VI Quattrocento. Cinquecento.
Ze trekken hun meanders door de eeuwen,
van Gabrieli terug tot Ockeghem,
van bij de Noordzee vloeit het tot Belém,
van zoet Italië tot Vlaanderen sneeuwen
sopranen langs elkaar. De middeleeuwen
verstommen. Zwakjes klinkt hun requiem,
met kracht verheft de nieuwe tijd zijn stem,
een nobele stem. Nog hoeft men niet te schreeuwen.
Vandaag staat hier de man die ons dat schenkt,
een kleine man: de hoed, de snor, sigaren
en dan die stemvork in de rechterhand,
die cirkelende, wervende gebaren,
de wielewalen jubelen als hij wenkt,
Erato zendt haar minnaar als gezant.
(Johannes Ockeghem, Missa pro defunctis; Giovanni Gabrieli, Exaudi me domine)