maar, snikte zij en zij ging haar zakdoek halen die zij met haar kleren over een stoel had gehangen. Zij liep door de kamer in haar zondeval, tussen meubelen die op geklede lichamen waren berekend. Hij voelde het ongemak van de liefde, de eerste koude rillingen wanneer de spanning is bedaard en wij aan de wet van afkoeling herinnerd worden. Zij kleedden zich aan en luisterden, bevreesd weer, naar de geluiden van het huis dat nog verlaten was, maar waarin de anderen konden terugkeren, de oude lichamen van een vader en een moeder, die met een zware kalme stap door het leven gaan, zodat de planken kraken.
Zij raakten aan elkaar gewend. Zij begon het aangenaam te vinden om met een ander lichaam onder dezelfde deken te liggen en haar warmte te vermengen met die van een ander. Zij liet haar handen over zijn lichaam glijden en het was haar meer waard dan wat haar ogen zouden kunnen zien. Zij betastte zijn schuchterste plaatsen met verwondering, terwijl hij stil lag als een dier, gestreeld, maar op zijn hoede, in een uithoek van de tijd. Hun liefde werd kalmer, begon hen meer te doordringen, voedde verborgen plaatsen. Zij ontdooiden, gingen bij elkaar in en uit. Zij werden er jonger door, hoewel zij hun jeugd achter zich hadden gelaten. De angst voor de dood werd minder. Zij waren beter in staat te spelen, omdat de liefde hun spieren had losgemaakt. Zij lachten dikwijls.
In het bos stonden zij nu tegen elkaar aan aangeleund, zij wat kleiner dan hij, haar hoofd aan zijn schouder of tegen zijn borst, als paarden die bij een hek zijn gaan staan. Hij was niet brutaal meer en wanneer zij beefden was het werkelijk van de koude, omdat de avonden fris werden en de hemel een groot naakt lichaam leek. Langzaam liepen zij door de stilte naar huis, tevreden met hun voeten. Hun liefde, die nog niet gewettigd was, vond de verrukkelijkste plaatsen: het zand van een verlaten strand, een huis verlaten door zijn bewoners, een stenen bank in het park, de speelplaats van een school wanneer het avond was en zij door de grote vensters in de lege klaslokalen zagen, waar alles herinnerde aan werk dat op het slaan van de klok in de steek gelaten was.
Sommige japonnen stonden zijn hand alles toe. Zij dacht eraan wanneer zij zich voor de spiegel aankleedde en haar moeder haar met argeloze ogen bekeek. Ook thuis zag men de verandering. Zij bloeide op, zij kreeg een waardigheid die door haar jeugd voor iedere bijsmaak werd gevrijwaard. Zij was geen kind meer, maar een beminde vrouw, een wezen dat haar hart op haar handen draagt. Zij geurde naar geluk, naar godsdienst en aardrijkskunde. Hij alleen