| |
| |
| |
Nieuws
Literaire leerbundels
In de loop van 1984 zullen de eerste delen verschijnen van een reeks kleine boekjes (omvang ± 64 pagina's) over Nederlandse auteurs of stromingen of over speciale literaire onderwerpen. Elk deeltje zal vergezeld gaan van een geluidscassette met de stem van de in het boekje besproken auteur of ander geluidmateriaal over het desbetreffende onderwerp.
Voor de cassettes zal gebruik worden gemaakt van het in de archieven van de vara of de nos aanwezige geluidmateriaal; in speciale gevallen zal voor dit doel nieuw materiaal worden vervaardigd.
De boekjes zelf zullen in elk geval de volgende onderdelen bevatten:
- | Een biografie van de auteur of een beschrijving van de historiografie van het behandelde onderwerp; |
- | Fragmenten van het werk van de behandelde auteur of van het werk van de tot een bepaalde stroming of onderwerp behorende auteurs; |
- | Een toelichting op het werk zelf; |
- | Een bibliografie. |
Elk deeltje zal bovendien worden geïllustreerd met toepasselijke foto's en ander illustratiemateriaal.
Er is een voorlopige lijst vervaardigd van de te publiceren boekjes en cassettes die is opgesteld aan de hand van de ervaringen in het literatuuronderwijs op scholen. Op die lijst komen o.m. de volgende auteurs en onderwerpen voor die in de praktijk hoog blijken te scoren: Gerrit Achterberg, Hugo Claus, Louis Paul Boon, Maarten 't Hart, Marga Minco, de Vijftigers, J.J. Slauerhoff, Simon Vestdijk, Hubert Lampo, Indische literatuur, de Tweede Wereldoorlog, erotiek en literatuur.
Het hele project is een coproduktie van Uniepers b.v. in samenwerking met de uitgeverij Educa en de omroepvereniging vara. Het ligt in de bedoeling om van elk onderwerp tevens een radioprogramma uit te brengen, waarvan Ries Moonen de realisatie voor zijn rekening zal nemen. Op dit moment zijn een zestal deeltjes in voorbereiding.
GvB
| |
Toneel op school
Het is een hele onderneming om met een klas naar het theater te gaan. Afgezien van het gedoe met plaatskaarten, vervoer en toestemming van de ouders is het ook nog altijd een hele opgave om het juiste stuk te kiezen en om uit te leggen waarom juist dát stuk gekozen is. Gelukkig beginnen ook de gezelschappen dat in te zien. Met een aantal meer op jongeren gerichte projecten proberen ze duidelijk te maken wat hen tot theatermaken beweegt, met op de achtergrond het motto: het jonge publiek van vandaag is het ‘grote’ publiek van morgen.
80o Noorderbreedte, Scholengroep Toneelgroep Centrum
Het Publiekstheater gunt ons een kijkje achter de schermen door middel van een videoband, die de repetitieperiode van Adam in Ballingschap heeft vastgelegd. In dit overzicht wordt duidelijk hoe een voorstelling wordt ‘opgebouwd’: vanaf de eerste ‘lezing’, die ook voor de acteurs een eerste kennismaking met het stuk betekent, tot het uiteindelijke resultaat: de voorstelling. Aan de orde komen: de interpretatie van de regisseur, het decorontwerp, het werk van kostuumontwerpers en, niet in de laatste plaats, het gevecht dat de acteurs leveren met de tekst van Vondel. Wie dit proces eens wil meemaken, kan zich inschrijven voor één van de ‘publieksprojecten’ van het Publiekstheater. Parallel aan de repetities van een stuk dat door de acteurs wordt ingestudeerd, wordt duidelijk gemaakt hoe een theatermaker aan zijn eindresultaat komt. In een viertal avonden en één dag wordt het stuk door de deelnemers geanalyseerd, geïnterpreteerd, bekeken en nabesproken. De dag wordt gebruikt om een repetitie bij te wonen en om nader kennis te maken met de Amsterdamse Stadsschouwburg. Informatie over zowel de videoband als de ‘publieksprojekten’ kan ingewonnen worden bij het Publiekstheater. (tel: 020-240451/230677).
Toneelgroep Centrum brengt het theater wel zeer letterlijk op school. De Scholengroep van dit Amsterdamse gezelschap komt op verzoek voorrijden met een bus vol decor, rekwisieten en acteurs om in een ruim lokaal of gymnastiekzaal een voorstelling te geven. Voor dit seizoen staan 80o N.B. op het repertoire en een stuk dat de werktitel De Wedstrijd meekreeg.
80o N.B. is een door de Groningse auteur Gert Fokkens geschreven stuk over ‘ambitie’. In mei 1928 stortte in de buurt van de Noordpool, op 80o N.B. het luchtschip Italia neer, een maand nadat het onder massale toejuichingen Milaan had verlaten. De bedoeling van deze expeditie was het nog
| |
| |
onbekende poolgebied in kaart te brengen. Maar achter deze zuiver wetenschappelijke overweging school een menigte ambities. In de eerste plaats die van gezagvoerder Nobile, maar ook die van Mussolini die via deze onderneming het prestige van zijn land wat wilde opvijzelen. Maar met het neerstorten van het luchtschip zijn alle ambities zinloos geworden. Er overheerst nog maar één drijfveer: de wil om te overleven.
De voorstelling, waarin heel wat muziek verwerkt is, duurt ongeveer een uur en is gericht op leerlingen vanaf 14 jaar binnen het voortgezet- en lager beroepsonderwijs. Na de voorstelling wordt het publiek in groepen verdeeld om onder leiding van een acteur het stuk te bespreken en bepaalde thema's na te spelen. De resultaten worden later in de hele groep getoond. In 80o N.B. gebeurt dat in de vorm van een tribunaal. Alle deelnemers aan de expeditie moeten zich verantwoorden over hun gedrag voor, tijdens en na de ramp met de Italia.
In januari start de Scholengroep met de repetities van De Wedstrijd. Dit stuk zal op basis van improvisaties geschreven worden door Peter Römer. Het verhaal gaat als volgt: een journaliste wil zich verdiepen in de interessante ontwikkeling dat jongeren zich weer tot het stijldansen richten. Terwijl in de jaren zestig geen weldenkend mens zich meer aan de rumba of cha-cha-cha waagde, lopen nu de dansscholen weer vol. De journaliste, zelf ooit een uitstekend danseres, schrijft zich in bij een dansschool en maakt prompt kans om met haar vaste partner Nederlands kampioen te worden. Wat moet zij nu doen? Gewoon een goed verhaal schrijven of haar ambitie en de man voor wie zij meer is gaan voelen, volgen? In ieder geval moet zij kiezen.
De Wedstrijd is gericht op jongeren van 15 jaar en ouder en kan in kleine theaters of in zalen van culturele centra gespeeld worden. Voor inlichtingen en boekingen: Scholengroep Toneelgroep Centrum (tel: 020-247359).
Jos van Assendelft
| |
Schoolboekenproject
In het voorjaar van 1984 verschijnen bij Educaboek en Martinus Nijhoff de eerste deeltjes van een nieuwe literatuurmethode Nederlands voor havo, vwo en mbo. De methode is zeer flexibel van aanpak en opzet en wordt door verschillende auteurs geschreven. De meesten daarvan zijn (oud)studenten en docenten van het Instituut voor Neerlandistiek te Amsterdam of van de lerarenopleiding Ubbo Emmius uit Groningen. Jacques Vos en ondergetekende, werkzaam aan genoemde instellingen, vormen de eindredactie. Naast een vijftal basisdeeltjes bestaat de methode uit tekstkaternen, een cursorisch deeltje over omgaan met fictie en een docentenbegeleiding.
Herman Pleij, Eddy Grootes en Hanna Schouten schrijven voor de serie een introductiekatern middeleeuwen, zeventiende en achttiende eeuw terwijl Fetze Pijlman, Harry Bekkering en Wam de Moor respectievelijk de negentiende en de twintigste eeuw en de periode vanaf 1940 voor hun rekening nemen. De boekjes zijn niet opgezet volgens de tot nu toe meest gebruikelijke manier van literatuurgeschiedschrijving maar vanuit de gedachte welke functie bepaalde teksten in vroeger tijden voor een publiek vervuld hebben. Zo besteedt Pleij aandacht aan de literaire produktie in de middeleeuwen in hoofdstukken als Aan het hof en In de stad. Het ligt in de bedoeling de historische deeltjes vergezeld te doen gaan van een diaserie, zodat een tijdperk visueel gemaakt kan worden in de klas.
