Het Liegend Konijn. Jaargang 6
(2008)– [tijdschrift] Liegend Konijn, Het– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 140]
| |
IZorg ervoor dat de tafel lang genoeg is - ze moeten
(met nadruk) allemaal een plaats. Dek een lange tafel
zet de stoelen schuins zodat ze - zet de stoelen welkom
en tel achtereenvolgens, af. (Bijt een stuk uit het kleed,
damast aan rafels, de schalen in brokken, glas werkt zich
een pad op de vloer. Gemarmerd hout. Kan dat op
een vloer? Het kan. Dek een tafel. Poeder de resten glad.
Demarcatie.) Er is een verscheiden in de lucht, het zinderde
al te proeven, de papillen volgezogen. Dek. Dek een tafel.
Zorg ervoor dat de tafel lang genoeg is. Ze moeten allemaal
volgezogen. Neem tussen duim en wijsvinger het poeder.
Maak de lucht. Maak de lucht zwaar. Er is een verscheiden.
| |
[pagina 141]
| |
IIDek een tafel. Laat mantels weghangen, rokken, overjassen.
Schoeisel verplicht in de hoek. Alles. Ook de nieuwe en juist
de sandalen. Ondergoed. Korsetten met baleinen, kinderhemdjes.
Jaeger broeken. Alles uit. Laat ze gaan zitten. Eerste gang:
het afkrabben van de plamuur. Messen liggen klaar aan weerszijden
van het bord. En schenk wijn. Zing een lied, een wijnschenkerslied
en zorg ervoor dat ze blijven krabben, wrikken, het bord moet vol.
‘Wangen wil ik zien, een voorhoofd,’ zingt het lied. Stapels witte
vellen op de tafel. Tik dan af. En speech. Rasp het woord
uit je keel, er is een verscheiden. Poeder in de lucht. Wit poeder.
Zinderen. Schraap taal van haat, spreek. Achterstevoren. Wieg
je keel, je strottenhoofd: slang. De lucht kronkelt en kolkt.
| |
[pagina 142]
| |
IIIEr is een zware lucht. Spreek. Kauw tot zand deze klanken
en blaas. Er is een vergruizen. De woorden in splinters
op het bord, het kleed, het plamuurmes. ‘Wangen wil ik zien.
En mond.’ Tel dan af. Kras met je vork in het hout, de stoelen
branden. Drink. Uit haar glas. Ze zit naast je. Er is in haar buik,
in een andere eeuw, iets binnenstebuiten verdwaald. Het had
ogen, een voorhoofd. Het had belachelijk weinig plamuur.
Kus die vrouw, die eeuw. Kus haar nu. Haar borsten van gips.
Leg een vinger op haar stenen mond. Houd het hoofd achterover.
Trek. De nek hoe het kraakt als beschuit. Achterover de wervels,
in brokken. Trek. En blaas. Blaas dan uit. Een nekbrekerslied. Zing
een lied en blaas diep in haar strot, verwaai in haar buik. Zware lucht.
| |
[pagina 143]
| |
IVStrijk de plooien glad, het kleed moet zonder smet. Geen wond
in de stof. Laat de kroonluchters spreken op het wit, laat ze zingen.
Een schoonmakerslied. Er is een verscheiden. De tweede gang.
Zal niet veel verschillen van de eerste. Waar het om gaat: wie
dit volhoudt. Een breken, beschuit. Het gladstrijken van kleed
en huid. Waar het om gaat: het juiste lied te vinden, de stem.
Het plamuurmes naast het bord. De schotels vol kalk. Witte stapels.
De lucht van poeder verzadigd. De brosse wervels, halzen gerekt.
Schuur je woorden, je keel. Trek littekens in het hout, de stoelen
branden.
Drink van haar glas. Druppel wijn op haar hoofd. Ze is weg. Zing
een schoonmakerslied. Laat de gasten vertrekken. Geef ze hun
hemden
en baljurken terug, verdeel over alle voeten de schoenen. Zing een
lied,
een reizigerslied, en ga.
|
|