Singulariteit
Omdat je mij, en mij alleen, ter wereld
bracht. de wereld die een vreemde was,
en ik die niemand kende, en niemand
kennen wou. ik wist niet juist waarom
je mij hier en nu zo nodig dacht. tenzij
te zijn zoals jezelf was. met open ogen,
zomaar in een schoot geworpen, door een speelse
dobbelende God, zonder begin en zonder einde.
want ik was maar een mens, zei je. en dat volstond.
meer te willen zijn, te willen zien, dan ik
geloven kon. of het uit liefde was, of haat
die mij geschapen heeft, heeft mij vernietigd.
zodat je mij, en mij alleen, ter sprake bracht.
een taal die voorgeschreven stond, ik alleen
maar navertellen kon, men na mij vertellen kon,
tot alle spreekwoorden ooit zouden zwijgen.
en je mij land, een heel ver land beloofde. ik,
die nergens een huis, alleen een lichaam had.
een lichaam dat niet duren wou, niet zwijgen kon,
wat het te wachten, te verwachten stond.
zodat je mij, en mij alleen, ten grave droeg.
een graf dat mij zou dragen, mijn naam zou dragen,
want er komt een eind aan alles, en alles is het einde;
van Taal en Telsels, de vervoeging; de naamval
doorheen de onbekende, het onbekende van het heelal.
|
|