Naast die basisboekjes verschijnen literatuurkaternen, die voor het merendeel thematisch van opzet zijn. We kozen de onderwerpen deels gebaseerd op wensen en ervaringen van leerlingen en docenten uit het middelbaar onderwijs, deels omdat we ze zelf belangrijk en/of maatschappelijk relevant vonden. We beperkten ons niet tot de literaire canon, maar kozen een breed scala van teksten. De meeste historische teksten gaan vergezeld van uitgebreide achtergrondinformatie wat betreft genre, maar ook wat betreft maatschappelijke of politieke context. Naast moderne geven we historische tekstkaternen omdat we onderwijs in historische letterkunde belangrijk vinden vanwege de historische dimensie die je aan leerlingen kunt tonen. Zaken als het kennen van het verleden, laten zien dat de wereld anders was, is en zal zijn, en de functie van teksten spelen daarbij een grote rol. Vanuit het oogmerk van de Nederlandse koloniale geschiedenis behandelen we het thema van de slavernij in de achttiende eeuw.
Uitgaande van een tweetal teksten, behandelen we het literaire genre waartoe die teksten behoren, maar ook de historische werkelijkheid van de slavernij achter die teksten en laten we de leerling nadenken over de boodschap of de mogelijke bedoeling die de teksten in hun tijd hadden. Daar waar de oudere teksten te moeilijk zouden zijn vanwege het taalgebruik hebben we naast de oorspronkelijke tekst een moderne vertaling afgedrukt, die het origineel vrij letterlijk volgt en geen literaire pretentie heeft.
Behalve teksten en achtergrondinformatie treffen docenten en leerlingen een aantal opdrachten aan. Die opdrachten zijn divers van aard. Naast vragen die gericht zijn op tekstbegrip en naast suggesties voor een leesverslag, plaatsen we vragen die meer een beroep doen op de fantasie of het inbeeldingsvermogen van leerlingen. Tekstbestudering wisselen we af met tekstervaring. Middels een beredeneerde literatuurlijst kunnen leerlingen verder werken aan een literair werkstuk of een map Gericht Schrijven. Ook voegen we suggesties voor spreek- en schrijfopdrachten toe.
Voor de middeleeuwen beschikken we over een katern Magie en Bijgeloof met daarin een klucht, een gedicht waarin vormen van bijgeloof op de korrel genomen worden en een Aernoutsbroederstekst over hoe je vrouwen kan oplichten en bedriegen als hun man van huis is. In de achtergrondin- | |
| |
formatie wordt onder meer aandacht aan hekserij en vrouwen in de middeleeuwen besteed. Voor de zeventiende eeuw kozen we een onderwerp dat in de huidige samenleving taboe is geworden namelijk dat van Dood en Rouw. Naast teksten van Vondel en brieven van en aan Hooft staan hierin enkele spottende grafdichten van Focquenbroch. Voor de achttiende eeuw verschijnt behalve het deeltje over Slavernij een katern over Reizen in de Republiek.
De moderne katernen zijn niet alle thematisch van opzet. Naast een thema als Kindertijd in Indië, en één over de invloed van calvinistische jeugdervaringen op het werk van auteurs als Wolkers en 't Hart, verschijnt een katern Controversen, waarin aandacht voor boeken die felle reacties opgeroepen hebben. Verder werd een apart poëziekatern ontworpen met daarin een bloemlezing van de poëzie na 1958 en een cursorisch deeltje over het omgaan met fictie waarin aandacht voor het lezen van columns, korte verhalen, boek en film etcetera. Jaarlijks zullen een aantal nieuwe katernen verschijnen.
Het geheel gaat vergezeld van een docentenhandleiding waarin we ingaan op de didactische mogelijkheden van literatuuronderwijs en de manier waarop docenten hun eigen leerplan kunnen opstellen. Het zal duidelijk zijn dat we geen methode ontwerpen die een docent van a tot z in de klas moet volgen. Men kan keuzes maken wat betreft tijdperken, thema's, leerstof, opdrachten en werkvormen. De literatuurgeschiedenis zal niet altijd in al haar tijdperken aan de orde kunnen komen, wel kan het historisch besef van leerlingen ontwikkeld worden. Om de beginsituatie wat betreft het lezen van de individuele leerlingen te peilen, drukken we een vragenlijst af die in de klas uitgewerkt en besproken kan worden. Tot slot worden suggesties voor toetsing en voor het eindexamen gegeven.
Marijke Barend
| |
1984: Vestdijkjaar
In 1984 is het vijftig jaar geleden dat Vestdijks eerste roman, Terug naar Ina Damman, tevens het eerste deel van zijn Anton Wachtercyclus, verscheen. Op het door de Vestdijkkring georganiseerde symposium over Simon Vestdijk dat op 22 oktober 1983 gehouden werd in de School voor Wijsbegeerte te Leusden, stonden de historische romans van Vestdijk centraal. De inleiders waren H.A. Wage, J.J. Oversteegen, Rudi van der Paardt en Ton Anbeek. Hun lezingen zijn nu in druk verschenen in het decembernummer van de Vestdijkkroniek (nr. 41). Tijdens dit symposium werd aangekondigd dat er in 1984 bovendien een Vestdijkjaarboek zal worden uitgegeven.
Ter gelegenheid van het feit dat de geboorteplaats van Vestdijk, Harlingen, in 1984 750 jaar bestaat, schreef de Vestdijkkring een essayprijsvraag uit. Het onderwerp is ‘Vestdijk als essayist’ en de beste inzending zal worden beloond met ƒ 750, - en publikatie in de Vestdijkkroniek. De jury voor deze prijsvraag bestaat uit Martin Hartkamp (voorzitter), W.A.M. de Moor en Gerrit Jan Kleinrensink. De prijsuitreiking zal deel uitmaken van de feestelijkheden rond ‘Harlingen 750 jaar’ en in juni 1984 geschieden. In Harlingen worden bovendien voorbereidingen getroffen om in 1984 een Vestdijkkamer in te richten die als Vestdijkmuseum dienst zou kunnen doen.
Nog in dit Vestdijkjaar zullen de Bezige Bij en Nijgh en Van Ditmar de uitgave van de verzamelde romans voltooien, terwijl tevens de laatste delen zullen verschijnen van Vestdijks bij Meulenhoff verschijnende verzamelde muziekessays. Tevens zijn er plannen voor de uitgave van alle verspreid of in boekvorm gepubliceerde essays van Vestdijk. Tenslotte vermelden we met enige voorzichtigheid de plannen die bestaan om nog in 1984 te beginnen met een reeks Vestdijkstudies. De vermoedelijke uitgever van deze reeks zou HES in Utrecht zijn, die over de opzet en uitwerking van het plan in onderhandeling is met de mogelijke redacteur ervan, Martin Ros. Er worden in dit verband vier studies genoemd: Peter de Boer zou een studie schrijven over Vestdijk en de beeldende kunst, P. Kralt over Vestdijk en de geschiedenis, Rob Schouten over Vestdijk en de muziek en Lout en Leny Abell over De kellner en de levenden.
GvB
| |
Manifestatie boek '84
De Stichting Boek van het Limburgs Universitair Centrum organiseert in de maanden maart en april in het kader van het ‘zevende symposium en colloquium omtrent het boek’ een reeks activiteiten waarin het boek als materieel produkt centraal staat. De manifestatie zal plaats vinden in het Vlaams Cultureel Centrum ‘De Brakke Grond’ (Nes 45, Amsterdam) en opent met een colloquium ‘sociale marketing voor boek en lezen’ op 22 maart 1984. Op 23 maart wordt een symposium gehouden over ‘de boekenconsument’, waaraan naast mensen uit het boekenvak ook literatuurwetenschappers als Marcel Janssens en W.A.M. de Moor en de bibliothecaris van de Universiteitsbibliotheek Amsterdam, E. Braches zullen deelnemen (aanvang 10.00 u.).
