Libertinage. Jaargang 6
(1953)– [tijdschrift] Libertinage– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 461]
| |
De straat op!Als schrijver ben je tegenwoordig nauwelijks dood of je staat op de hoek van de straat. Ik bedoel als straatnaambord, want sinds de grote steden kunstadviseurs hebben, hoeft er niet meer op eeuw- en meer-feesten te worden gewacht om culturele kopstukken de permanente plaats te geven, die zij verdienen. Die adviseurs, als mannen van het vak, hebben de nog maar nauwelijks koude literatuur natuurlijk compleet in het hoofd en met al die nieuwe straten, die het teellustige Nederland in ijltempo nodig heeft, verdenk ik ze er sterk van ongeduldig op de dood van toch al wat versleten schrijvers te wachten of hun einde door een al te overdadige huldiging te verhaasten. Het betekent immers dat alweer een straat voor de literatuur is gewonnen. Ik ben er ook glad voor. Ik vind het aandoenlijk als ik lees dat in Amsterdam een nieuwe straat zal worden genoemd naar Van Moerkerken, achter wiens naam dan discreet, maar toch met heimelijk plezier, wordt vermeld: ‘in 1951 overleden’. Als ik dan ook nog lees dat de nieuwe straat zal lopen evenwijdig aan en tussen de Lodewijk van Deyssel- en Jacob van Maerlantstraat - Du Perronstraat, word ik helemaal warm van binnen. Daar zou ik op mijn oude dag willen wonen en dagelijks op de plattegrond der Nederlandse letteren met de gepantoffelde voet willen treden. Ik ben er zelfs voor om het systeem uit te breiden. Waarom alleen de morsdode schrijvers? Is het voor de levende schrijvers niet alleraardigst om hun eigen naam aan een huismuur bevestigd en met nummer, hs, I, II, III, IV en al in adres- en telefoonboek vermeld te zien? Waarom bij het leven niet de voldoening gegund te weten tenminste ergens voor te hebben geleefd en trots aan de taxichauffeur te kunnen zeggen: ‘Adriaan Morriënplein 33, belt u maar even aan en zeg dat het de pleinbaas zelf is’? Ik betreur het oprecht dat een Van Lennep, een Bilderdijk of een Da Costa zoiets nooit is gegund. Het lijkt me zelfs de enig afdoende manier om jonge schrijvers te helpen. Een Straatnaamaanmoedigingsprijs voor eerste bundelaars zou hen en de toch al aan overuren bezwijkende nomenclatuurdienst van onze grote gemeenten uit de brand helpen. Dichter en bouwer zouden dan tegen elkaar opwerken en ook op een jaarlijks congres, annex verbroederingsfeest, hun gezamenlijke belangen kun- | |
[pagina 462]
| |
nen bespreken. De uitwisseling tussen Noord en Zuid zou niet moeten worden vergeten. Ik zou nog verder willen gaan. Ook iedere aspirant-schrijver moet zijn kans krijgen en zijn edele voornemen publiek kunnen aankondigen. Wenst hij een roman, toneelstuk, verzenbundel of essay te gaan schrijven, dan heeft hij vergunning om bij voorbaat - voorlopig 's nachts - zijn naam aan een hoekhuis van een bescheiden straat-in-aanbouw te bevestigen. Nog maar een houten bord natuurlijk. Komt het oeuvre uit bij een erkend uitgever dan wordt dit bord vervangen door een aluminium exemplaar van de gemeente met het stempel van het Hoofd Kunstzaken. Dat wordt dan de officiële consecratie van de auteur en de dag waarop het gebeurt, zal voor hem zeker zoveel betekenen als die der Heilige Communie, die trouwens toch in onbruik raakt en minder algemeen is. Dit voorstel heeft meer voordelen ook, want het vereenvoudigt het literaire informatiewerk. Aan het adresboek hoeft dan voortaan slechts een enkele kolom voor de IDIL te worden toegevoegd. U voelt wel hoe dit alles ons leven zal veraangenamen. Wie zal niet de zon willen zien schijnen in de langs het Engelse Park lopende Van het Reve-dreef of een blokje om willen wandelen in het landerige - dan door Minister Cals te corrigeren - W.C. Hermansplantsoen? We kunnen bovendien de literaire namen nog wat woord-kunstiger gaan gebruiken. Genoeg schrijvers worden immers voor publiek domein pasklaar geboren. De Slauerhoff zal een verrukkelijke plek voor gepensionneerde zeelieden zijn, het openluchttheater van de Nijhoff bij uitstek geschikt voor lekenspelen en de Greshoff een stormvrije tuin voor bejaarde herkauwers. Hoe goed doet het daarbij op de achtergrond de machtige torens te zien van de beide Duinkerken - de orthodoxe en de vrije - die via de Costerij door een geheime gang zijn verbonden en van waaruit de blijde galm van het wereldorgel zelfs tot straat en koffiehuis doordringt. Ik verlustig me ook in de schandalen als eens iemand langs het korte Kronkelpad op de beruchte Vestdijk verzeild raakt en er zich tot overnachtingen met lichte damesauteurs laat verleiden. Om herhalingen te voorkomen, zal er dan wel een geheid Binnendijkje worden aangelegd, vlak bij de rimpelloze en - o verrassing - zo heldere Donkersloot. Het literaire West wordt beslist plezierig, maar bij uitbreiding moeten we dan ook de fantasieloze gemakzucht vermijden, die Helmersstraten aan de lopende band voorbracht. Het kan veel aardiger. We moeten trouwens zuing zijn op onze literaire namen als de stad voorbij het weelderige Dubois de Halfweg uitgroeit en we, | |
[pagina 463]
| |
sinds we ons Indië kwijt zijn, geen Java-, Soembawa- en Sindorostraten meer aan de man kunnen brengen. Maar waarom kan er naast een E. du Perronstraat, geen Tweedu en Derdu Perrsonstraat komen? Komaan, we moeten de straat op. Het dagelijkse leven dient wat meer culturele kleur te krijgen. De hand aan de schop voor een streng besloten Libertinage-plage in eigen beheer. Verdienen wij geen gezamenlijke siësta als alweer een nummer is uitgekomen? Ik zie het al, ons eigen plekje. Met op de hoek een Van Galen Lastpost voor de EHBO en met het uitzicht op de Bank van Lehning, die bij het drijfzand verderop in aanbouw is voor de financiering van de Derde Weg.
J.H.W. Veenstra |
|