Het Liegend Konijn. Jaargang 6(2008)– [tijdschrift] Liegend Konijn, Het– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 136] [p. 136] Ballade van de moeder en het land Misschien was die mond niet geschikt voor taal. Had u zichzelf het liefst in zwijgen uitgelijnd. Maar de stilte moest gebroken, het wit tot pulver, leegte tot barstenstoe gevuld. Het zijn de klanken die nog krassen, hier, mijn schedel, tussen mijn ogen zit een zwakke plek, het gonst naar u. Weerwoord verboden, taal was van suikergoed en bittere chocola, steeds klaar om te smelten. U was uw eigen gulzige tong genoeg. Misschien is zo'n verstrengeling zelfs mooi. Autarkische moeder: spreekt kinderen dood in toonhoogtes, koortssequensen, uw stem een tegenstem en hoe uw mond zich dan tot spraak verrekte - valse wetten, klanken zonder naam. Taal te vondeling, wie zoekt is af. Wij wisten vandaag niet meer van u dan een grens, uw pelletrie glanst als op de foto (onderschrift: ‘Kijk hoe ik lijd. Mea culpa, maxima culpa’). Wij, kinderen, wisselden uit: zin. Een knikkerspel, eigenlijk. Ter bestrijding van plaats, hiërarchie. Waar u kwam, stroomde een boze rivier. Achterdocht in zwarte kolken. Maar wij, kinderen, plukten betekenissen [pagina 137] [p. 137] uit het gras, we moesten nog voor een hele winter verzamelen, of wat ook kan: inhouden uitzaaien hier, op deze bodem van droge klei en alles dan behoedzaam opkweken. Moeder, u hebt ons tot tuinmannen gemaakt. Onze vingers groeiden zachter, we spalkten bleekgroen blad en hebben naast de stengels bamboestaken geplant, we hebben het licht zien dalen en stuwen en de knoppen raakten vol tot in hun cellen, wij, kinderen, gingen op in dit spel. Van dingen tot mensen en moeilijke zaken (geloofhoopfantasie) waren wij wachters. Als het moest, hadden we alles verdedigd tegen u. Zelfs als u bijvoorbeeld de regen was geweest - niets leek onmogelijk binnen de perken van uw dove wil - zelfs dan hadden we alle jonge planten weten te beschutten, alle betekenissen beschermd. Hen desnoods met brak water groot gebracht. Wat echt moet, kan, iets past zich aan. Moeder, we hebben alleen maar willen zeggen - We hebben geluisterd, wij, uw kinderen, naar wat de dingenplanten en de mensenplanten en de planten van geloofhoopfantasie en hoe en of ze iets zouden vertellen. We konden niet anders dan leven, buiten u om. [pagina 138] [p. 138] Uw ijzeren wangen en al dat kabaal: ik dacht noem het dan een enigma. Geduld totdat de sluier valt. Maar nooit. Een tong met weerhaken, u kuste dat het sneed. Wie lang genoeg probeert binnen de lijnen van een ander lijf de taal te horen - dat is onmogelijk. Klanken lekten weg voordat ze inhoud kregen. Wat moesten we begrijpen? Dat u een muziekstuk was? Een stem- en tegenstem voor één bevroren keel? Het is teveel om een land vol gebroken tonen en lawaai te laten aan hen die achter u komen. Een vlakte. Met stenen. Geen huis. Het was teveel. Wat hier nu groeit aan dingenplanten, mensen, geloofhoopfantasie, dat hebben wij gedaan. Met onze tuinmannenvingers. We hebben 's nachts al gevraagd om zon in de ochtend, om zeker te krijgen wat niet zeker is, en water hebben we desnoods gehaald met houten emmers uit de zee. Zo wonderlijk, moeder. Er bloeien vreemde bloemen in ons land. (U hoort ze niet he? - Ze hoort ze niet. Haar wolken zijn een kooi, ze kan daar eenvoudig niet doorheen, zulke fijne meeldraden en [pagina 139] [p. 139] stampers vol poeder en kroonblad waar het licht af spat en minuscule groene trilhaartjes op de stengel - ze hoort het niet, ze kan niets meer horen en zien.) Vorige Volgende