Intussen is van 22 maart tot en met 1 mei 1984 de tentoonstelling Bibliofiele uitgaven uit Vlaanderen te bezichtigen, eveneens in De Brakke Grond. Daarnaast is een kleine tentoonstelling ingericht onder de titel Aspecten van de boekvormgeving in Vlaanderen, met een selectie van hedendaagse uitgaven die vooral gekozen werden vanwege de grafische vormgeving. Deze tentoonstelling loopt van 31 maart tot 1 mei 1984.
Op 22 of 23 maart kunnen de deelnemers aan het colloquium een opvoering door de Theaterunie bijwonen van Ib- | |
| |
sens Rosmersholm (aanvang 20.30 u.) en op 24 maart volgt voor belangstellenden 's morgens een wandeling door Amsterdam met als thema Vlaamse aanwezigheid te Amsterdam. Na een koffiemaaltijd kan dan nog diezelfde dag een rondvaart door de grachten gemaakt worden. Voor deze dag dient men zich in te schrijven tegen betaling van ƒ 15, -.
De manifestatie besluit op 18 april met een besloten workshop van de Stichting Boek over het onderwerp ‘onderwijs en omgaan met boeken’. In het bovenstaande werd alleen dat gesignaleerd wat mogelijk voor meer literair geïnteresseerden van belang kan zijn, maar het programma omvat nog tal van andere activiteiten. Nadere informatie over deze manifestatie kan verkregen worden bij het Limburgs Universitair Centrum, Universitaire campus, B-3610 Diepenbeek (tel. 011-229961) of bij het Vlaams Cultureel Centrum te Amsterdam (020-229014).
GvB
| |
Oranje-herdenking
In 1984 wordt veel aandacht besteed aan het feit dat Willem van Oranje 400 jaar geleden is vermoord. Inmiddels heeft men al kennis kunnen maken met een geromantiseerde televisieserie over zijn leven. In het kader van de herdenking is er een bundel studies gepubliceerd over de Nederlanden ten tijde van Willem van Oranje en zijn zonen, onder de titel Republiek onder vorsten (Walburgpers/Uniepers). Daarin is ook de cultuur (beeldende kunst, letterkunde, muziek) niet vergeten. Een artikel over ‘De literatuur in de beginjaren van de Republiek, vormen en functies’, door E.K. Grootes, bespreekt het beeld van de strijd tegen Spanje in de Nederlandse letterkunde van die tijd. Daarbij komen onder meer geuzenliederen, pamfletten, politieke toneelstukken en de toenmalige literaire opvattingen aan de orde. Op basis van de artikelen in de bundel zal een driedelige tv-serie worden samengesteld, die op 2 april, 30 april en 27 mei 1984 wordt uitgezonden. Verder zullen er grammofoonplaten uitkomen met liederen uit de Nederlandtsche Gedenck-clanck (1626) van Valerius.
EKG
| |
Bredero 1985
Gerbrand Adriaensz. Bredero leefde van 1585-1618. In 1968 is zijn driehonderdvijftigste sterfjaar herdacht, met een grote tentoonstelling in het Amsterdamse Historisch Museum, opvoeringen van zijn Meulenaer en zijn Lucelle, een academische plechtigheid en het plaatsen van een beeld van de Spaanse Brabander Jerolimo op de Amsterdamse Nieuwmarkt. Deze herdenking heeft verder aanleiding gegeven tot tal van publikaties, met als belangrijkste de toen gestarte volledige uitgave van de Werken. Daarvan zijn nu dertien kloeke delen uit en men verwacht de totale uitgave in 1985 te voltooien. Dan is het ook al weer tijd voor een nieuwe Bredero-manifestatie: op 16 maart 1985 zal het vierhonderd jaar geleden zijn, dat de dichter werd geboren. Inmiddels zijn er al initiatieven genomen om rond die datum extra aandacht te vragen voor de meest Amsterdamse van onze grote zeventiende-eeuwse dichters. Er is een Comité 400 jaar Bredero opgericht, met leden namens het Initiatiefcomité Amsterdam, de Stichting Theaterunie, Theater De Engelenbak, CREA/Studium Generale en het Instituut voor Neerlandistiek van de Universiteit van Amsterdam, Poëzie Hardop en Jules Croiset, alsmede het English Speaking Theatre Amsterdam.
Bredero kan niet beter gediend worden dan door zijn stukken te spelen en zijn liederen te zingen. Het Comité streeft er dan ook in de eerste plaats naar om het opzetten van theatermanifestaties te stimuleren en te coördineren. Brandpunt van de activiteiten zou de Nes kunnen worden, de straat waaraan Bredero werd geboren, waar zijn eerste stukken werden opgevoerd, en waar ook tegenwoordig het theater weer floreert.
Maar er zijn ook andere festiviteiten voorzien. Het jaar 1585 staat in de geschiedenisboekjes wegens de ‘Val van Antwerpen’. Duizenden Antwerpenaren trokken toen naar Amsterdam en verrijkten er de economie en de cultuur. Dat feit zal ook in 1985 worden herdacht, mede om de huidige banden tussen Antwerpen en Amsterdam te verstevigen. Bredero's Spaanse Brabander bevat natuurlijk aanknopingspunten met dat gebeuren. Dat geldt ook voor een ander thema, ‘vreemdelingen in Amsterdam’, waaraan het Amsterdams Historisch Museum waarschijnlijk aandacht zal gaan wijden.
Al met al staat ons een interessant Bredero-jaar te wachten, waarin ook de Neerlandistiek zich niet onbetuigd zal laten. Het Comité 400 jaar Bredero zal proberen alle activiteiten te coördineren. Iedereen die rond Bredero in 1985 iets wil organiseren, wordt daarom uitgenodigd dit te melden aan het Comité, p/a Cliostraat 43, 1077 KG Amsterdam.
EKG
| |
Erotiek in de achttiende eeuw
De Werkgroep 18e eeuw houdt van donderdag 13 tot en met zaterdag 15 september aanstaande haar jaarlijkse symposium. Het zal plaatsvinden te Gent en tot onderwerp hebben: Erotiek en seksualiteit in de achttiende eeuw. - Dit thema zal o.a. vanuit de literatuur, de medicijnen, de criminologie, de moraaltheologie en de schilderkunst worden verkend. De universiteit van Gent verleent gastvrijheid voor het symposium; ter plaatse zijn voorzieningen getroffen voor betaalbaar logies, heerlijk eten en andere ondersteunende activiteiten.
| |
| |
In het voorjaar zal een uitvoerige folder verschijnen; voor toezending daarvan, of ter verkrijging van inlichtingen wende men zich tot het secretariaat van de werkgroep, mevr. dr. J. Stouten, Stadionkade 40-1, 1077 VP Amsterdam.
Hanna Stouten
| |
Libris: tijdschrift over boeken
Op zo'n zestig plaatsen in Nederland is het tijdschrift Libris: over boeken te verkrijgen, namelijk bij de zogenaamde Libris-boekhandels die her en der door het land verspreid zijn. Achter het geheel staat volgens het colofon de Boekendivisie van Topkring Ceniko Hoevelaken. Hoe de organisatie verder ook in elkaar zit, duidelijk is dat gestreefd wordt naar het op aantrekkelijke wijze voorlichten van een ruim leespubliek.
Het meest opvallend is, dat het in keurige typografie gestoken, fraai geïllustreerde tijdschrift van ruim 80 pagina's per nummer gratis aangeboden wordt in de desbetreffende boekwinkels. ‘Bij de samenstelling van het magazine zijn we er van uitgegaan,’ aldus de redactie in nr. 1, ‘dat de inhoud vóór alles een zo breed mogelijk beeld zou moeten geven van datgene dat er op de Nederlandse boekenmarkt op dit moment te vinden is.’
