Het Liegend Konijn. Jaargang 6(2008)– [tijdschrift] Liegend Konijn, Het– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 134] [p. 134] (Zij) Ik was een jurk in de kleur van mijn pels. Terwijl wij praten, tikt het. Woorden als korrels zand, of de verdroogde lijkjes van insecten. Waren mijn benen niet zo uitgerekt vandaag, kon ik de klanken voelen met mijn vingers. Ik zou schrikken. Scherp zouden de woorden zijn als engelenhaar, en dat ze dat van glas - dat wist ik in mijn hemd van kind, voor engelenhaar zijn handschoenen nodig. Was mijn gezicht niet zo slap en in losse vellen verpakt dan zou ik dan had ik mijn mond al gesteven, geplet in geen antwoord. Nooit. Onder- en bovenlip opgetrokken, wil je zien hoe mijn tanden geslepen - O en pupillen? Kogels. Mijn oog is een beeldscherm. Ik vuur. Jij? Je zou in elkaar zakken als een peignoir. Je kraag verdwaald op de mosgroene sofa, je dubbele mouwen: arme, arme vleermuisvleugels. En crêpe de chine sterft zalig in elk licht. Ik zou je onder zachte kussens wuiven, voetstoots en gluipend mijn hak in je zoom, zou je verbaasd zijn? Geen tijd: het tikken op de vloer was al gestopt, hele zinnen lagen opgebaard. Mijn wangen hard als bast: mijn hoofd een kersenhouten helm. Ik had je nooit binnengelaten, lichtjaren geleden met stilte overwoekerd. [pagina 135] [p. 135] De kwestie spiegels in dit huis: vakkundig laten breken en dan nog vraag je of ik even je hals wil herschikken, je taillelijn ontwarren, de zoom daar, bij het enkelbot, wat rechter trekken, even? Vorige Volgende