Het Liegend Konijn. Jaargang 9(2011)– [tijdschrift] Liegend Konijn, Het– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 205] [p. 205] Tonnus Oosterhoff o Leiden, 1953 is ook prozaïst. Recentste bundel: Handschreeuwkoor (2008) [pagina 206] [p. 206] [Dichters storten zich namens de mensen] Dichters storten zich namens de mensen in donkere wateren: er is daar iets ondragelijks dat gedragen dient. Iedereen die juichte wordt stil. Nephoorngeschal, diepzeebeeld. ‘Zet je eigen storyboard om in echte video!’ Geweldige acteur, je hebt alleen larrikin harlekijn boeman nog om zeep te helpen. In elkaar verward, binnenstebuiten opgehangen, soms waar niet steeds betrouwbaar, als de slinger van een klok, de nachtwind draait aan hun touwen ze rond en terug. Nachtkrabbel, 't is nachtkrabbel in het donker zijn alle Kijk, buiten! Nu we toch zijn in de nacht kijk, buiten! Staat de steelpan gevaarlijk dicht boven de schoorsteen moet roken de staartklok loopt goed voor langs hoogte vrees achter over liggend de theaterschoonmaker, de omgekeerd in de diepte vlag nausea hij was zijn eigen beste klant, de dealer, de waard, de dood, hemelsegment. Het doet me ergens aan denken aan een bestaan dat voorbij liep op een brug verder. ‘Meneer mag ik u iets vragen?’ ‘Nee, nee.’ ‘Eikel.’ [pagina 207] [p. 207] De kleuterschool bel gaat een tekening maken van Eekhoorn, zijn armpjes om de n en van de eikels drupt onschuld. Het verleden, de gezellige dikke man met de druiven in de mand de druiper in de hand op de brug waar gevolgd de bedelaar met de surveillancecamera wordt. Je bent vergeefs op aarde, bourgeois dichter, je leeft voor niets met je argwanend gemompel. Omdat niemand luistert meen jij dat je respect verdient. Je vindt: ‘Ik mag eerbied vragen.’ Waarom? Waarom mag jij dat? Niemand verwaardigt zich een antwoord, de bedelaar spuugt op de grond. Meneer mag ik u iets vragen. Nee? Eikel. Overbodig zijn, boventallig, overtollig zijn en dit weten en toch leven, een buikje hebben. Kun je niet tellen? Je twaalf lezers, je veertien belachelijke lezers. Ze zijn als jij. Als jij... wilt? Nee, als jij. Dienen voor niets deugen; ze stemmen met je in als je zingt in de lege kerk, de kerk met de galm, de douchecel als je het enige preekt wat je weet: ‘Vlakbij de waarheid is niemand depressief.’ Omdat de waarheid zo meevalt? Nee, daarom niet. Maar omdat de waarheid slijpt aandachtig de punt van zijn pijl. [pagina 208] [p. 208] Lezers zijn stel je je voor als jonge vaders. Ze ijsberen op de gang voor de operatiekamer. Ze horen schreeuwen. Chirurg of patiënt? Wordt daar een fout bekend? Is er iemand daarbuiten zoals er iemand hierbinnen is? De bijfiguur, de figurant, het voorhoofd op de n, de armen om de poten, weet al: hij komt vandaag aan de beurt in de geschrapte scène. We wachten, beker zonder rand of bodem; voor een acteur is omhooggevallen geen kunst. God joh, je bent een acteur, wist je dat? Echt! Geweldig! Invloed onder de Daar lig je dus helemaal niet ziek maar omdat je acteur bent. Geweldig! De acteurs gorden zich aan, steken hun armen in de bewegingen, reeds schiet het galeischip van gevoel voort, diepblauw is de zee. Een haai had een radio ingeslikt. Door de stand van zijn tanden was het dier niet in staat deze aan de zee terug te geven. In elke baai die hij aandeed zong haai noodzakelijk de liedjes van het land. Als hij niet gezonken is wordt hij door het leven nog voortgeroeid. [pagina 209] [p. 209] Half één, nachtkrabbel al. Ik leg voor vandaag het dichterschap af. Nu ik na het tandenpoetsen gorgel en daarna onder het uitstoten van zeehondgeluiden ritmisch op mijn lul sta te wijzen die uit mijn pyjamabroek hangt, lijk ik in niets op mijzelf. Vorige Volgende