Deze belofte wordt in ieder geval in de eerste drie nummers van jrg. 1 (1983) ingelost: informatieve artikeltjes over bijv. Querido's letterkundige reisgids, Reve's Brieven aan Simon C., Van Eedens Van de koele meren des doods (boek en film), Yvonne Keuls Het verrotte leven van Floortje Bloem, Marga Minco's De val, de serie Prisma Nederlandse Klassieken, de geschiedenis van ‘de dikke Van Dale’ of Claus' Het verdriet van België, worden afgewisseld met stukjes over de Engelse bestsellerschrijver Jeffrey Archer, over E.T., Dorpen in Nederland, de verfilming van Brideshead Revisited, Heinrich Böll, een boek over Pomerol-wijnen, een kunstboek over Florence, het boek van M. van Amerongen en C.J. Aarts betreffende Duitsland in 1933, of over Rob Herwig van wiens boeken al meer dan 6 miljoen exemplaren afgezet zijn (nee, geen dichtbundels, maar boeken over kamerplanten en tuininrichting!).
Nr. 3 van de eerste jaargang is geheel gewijd aan de Nobelprijzen naar aanleiding van de 150e geboortedag van Alfred Nobel. Alle winnaars van de letterkundeprijzen uit de jaren 1901-1983 worden kort behandeld.
De producent-eindredacteur van Libris is Robin Logjes. Zoek een Libris-boekhandel op bij u in de buurt: het tijdschrift is het zeker waard.
PJV
| |
Literaire prijzen
Het aantal literaire prijzen is bijkans even groot als het aantal literatoren. We kunnen hier dan ook alweer aanvullingen geven op het vorige overzicht in nr. 1. Bovendien is intussen Aarts' letterkundige almanak voor 1984 verschenen met daarin op blz. 114-120 gegevens over in 1982 en 1983 toegekende prijzen. Ook in Snoecks (almanak, jaarboek of hoe het in het verleden ook heette) is telkenjare een overzicht te vinden van enige Nederlandse én buitenlandse literaire prijzen. Wie een overzicht van alle Nobelprijzen voor letterkunde uit de jaren 1901-1983 wil hebben, kunnen we verwijzen naar nr. 3 van het tijdschrift Libris dat als uitgave van de Libris-boekhandelaren sinds 1983 gratis in alle Libris-boekhandels te verkrijgen is.
Aan Judith Herzberg zal de vondelprijs 1984 worden toegekend voor haar poëzie, maar ook voor haar stimulerende bijdragen aan toneel en film. De prijs bedraagt ƒ 22.000, - en zal later dit jaar worden uitgereikt.
De martinus nijhoffprijs voor vertalingen lijkt dit keer geen problemen te hebben opgeleverd. De prijs voor 1984, groot ƒ 7.500, -, is op 26 januari uitgereikt aan Peter Kaaij en Rosemarie Still. Kaaij krijgt de onderscheiding voor zijn vertalingen uit het Duits, speciaal zijn vertaling van Günter Grass' roman De bot. Rosemarie Still vertaalde werk van o.a. Lucebert en W.F. Hermans in het Duits.
Naast de nieuw ingestelde Eenhoornprijs van de Marten Toonderstichting voor debutanten op literair gebied bestond al sinds 1979 een debutantenprijs onder de naam gouden ezelsoor. Norm voor toekenning van het Gouden Ezelsoor is de publiekswaardering. De prijs is ingesteld door de Organisatie van Fabrikanten van Grafische Eindprodukten en werd in 1983 toegekend aan Veronica Hazelhoff voor haar kinderboek Nou Moe! waarvan in 1982 maar liefst 10.520 exemplaren verkocht zijn. René Stoute kreeg eveneens een Ezelsoor voor Op de rug van vuile zwanen dat in 1982 9.500 maal over de toonbank ging. De prijs - | |
| |
ƒ 2.500, -, een oorkonde en een plastiek - is op 1 december vorig jaar uitgereikt.
Naast een Gouden Ezelsoor is er ook een gouden ganzeveer, de culturele prijs van de Koninklijke Nederlandse Uitgeversbond (knub). Deze prijs is in 1983 voor de zesde maal toegekend, ditmaal aan prof. B.C.J. Lievegoed voor diens bijdrage aan de Nederlandse cultuur en de verspreiding ervan. Op de uitreikingsplechtigheid in het Rijksmuseum in Amsterdam op 8 december 1983 sprak Harry Mulisch over ‘Het boek’, welke rede werd afgedrukt in het Cultureel Supplement van NRC/Handelsblad van 9 december.
Een cabaretprijs verdient hier ook vermelding, zeker als het gaat om Herman van Veen. Op 6 december 1983 ontving hij een beeldje van Theo van der Nahmer uit handen van burgemeester Schols van Den Haag, die optrad namens de Stichting Scheveningen Bad. De scheveningen cabaretprijs werd voor het eerst uitgereikt voor de beste theaterprestatie op cabaretgebied in het seizoen 1982-1983.
Clara Haesaert en Maria Vitale kregen de mathias kempprijs en Kees Ouwens ontving als eerste de trevanian poëzieprijs.
Ook in het Zuiden bloeit het literaire maecenaat. Iedere stad die mee wil tellen, looft prijzen uit. Zo ging in 1983 de poëzieprijs van de stad izegem naar Gery Florizoone, Bernard Dewulf, Hans de Greve en Miep Janssen Reinen-Wanner. De poëzieprijs van de stad blankenberge was voor Maria Sesselle; die van de stad sint-truiden werd toegekend aan B.E. Zijlstra en D. van Bastelaere. De poëzieprijs van het meetjesland werd door de jury toegekend aan Bernard Dewulf (alweer!) en Pieter Aerts.
De yang-prijs werd in 1983 toegewezen aan Frank Albers voor zijn roman Angst van een sneeuwman. De bocaripoëzieprijs ging in 1983 naar Mia van der Westen voor nog ongepubliceerd werk. Emiel Willekens kreeg de trapprijs voor poëzie van uitgeverij Contramine voor zijn bundel De archaïsche glimlach. De blanka gyselenprijs, driejaarlijks toegekend door het gemeentebestuur van Sint-Martens-Latem, was in 1983 voor Bie Wouters.
Een speciale prijs van de vlaamse boekenbeurs werd op 5 november uitgereikt aan de SF-auteur Eddy C. Bertin voor zijn verhaal Moord op de Vlaamse Boekenbeurs. De basiel de craeneprijs ging naar twee auteurs: Paul van Loon en Marc Coussement. Willy Verhegghe kreeg de dr. antoon de pesseroeyprijs-j.l. de belderprijs voor ongepubliceerd werk en Jaap Zijlstra ontving eveneens voor een nog niet gepubliceerde dichtbundel de prijs van de vlaamse poëziedagen.
De jaarlijkse dirk martensprijs, de literaire prijs van de stad Aalst en Oost-Vlaanderen, werd voor 1983 toegekend aan de Aalsterse gepensioneerde politicus Bert Van Hoorick voor zijn boek In tegenstroom, herinneringen 1919-1956, dat werd uitgegeven door het Masereelfonds. De jury bestond uit Willem M. Roggeman, Willy Spillebeen, Frans-Jos Verdoodt en Marcel Wauters. De prijs die 20.000 Bfrs. bedraagt, werd op 2 februari 1984 uitgereikt in het stadhuis van Aalst.
De poëzieprijs van het masereelfonds werd toegekend aan Hubert de Vogelaere, schrijvend onder het pseudoniem H. de Vermeiren, en Victor Vroomkoning. De f.a. snellaertprijs ging naar Karel Vertommen voor zijn in 1982 verschenen Verzamelde gedichten. De Belgische driejaarlijkse staatsprijs voor poëzie tenslotte was voor de bejaarde Pieter Buckinx.
GvB/PJV
| |
De Stichting ‘Drukwerk in de Marge’
In mei 1975 werd op initiatief van enkele amateur-drukkers en -uitgevers de Stichting ‘Drukwerk in de Marge’ in het leven geroepen, met de bedoeling diegenen, die naast hun eigenlijke beroep voor hun plezier de drukkunst of de uitgeverij beoefenden, losjes te organiseren en hun gemeenschappelijke belangen te bundelen en te behartigen. De initiatiefnemers nodigden alle hun bekende collega's uit, van wie een vijftigtal de bijeenkomst bijwoonde, die zonder uitzondering als contribuant toetraden. In januari 1976 trad de Stichting voor het eerst duidelijk in de openbaarheid met een tentoonstelling in Hilversum, waarbij ook een geïmproviseerde ‘drukwerkmarkt’ werd gehouden. Ook werd besloten een aantal ‘werkgroepen’ te vormen voor de organisatie van tentoonstellingen en verkoopdagen, de uitgave van een Bulletin, en de organisatie van een netwerk van verkooppunten. (Van dit laatste is weinig terechtgekomen.)
