tussenkomst van de profeet Daniël loopt alles goed af. Hij laat de twee afzonderlijk een verklaring afleggen en daarbij spreken ze elkaar tegen. Het volk juicht en looft God. De twee mannen worden ter dood gebracht. Susanna's ouders, Joakim, en alle verwanten prijzen God, omdat Susanna onberispelijk is gebleken.
Potter gebruikt dit verhaal in het tweede boek van zijn werk (II, vss. 2477-2584). Hij heeft het dan in zijn ‘theorie’ over geweld en dwang. Deze zijn in seksuele aangelegenheden uit den boze. Het verhaal van de twee geile ‘papen’ - aldus Der minnen loep - past hier natuurlijk uitstekend: zo vergaat het geweldenaars, zo schoon is de kuisheid.
Maar - het verhaal is veranderd. Joakim komt in het stuk niet voor, Susanna wordt met ‘juffrou’ aangeduid. Alles rond Joakim - zijn huis, het volk dat daar samenkomt, de dienaresen - is eveneens verdwenen. Joakims boomgaard wordt ‘eynen’ boomgaard. Susanna zelf sluit de poort. Niet de dienaren snellen toe, maar ‘naburen’. Uit vele details blijkt hoe zorgvuldig het oude verhaal is omgesmeed tot een nieuw. Globaal komt het op hetzelfde neer, maar minutieuze vergelijking brengt talloze verschuivingen aan het licht. Vrijwel al die wijzigingen nu zijn terug te voeren tot het beginpunt: Susanna is in Der minnen loep een ongehuwde vrouw, een meisje. Opeens wordt duidelijk wat Potter doet. Hij heeft het in het tweede boek over de goede minne, over de voorhuwelijkse periode van vrijage. In dat verband past het verhaal van Susanna veel beter, als zij een ‘juffrou’ is. Opnieuw blijkt hoe zorgvuldig de auteur met zijn totaalconceptie omgaat. Alles maakt hij passend. Hij schroomt zelfs niet, zou men kunnen zeggen, de bijbel aan zijn visie aan te passen.
| |
Besluit
Der minnen loep is tot voor enige jaren nauwelijks voorwerp van onderzoek geweest. Bij een eerste, wat grondiger, verkenning heeft het enkele van zijn geheimen prijsgegeven. Daarbij is vooral gebleken hoe weloverwogen de auteur te werk is gegaan, hoe hij bestaande stof en voorhanden zijnde ideeën zelfstandig binnen één grote conceptie heeft verwerkt. Te weinig is hij gewaardeerd, zoals velen van zijn middeleeuwse collega's. Wie aandacht voor zijn werk kan opbrengen, komt tot de bevinding dat hij niet ten onrechte een middeleeuwse Ovidius kan worden genoemd, de schrijver van een liefdesleer in de klassieke traditie, maar middeleeuws-christelijk naar opzet en uitwerking.
| |
Literatuuropgave
Der minnen loep van Dirc Potter is uitgegeven door P. Leendertz, Wz. (Leiden, 1845-1847. Werken uitgeg. door de Vereeniging ter bevordering der oude Nederlandsche letterkunde 2e jrg. (1845), 1e afl., 2e jrg. (1845), 3e afl., 3e jrg. (1846), 1e afl. en 4e jrg. (1847), 1e afl.). Gewoonlijk is deze editie in 2 bdn. gebonden. In 1983 is het derde boek opnieuw uitgegeven: Dirc Potter, Der minnen loep. Derde boek. Uitgeg. en toegel. door een werkgroep van Utrechtse neerlandici. (Utrecht, Instituut De Vooys, 1983. Ruygh-Bewerp XIII. Verkrijgbaar bij het secretariaat van het Instituut De Vooys, Postbus 80.091, Padualaan 14, Utrecht.) Over Potter en Der minnen loep zie men: A.M.J. van Buuren, Der minnen loep van Dirc Potter. Studie over een Middelnederlandse ars amandi. (Utrecht, 1979. Dissertatie Utrecht.) Daar vindt men ook de oudere literatuur besproken. Voor Potters andere werk zie men vooral: B.G.L. Overmaat, Mellibeus. Een geschrift van Dirc Potter. Inleiding en tekstuitgave. Met enkele nieuwe gegevens voor de biographie en aantekeningen over de bron van de Blome der doechden. (Z. pl., 1950. Dissertatie Nijmegen.) |
|