Dankzij enige propaganda groeide het aantal contribuanten in de loop der jaren tot een kleine 400 personen, van wie ongeveer 60% ‘belangstellenden’. Op allerlei plaatsen in het land werd deelgenomen aan culturele manifestaties, waarbij producenten hun voortbrengselen aan het publiek konden verkopen. De uitgave van een Bulletin werd inderdaad verwezenlijkt, aanvankelijk een tamelijk primitieve uitgave, maar gaandeweg zowel inhoudelijk als uit een oogpunt van produktie uitgegroeid tot een publikatie van enig belang. Oorspronkelijk verschenen de Bulletins in een frequentie van drie of vier per jaar; door de toenemende andere activiteiten van de Stichting en de voortdurend stijgende portokosten moest het aantal worden teruggebracht tot een of twee per jaar. Naast het Bulletin wordt echter een ‘Nieuwsbrief’ uitgegeven (ten minste viermaal per jaar en zoveel vaker als nodig blijkt) waarin mededelingen van actuele aard worden opgenomen (nieuwe uitgaven, tentoonstellingen en markten, vraag en aanbod van drukkerijmateriaal enz.). De Stichting organiseert jaarlijks een eigen ‘MargeMarkt’ in het Haagse Gemeente Museum.
Het voornaamste kenmerk van de marginale drukker en uitgever is, dat zijn oogmerken niet commercieel zijn, zelfs al worden de uitgaven (soms duur) verkocht. Zakelijk ge- | |
| |
zien lijden alle marginalen verlies, doordat de aan het werk bestede tijd niet wordt berekend en er gewoonlijk ook geen post voor onderhoud en afschrijving van de installatie wordt ingecalculeerd.
Op den duur werd de toon in de Stichting meer aangegeven door de ‘drukkers’ dan door de ‘uitgevers’: marginale uitgeverijtjes verschijnen en verdwijnen voortdurend; sommige houden op marginaal te zijn en ontwikkelen zich tot bescheiden bedrijven.
Sinds 1977 geeft de Stichting een ‘Bibliografie van marginale uitgaven’ uit (een publikatie die niet vrij is van tekortkomingen, maar in brede kringen veel waardering oogst), waarvan tot heden drie afleveringen zijn verschenen, waarin ruim 2000 marginale uitgaven zijn beschreven, verschenen tussen de vroege jaren '70 (en soms nog eerder) tot medio 1981. Intussen is een samenwerking tot stand gekomen met het Nederlands Bibliografisch Centrum, waardoor het bibliografische werk in de toekomst professioneler kan worden aangepakt en de bibliografieën regelmatiger en met kortere tussenpozen kunnen verschijnen.
Sinds 1978 neemt de Stichting jaarlijks deel aan de Frankfurter Buchmesse: contribuanten kunnen daarvoor in aanmerking komende uitgaven (voornamelijk van internationaal karakter en van ‘bibliofiel’ niveau) ter expositie en verkoop meegeven. De kosten worden gedeeltelijk gedragen door de Stichting en voor het overige via een verdeelsleutel aan de inzenders in rekening gebracht. Messe-verkopen zijn gewoonlijk niet spectaculair, maar de belangstelling (ook internationaal) neemt van jaar tot jaar toe. Bovendien komen prettige contacten tot stand met vooral Duitse en Amerikaanse collega's (‘Handpressen’ en ‘private presses’).
In 1982 kwam voor het eerst een gezamenlijk project tot stand: enige tientallen marginalen produceerden elk een boekje (op bij voorbaat vastgesteld formaat) over het thema ‘Drukken’. Elke deelnemer ontving een complete reeks en enige tientallen reeksen kwamen in de handel. Deze voorraad, uit de opbrengst waarvan de kosten voor de cassette werden bestreden, was op de dag van verschijnen uitverkocht (à ƒ 200, - per stel). Een tweede soortgelijk project (een verzameling plano-drukken van ongepubliceerde gedichten van hedendaagse Nederlandse dichters) zal in de loop van 1984 verschijnen onder de titel ‘De blauwe scheen’, in cassette.
Ieder die belangstelling heeft voor het werk van de marginale drukkers en uitgevers is welkom als contribuant van de Stichting. De minimum-contributie bedraagt ƒ 40, - per jaar (van 1 sept. tot 31 aug.). Contribuanten ontvangen alle Bulletins, Nieuwsbrieven, Bibliografieën en andere uitgaven, die in enig jaar verschijnen, alsmede de adreslijst van contribuanten.
Toetreding kan geschieden door overmaking van de contributie op postgiro 3.410.420 t.n.v. Penningmeester St. Drukwerk in de Marge, Gouden Leeuw 447, 1103 KK Amsterdam. Nadere inlichtingen worden door hem verstrekt of door de Secretaris, Leidse Slootweg 4, 2481 KH Woubrugge.
Huib van Krimpen
| |
Het nationaal brievenproject
Ieder die belang stelt in literatuur weet hoeveel plezier te beleven valt aan het lezen van correspondenties van en aan auteurs. De brieven van Hooft, Huygens en Vondel, die van Huet aan Potgieter, van Kloos aan Jeanne Reyneke, de brieven van Multatuli, Jacques Perk, Ter Braak aan Du Perron, de brieven van Du Perron, van Couperus aan uitgever Veen en van Gerretson aan Geyl zijn enkele voorbeelden van door edities gemakkelijk bereikbaar gemaakte correspondenties.
Iedere onderzoeker weet hoeveel tijd en moeite het kost om op het spoor te komen van brieven voordat ze voor de belangstellenden geëditeerd kunnen worden. Dit probleem is uiteraard al lang onderkend, maar het tot stand komen van een centraal overzicht waaruit zou blijken welke brieven van welke schrijvers zich waar bevinden, is tot op heden nooit gerealiseerd. Het grote probleem vormt de enorme hoeveelheid materiaal die beschreven moet worden: miljoenen brieven in verschillende heel of half gecatalogiseerde verzamelingen.
Dank zij de voortschrijdende automatisering kwam het idee van een centrale catalogus van brieven dichter bij de realiteit. Een Commissie Handschriften van het Samenwerkingsverband van de Universiteitsbibliotheken en de Koninklijke Bibliotheek heeft zich de afgelopen jaren met het probleem beziggehouden. Volgens nr. 8/9 van jrg. 6 (september 1983) van Pica-Mededelingen is men nu zover gevorderd dat met behulp van door Pica (Project integratie catalogusautomatisering) ontwikkelde computerprogrammatuur in 1984 gestart kan worden met wat in de wandeling het ‘Nationaal brievenproject’ heet.
Er is gekozen voor invoer in twee fasen. Eerst worden in naar men verwacht ongeveer drie jaar díe brieven verwerkt, waarvan al een beschrijving is opgenomen in een bestaande gedrukte of fichescatalogus. Daarna worden deze vaak nog niet perfecte beschrijvingen aan het nieuw ontworpen model aangepast, tegelijk met de invoer van nieuwe aanwinsten en het wegwerken van de bestaande achterstand.
Het is de bedoeling om het brievenbezit van de volgende instellingen te verwerken: het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum in Den Haag (1.100.000 brieven), de Universiteitsbibliotheek Amsterdam (500.000 brieven), de Universiteitsbibliotheek Leiden, inclusief het bezit van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde (500.000 brieven), de Universiteitsbibliotheek Utrecht (170.000 brieven), de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag (120.000 brieven), het Museum Meermanno-Westreenianum, inclusief het Museum voor het Boek (25.000 brieven)
| |
| |
en de kleinere collecties van de Universiteitsbibliotheken te Groningen en Nijmegen, de Provinciale Bibliotheek Friesland en de Stads- of Athenaeumbibliotheek Deventer (samen 25.000 brieven). Dit totaal van 2.440.000 brieven wordt dan toegankelijk voor vragen als: van, respectievelijk aan wie bevinden zich hoeveel brieven waar?; in welke taal zijn ze geschreven?; wat is de bibliotheeksignatuur?; welke brieven van letterkundigen zijn er uit welke jaren?
Naast deze 2,5 miljoen brieven bevindt zich natuurlijk nog een onbekend aantal in vele andere verzamelingen. Met het Katholiek Documentatie Centrum (KDC) te Nijmegen, de Vrije Universiteit te Amsterdam, het Fries Letterkundig Museum te Leeuwarden en het Boerhaave Museum en het Academisch Historisch Museum te Leiden bestaan reeds contacten. Maar ook in de Provinciale Bibliotheek Zeeland, in de Rijks- en Gemeente-archieven en in veel private archieven bevindt zich interessant materiaal. Het brievenproject is dus in principe oneindig, maar als eenmaal de achterstand op dit terrein is weggewerkt, komt er misschien ook ruimte voor centrale catalogisering van de andere manuscripten.
PJV
| |
Correspondentie Greshoff-Stols
Het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum te Den Haag is erin geslaagd, dank zij de financiële steun van het Anjerfonds 's-Gravenhage en de Jan-Campertstichting te Den Haag, 575 brieven van J. Greshoff (1888-1971) aan de uitgever A.A.M. Stols (1900-1973) te verwerven uit de periode 1923 tot en met 1952; bij deze aanwinst bevinden zich tevens 43 brieven van Stols aan Greshoff.
Het Museum is reeds in het bezit van 135 brieven van Greshoff aan Stols en van 187 brieven van Stols aan Greshoff. Bij elkaar gevoegd vormt deze voor een groot deel tweezijdige en door de omvang zeldzaam volledige correspondentie een uiterst belangrijke bron voor de bestudering van de talloze activiteiten op het gebied van de literatuur, typografie en boekverzorging van zowel Greshoff als Stols.
Stols zelf zei ooit over Greshoffs bemoeienissen met zijn fonds: ‘Greshoffs grootste verdienste op het gebied van drukken en uitgeven ligt in zijn waarde als gangmaker. Hij kon geen drukker of uitgever tegenkomen of hij trok uit zijn zak een aantal plannen, waar uitgever of drukker hun voordeel mee konden doen. Niemand wellicht meer dan Greshoff heeft met diepere belangstelling elk boek dat verscheen in mijn fonds gevolgd. Ik heb als uitgever én als vriend heel veel aan Greshoff te danken. De contacten die hij voor mij met een groot aantal auteurs heeft gelegd zijn voor mij van onschatbare waarde gebleken. Dankzij Greshoff ben ik er in de loop van de jaren in geslaagd een fonds op te bouwen, waarin de Nederlandse poëzie op haar best vertegenwoordigd is.’
V.l.n.r. A.A.M. Stols, de typograaf Jan van Krimpen en J. Greshoff voor het huis van Gerard van Eckeren, ca. 1925
Tot de vele auteurs met wie Greshoff Stols in aanraking bracht, of voor wie hij bij Stols bemiddelde, behoorden o.m. A. Roland Holst, R.N. Roland Holst, Arthur van Schendel, Karel van de Woestijne, Jan van Nijlen, J. Slauerhoff en vele anderen. Deze contacten worden in de correspondentie uitvoerig gedocumenteerd. Daarnaast krijgt de lezer van de correspondentie welhaast een volledig overzicht van Greshoffs eigen, talloze activiteiten; zo komen onder meer uitvoerig ter sprake de door Greshoff bezorgde bloemlezingen Het jaar der dichters, de bibliofiele reeksen De Zilverdistel en Palladium, het tijdschrift De Witte Mier, en de series To the Happy Few en Ursa Minor. De verworven collectie is daarnaast uit museaal oogpunt van belang, omdat Greshoff vaak op uiterst fraai verzorgd papier zijn brieven schreef; briefhoofden van De Witte Mier, van Den Gulden Winckel, van Groot Nederland, van de Nieuwe Arnhemsche Courant, van Palladium, en zelfs van L'Action Française bevinden zich in deze collectie.
Naast het belang dat deze collectie heeft voor de bestudering van de activiteiten van Greshoff en Stols, is kennisname er van, gezien het brede spectrum van onderwerpen en personen dat in de brieven ter sprake wordt gebracht, onmisbaar voor de bestudering van het literaire leven in de periode tussen de wereldoorlogen.
Sjoerd van Faassen
| |
| |
| |
Brievenproject Albert Verwey
Op 1 augustus 1982 is van start gegaan het Project Repertorium Brieven Albert Verwey. Dit project staat onder redactie van mevr. prof. dr. M.H. Schenkeveld, prof. dr. C. Blotkamp, dr. H.G.M. Prick en drs. J.D.F. van Halsema, en wordt gesubsidieerd door de Nederlandse Organisatie voor Zuiver Wetenschappelijk Onderzoek.
Albert Verwey heeft zijn leven lang een drukke correspondentie gevoerd. Vanaf zijn duinhuis in Noordwijk aan Zee, waar hij zich in 1890 met zijn jonge vrouw Kitty van Vloten gevestigd had, wisselde hij brieven met ruim tweeduizend tijdgenoten in binnen- en buitenland. Zijn redacteurschap van het Tweemaandelijksch Tijdschrift/De XXe eeuw en De Beweging bracht hem in contact met bekende letterkundigen, beeldende kunstenaars, filosofen, politici, maar ook met onbekende jongeren die hem om advies vroegen, of van hun bewondering en verering wilden blijk geven. Zijn Leidse professoraat gaf hem vanaf 1925 weer andere contacten. Met ruim duizend correspondenten heeft Verwey meer dan één brief gewisseld, met ruim tweehonderd meer dan tien brieven. Al deze brieven, ca. 25.000 in totaal, zijn door Verwey zorgvuldig bewaard; ze bevinden zich thans in het Verwey-archief van de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam.
De brieven die Verwey zelf geschreven heeft, zijn uiteraard niet in een archief bewaard gebleven. Sterker nog: van het overgrote deel is niet bekend óf ze bewaard zijn, en zo ja, waar.
Het doel van het Project Repertorium Brieven Albert Verwey is de inventarisatie en registratie van die brieven, en het verwerven, dan wel fotokopiëren van de gevonden brieven. De drie onderzoekers gaan daarbij uit van een volledige lijst van correspondenten, samengesteld aan de hand van de diverse gebrekkige catalogi in het Verwey-archief, en van het brievenbestand zelf. Correspondenten met meer dan tien brieven vormen de ‘tienenlijst’, die prioriteit heeft bij de research. De onderzoekers inventariseren de Verwey-brieven in openbare verzamelingen en doen daarnaast navraag bij particulieren. Het behoeft geen betoog dat deze laatste werkzaamheid van immens belang is voor andere onderzoekers: vastgesteld wordt immers ofwel, waar de schriftelijke nalatenschap van de onderzochte persoon berust, ofwel, wanneer en hoe deze nalatenschap verloren gegaan is.
De onderzoeksresultaten worden verwerkt per computer tot het beoogde doel van het project, een repertorium van alle brieven van Albert Verwey. In dit repertorium zullen alle personen opgenomen worden van wie het onderzoek naar hun nalatenschap en de Verwey-brieven daarin, afgesloten is, mét biografische gegevens. Het repertorium is de eerst fase van een omvangrijk plan, waarvan de laatste fase het verzorgen van een integrale, chronologisch geordende uitgave van de brieven van én aan Albert Verwey, met inleiding en commentaar, hoopt te zijn.
Ieder die in het kader van zijn werkzaamheden of anderszins ooit gestuit is op brieven van Albert Verwey die niet als algemeen bekend mogen worden verondersteld, wordt uitgenodigd hiervan mededeling te doen aan de onderzoekers van het project: Lieneke Frerichs, Frank Ligtvoet, Marijke Stapert-Eggen, p/a Universiteitsbibliotheek van Amsterdam, Handschriftenkamer, Verwey-project, Postbus 19185, 1000 GD Amsterdam. Tel. 020-5252471.
Lieneke Frerichs
| |
Literair toerisme: Vlaanderen
In Antwerpen bestaan plannen om deze toch al fraaie stad binnenkort te verrijken met een standbeeld voor Willem Elsschot. Het plan daartoe komt uit de boezem van de bekende Stichting Mercator-Plantijn die al een groot aantal fraaie kunstboeken mogelijk heeft gemaakt. Samen met de gemeente Antwerpen wil de Stichting fondsen bijeen brengen opdat beeldhouwer Lode Eyckermans aan de slag kan. Geveltoeristen moeten in het vervolg de plaats Hove aandoen. Daar bevindt zich immers het huis waar Paul van Ostaijen heeft gewoond van maart 1913 tot augustus 1914 en waar hij zijn autobiografische geschrift Landhuis in het dorp laat beginnen. Van Ostaijen-bewonderaars hebben er nu voor gezorgd dat in de gevel van het huis aan de Lintsesteenweg een gedenksteen is ingemetseld.
Wie in de buurt komt van Sint-Baafs-Vijve dient zich voortaan te herinneren dat daar het André Demedtshuis bezocht kan worden. In het huis bevindt zich uiteraard materiaal over deze landbouwer-auteur die later hoofd van de BRT was, maar het is ook de bedoeling dat er regelmatig culturele activiteiten zullen plaatsvinden. Het huis is geopend op vrijdagen van 17 tot 22 uur en op zaterdag en zondag van 10 tot 20 uur.
PJV
| |
Nacht van de poëzie
Hoewel organisator Guido Lauwaert nadrukkelijk had aangekondigd dat de Derde Nacht van de Poëzie ook de laatste zou zijn, bestaan er nu toch weer vergevorderde plannen om een Vierde Nacht van de Poëzie te organiseren in Vorst-Nationaal en wel op 19 mei 1984. De Derde Nacht was in februari 1980 een succes met o.a. het optreden van Vinkenoog, Claus, Kopland, Campert, Johnny van Doorn en Mulisch. Op zondag 23 november 1980 werd zelfs in Utrecht het Belgische voorbeeld gekopieerd met een dergelijke manifestatie in het Muziekcentrum Vredenburg.
Lauwaert heeft nu een aantal sponsors gevonden voor de Vierde Nacht van de Poëzie: de Nationale Loterij die vijftig jaar bestaat, het weekblad Knack, De Standaard/Het Nieuwsblad, brouwer Haacht, het Poëziecentrum, de Poë- | |
| |
ziekrant e.a. De organisatie schijnt zich reeds van de medewerking verzekerd te hebben van Campert, Nooteboom, Vinkenoog, Deelder, Morriën, Korteweg, Guépin, Judith Herzberg, Komrij, Claus, Eddy van Vliet, Roobjee, Freddy de Vree, Tom Lanoye, Gils en van een aantal Waalse dichters. Uit het buitenland zouden zelfs komen Allen Ginsberg en de Rus Jevtoesjenko. Voor de muzikale omlijsting wordt gezorgd door o.a. Toots Thielemans en de Zangeres zonder Naam!
PJV
| |
N.V.T. wordt N.W.T.+Diogenes
Julien Weverbergh, directeur van de uitgeverij Manteau, gevestigd te Antwerpen, heeft beslist het Nieuw Vlaams Tijdschrift op te doeken. Hij heeft alle redacteurs van het blad ontslagen. Daar behoren de bekendste Vlaamse auteurs toe zoals Hugo Claus, Hugo Raes, Paul de Wispelaere, Walter van den Broeck, Hubert Lampo, Jef Geeraerts e.a.
In de plaats zal een magazine-achtig tijdschrift verschijnen, ‘Nieuw Wereld-Tijdschrift’, waarvan de redactie zal waargenomen worden door twee journalisten, Herman de Coninck en Piet Piryns. Hugo Claus werd gevraagd aan het blad mee te werken. Benevens literatuur zou ook politiek in dit blad ter sprake komen.
Een deel van de boze redactieleden van het N.V.T. zijn naar de Antwerpse uitgever Walter Soethoudt gestapt, die ook een nieuw tijdschrift zal uitgeven onder de titel ‘Diogenes’. Dit was de originele titel, die aanvankelijk door August Vermeylen was bedacht vóór er sprake was van het Nieuw Vlaams Tijdschrift. De titel N.V.T. kan nu eenmaal niet meer gebruikt worden omdat deze blijkt eigendom te zijn van de uitgeverij Manteau, die het blad had gekocht na het faillissement van de Antwerpse uitgeverij Ontwikkeling, die vroeger het N.V.T. heeft uitgegeven.
Tot de redactie van ‘Diogenes’ behoren Hubert Lampo, Marcel Coole, Henri-Floris Jespers, Erik van Ruysbeek en Ivo Michiels, die allen behoorden tot het ter ziele gegane N.V.T. Ook werden enkele jongere auteurs opgenomen zoals o.m. Marc Andries, Wilfried Adams, Tony Rombouts, Roger M.J. De Neef.
Het eerste nummer van ‘Diogenes’ is reeds in januari verschenen, terwijl het eerste nummer van het Nieuw Wereld-Tijdschrift pas in maart het licht zag.
Sommige auteurs, zoals Paul de Wispelaere, Jef Geeraerts, Walter van den Broeck, konden moeilijk meedoen met ‘Diogenes’ omdat zij als auteur aan de uitgeverij Manteau verbonden zijn. Bovendien is de uitgeverij Soethoudt ook politiek helemaal anders gericht, zodat de redactie van het vroegere N.V.T. ook ideologisch in grote trekken is gesplitst, alhoewel toch uitgesproken linkse auteurs als Hubert Lampo en Ivo Michiels mee de stap hebben gewaagd.
Willem M. Roggeman
| |
Nieuwe reeks facsimile-edities: Fell
In de historische neerlandistiek heerst tekstgebrek. Van de enorme hoeveelheid teksten (literaire, triviaal-literaire én andere), gedrukt in de periode van de handpers (1450-1800), is een relatief klein percentage goed toegankelijk via moderne tekstedities. Al het andere oude drukwerk moet geraadpleegd worden in bibliotheken en archieven. Deze instellingen worden steeds moeilijker toegankelijk door de gestaag toenemende vraag van onderzoekers en de afnemende service, veroorzaakt door personeelsgebrek, achterstand in de catalogisering of jaren durende omschakeling naar automatisering in de catalogusbouw. Het gevolg is: lange wachttijden bij het aanvragen van oude boeken en gebondenheid van de onderzoeker aan de openingsuren van de bibliotheken.
Een gemakkelijke methode om snel meer teksten goed bereikbaar te maken, is de facsimile-uitgave. Dit gat in de markt is door een aantal uitgevers in de laatste decennia ontdekt: het is een aantrekkelijke vorm van uitgeven zonder zetkosten, zonder kans op nieuwe zetfouten en zonder editeurshonorarium. Ook tamelijk recente, maar uitverkochte secundaire literatuur werd via de fotograaf opnieuw uitgebracht (bijv. de serie HES Historische Herdrukken).
Bij het facsimileren van teksten uit de periode van de handpers is veel te weinig rekening gehouden met het feit dat er binnen een druk varianten tussen exemplaren kunnen voorkomen. Maar al te vaak is zonder voorafgaand analytisch-bibliografisch onderzoek een willekeurig exemplaar gereproduceerd; soms zijn zelfs van meer exemplaren onderdelen gecombineerd. Zelden werd aangegeven welk exemplaar als grondslag diende voor de reproduktie.
In een discussiegroep over het editeren van teksten, voortgekomen uit de Werkgemeenschap Letterkunde 1550-1800 van de Stichting Literatuurwetenschap, is de noodzaak van het snel vervaardigen van ‘kale’ facsimile-edities uitgesproken. Cultuurhistorische toelichting, woord- en zakencommentaar hoeft niet per se in een editie ondergebracht te worden; die kan ook afzonderlijk verschijnen in een monografie of in tijdschriftartikelen. De editie-zelf veroudert niet; de commentaar kan steeds aangevuld en gewijzigd worden.
Voorwaarde is wel, dat de tekst betrouwbaar is, d.w.z. dat onderzoek gedaan is naar de druk- en tekstgeschiedenis. Dat impliceert dus analytisch-bibliografisch onderzoek van de druk of drukken, het vaststellen van de autorisatiegraad en het weergeven van eventuele varianten en zetfouten met het doel een ideale tekst te geven. Op deze wijze krijgt men een betrouwbare facsimile-editie, die zich van een facsimile-uitgave onderscheidt door het editoriale ingrijpen.
De bovengenoemde discussiegroep heeft een redactie gevormd om te komen tot een reeks van facsimile-edities, gebaseerd op de uiteengezette grondslagen. De reeks is gedoopt: Facsimile-edities der Lage Landen (FELL). Criteria
| |
| |
voor opname in de reeks kunnen zijn: onbereikbaarheid, uniciteit, onbekendheid, relevantie voor lopend of toekomstig onderzoek, het bestaan van sterk verouderde of zeer slechte edities, geschiktheid voor een ruimer publiek. Er wordt gestreefd naar spreiding over de gehele periode en over de genres. De teksten worden van indices voorzien. De serie had een wat moeilijke start, veroorzaakt door het faillissement van de oorspronkelijke uitgever: de als deel 1 geplande Zeeusche Nachtegael (1623), ed.-P.J. Meertens en P.J. Verkruijsse, is daardoor buiten de reeks verschenen bij drukkerij Verhage te Middelburg in 1982. De FELL-reeks is vervolgens een uitgave geworden van uitgeverij Sub Rosa, Postbus 575 te Deventer.
Tot nu toe zijn verschenen:
Dl. 1: Johan van Heemskerck. Inleydinghe tot het ontwerp van een Batavische Arcadia van 1637, geëditeerd door P.E.L. Verkuyl. Deventer 1982.
Dl. 2: Gerard Goossens. Het cieraet der vrouwen uit 1566, editie-K.J.S. Bostoen. Deventer 1983.
Als dl. 3 zullen de eerste 30 afleveringen van Van Effens De Hollandsche Spectator uit 1731 verschijnen, te editeren door P.J. Buijnsters. Voor volgende delen wordt gedacht aan de bundel Apollo uit 1615, Kinkers Post van den Helikon en Stalpaert van der Wielens Peperhuysken.
De redactie van de serie bestaat uit K.J.S. Bostoen (Leiden), A.-J. Gelderblom (Utrecht), A.J. Hanou (Amsterdam), H.M. Hermkens (Tilburg), H. Koeman, J.A. van Leuvensteijn (Amsterdam VU), B. van Selm (Leiden), P.J. Verkruijsse (Amsterdam) en P.E.L. Verkuyl (Groningen).
PJV
| |
Volksboeken in facsimile
Uitgeverij Marc van de Wiele te Brugge kondigt de uitgave aan van een reeks zeldzame 16e-eeuwse volksboeken als voortzetting van de reeks ‘Zeldzame volksboeken uit de Nederlanden’. Naast de tekst in facsimile zal ieder deel een inleiding en literatuuropgave bevatten van de Brusselse hoogleraar Willy Braekman. De reeks krijgt een bibliofiel tintje: oplage 300 genummerde exemplaren op houtvrij Ingres d'Arches-papier. Er zijn 12 delen gepland voor een prijs van Bfr. 1200 per deel of bij afname van de hele serie Bfr. 1100 per deel.
De reeks opent met de oudste Nederlandse novellenbundel waarvan het enig bekende exemplaar zich in een privécollectie bevindt: Dat bedroch der vrouwen (± 1532). Verder kan men genieten van de Antichrist, de verwoesting van Jeruzalem, het verhaal van de verloren zoon, een schaapherdersalmanak uit 1513, de avontuurlijke ridderroman over Ryckaert zonder Vreese, het vreselijke verhaal over de vrouw van Karel de Grote koningin Sibilla, een verhalenbundel over dieven en oplichters, voorspellingskunst met dobbelstenen en huismiddeltjes bij ziekte.
Inlichtingen: Uitgeverij Marc Van de Wiele pvba, Ridderstraat 24, B-8000 Brugge.
PJV
| |
Universiteitsbibliotheek Utrecht exposeert
De inrichting van een stadsbibliotheek in de Janskerk in Utrecht in 1584 vormt de aanleiding voor de UB Utrecht om nu na 400 jaar een expositie in te richten van handschriften en oude drukken, hoewel de Hogeschool pas in 1636 werd opgericht. De stadsbibliotheek ging toen fungeren als universiteitsbibliotheek.
In het Centraal Museum, Agnietenstraat 1, worden nog tot en met 1 april 101 handschriften en 117 oude drukken geëxposeerd, deels afkomstig uit het zeer oude bezit van de beginjaren, voor een ander deel in de loop van 400 jaar verworven door aankoop, schenking en legaat.
Het kostbaarste stuk dat te zien is, is het beroemde Utrechtse Psalterium, een Karolingisch handschrift uit de eerste helft van de 9e eeuw. Andere aandachttrekkers zijn negen fraai verluchte getijdenboeken uit de 15e eeuw, de polyglotbijbel van Plantijn (1568-1573) en een mooi gekleurd exemplaar van het boek van Sybilla Merian over de Surinaamse insekten.
Een indrukwekkende catalogus beschrijft in 400 pagina's alle tentoongestelde werken en bevat inleidingen over de verschillende kloosters, kapittels, collecties, archieven en categorieën waaruit het geëxposeerde materiaal afkomstig is. De prijs bedraagt ƒ 25, -. De openingstijden van het Centraal Museum zijn: di.-za. 10-17 uur; zon- en feestdagen 14-17 uur; ma. gesloten.
Een tweede jubileum-expositie is ingericht in het Universiteitsmuseum, Biltstraat 166, eveneens tot en met 1 april. Het thema van deze tentoonstelling is het functioneren van de UB in de vier eeuwen van haar bestaan. Openingstijden: ma.-vr. 10-17 uur.
PJV
| |
Fin de siècle-obsessies (praktijk)
Bordewijk heeft in zijn fascinerende roman Rood paleis een geheel eigen visie op het fin de siècle gegeven. Centraal staat een bordeel dat op de volgende wijze wordt beschreven: ‘Een blok van een gebouw met vele ramen, de deur niet precies in het midden, gestoept naar de straat. Een zwaar pand van baksteen, bruinrood geverfd, lakbruin. De jaloezieën neer voor alle ramen. De jaloezieën van dezelfde geweldige kleur. Een pand van somberheid en verschrikking in de ogen van zwarte Tijs. Een pand in zichzelf gekeerd als een onbewoond huis. Een pand met een geheim.’ Het is niet moeilijk na te gaan welk werkelijk bestaand perceel voor
| |
| |
dit fictionele lustoord model stond. Het boek levert zelf alle gegevens: het ligt aan de Passeerdersgracht, naast een slop waar zich nog een steelse zij-ingang bevindt. Geen twijfel mogelijk: niet Passeerdersgracht 10 is het Rode Paleis (zoals het trots vermeldt), maar nummer 17. Dit inderdaad indrukwekkende perceel (voorheen tafeltennisinstituut) staat al enige tijd leeg, en dat feit is door de VPRO aangegrepen om een oud plan van de plank te halen.
Blokker had niet lang na zijn geslaagde televisiebewerking van Bint namelijk ook een scenario voor Rood paleis geschreven. Oorspronkelijk wilde men het verfilmen in een Rood paleis van onze dagen, het internationaal vermaarde instituut Yab-Yum aan het Singel. Maar - aldus de persdienst van de VPRO - de luxe daar was een beetje te eigentijds. Wél zullen de medewerksters van deze instelling hun bijdrage leveren aan de verfilming. Hoofdpersoon Henri Leroy zal vertolkt worden door Bram van der Vlugt, terwijl zijn tegenspeler Tijs Herdigein, de ex-Indiëganger, door niemand minder dan Adriaan van Dis wordt gespeeld. Mevrouw Doom (‘Een wezen in zwarte zij, dik en ruisend, doodsbleek geblanket, met zware zwarte wallen om ogen, onmenselijk somber’) is Kitty Courbois. ‘Klanten’ worden overigens nog gezocht. Wie mee wil doen wordt verzocht zich te melden op de eerste zondag van de volgende maand, om 11 uur precies, Passeerdersgracht 17, Amsterdam.
Het stuk zal in het najaar op het scherm te zien zijn.
TA
Suggesties voor deze rubriek aan: Instituut voor Neerlandistiek, Herengracht 330-336, 1016 CE Amsterdam, tel. 020-5253281 of 5253280
|
|