Libertinage. Jaargang 5
(1952)– [tijdschrift] Libertinage– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 405]
| |
Abel Herzberg en de wolvenNu het gejank van de Groene om de Vrede - dat velen nog tot voor een paar maanden als onschuldig gemekker in de oren klonk - sinds de gebeurtenissen in Praag wel algemeen in zijn grondtonen als een imitatie van het gehuil van het wolvenpak in het Kremlin wordt herkend, zou het voor Libertinage nauwelijks zin hebben nog enige aandacht te schenken aan het weekblad, dat steeds meer een Amsterdams buurtkrantje wordt. Ik zou dan ook graag afscheid van de Groene genomen hebben ware het niet dat Abel J. Herzberg er op 10 Januari een artikel in publiceerde, waarbij zelfs de meelballen van de heer H.M. van Randwijk gepeperde, pittige kost lijken. En waar Abel Herzberg in Nederland geloof ik wel een figuur is met enig gezag nog steeds, is het misschien toch goed hem in Libertinage te signaleren als de schrijver van het meest lafhartige commentaar op de Praagse gebeurtenissen dat bij mijn weten in Nederland verscheen. Herzberg is inderdaad ernstig verontrust door wat zich op het ogenblik in Oost-Europa afspeelt; hij is geen cynicus zoals die andere, anonieme Groene-schrijvers die een duidelijke verstandhouding met Moskou hebben; hij behoort onmiskenbaar tot die groep van Groene-auteurs die J. Emmens in Libertinage 1952 nr. 2 de HI-groep (HI voor halfzachte intellectuelen) noemde. En het is dan ook juist die halfzachtheid, die schijn van eerlijke en serieuze onbevangenheid waarmee hij een weerzinwekkend gebeuren, ja, natuurlijk toch altijd tracht te begrijpen en te verklaren, die zijn stuk zo tot in elke vezel corrupt doet zijn. Herzberg heeft, als ik hem goed begrijp, maar hij is moeilijk te begrijpen - en wel het meest voor hemzelf, dat blijkt uit zijn hele stijl - drie dingen willen zeggen: 1) de toestand is voor de Joden ernstig, 2) het gaat echter, in verband met wat in Praag en elders is voorgevallen, nog niet aan te spreken van een georganiseerd anti-semitisme, en 3) daarom mag men geen stelling nemen tegen Moskou, maar moet men ‘eenvoudig’, zegt hij, doorwerken ‘zolang men kan en zoveel men kan’ - met af en toe natuurlijk een pauze voor een artikel in de Groene. Geen ‘agitatie tegen dit of tegen dat’, want dat ‘is eenvoudig nonsens’, zo spreekt dit schaap | |
[pagina 406]
| |
dat opeens schamper of hardvochtig uit de hoek kan komen als het maar naar het Westen kijkt. Maar laten wij even terugkijken. Wat 1) betreft, daarover bestaat zelfs tussen Stalin en mij geen verschil van mening. Onthullend wordt het pas goed als we Herzberg op het tweede koord zijn bevende passen voor- en achter-uit zien maken. ‘De processen in Praag zijn een oorlogsverklaring’, zo steekt hij ferm van wal en men bereidt er zich al op voor dat hier voor onze ogen de Niagara zal worden overgestoken. De vreugde is van korte duur: ‘Zij (de oorlogsverklaring, H.v.G.L.) is geadresseerd aan de Staat Israël en de Zionistische beweging. Zij is niet geadresseerd aan het Joodse volk, of... aan alle Joden ter wereld.’ Men laat hem nu maar een tijdje schuiven, om twee kolommen verder het volgende tegen te komen: ‘En ten slotte kan men moeilijk ontkennen, dat onderdrukking van de Zionistische beweging, verbod van emigratie naar Israël, en dergelijke maatregelen meer, zich richten tegen het Joodse volk als geheel’ (cursivering van mij, H.v.G.L.). Men begrijpt het subtiele verschil: er is een oorlogsverklaring die zich richt tegen het Joodse volk als geheel, maar die nu eenmaal verkeerd, want aan de Staat Israël, geadresseerd is. Maar wie zou denken dat men hieruit de conclusie zou kunnen trekken dat men toch altijd in de eerste plaats op de inhoud van het briefje heeft te letten, komt bij Herzberg althans bedrogen uit: hij is blijkbaar èn genoeg halfzacht èn genoeg advocaat om, als hij een briefje ontvangt waarin hij bijvoorbeeld voor ‘Joodse verrader’ wordt uitgemaakt, te zeggen dat, waar het briefje geadresseerd is aan het Notenplein 12, in plaats van aan het Notenplein 13, hieruit blijkt dat de briefschrijver onmogelijk van een hem onvriendelijke gezindheid kan worden verdacht. Nog een karakteristiek Herzbergs voor- en achter-uit pasje. ‘Men mag de ogen niet sluiten voor de zeer reële mogelijkheid’ dat in Oost-Duitsland en Polen deze oorlogsverklaring anti-semitische instincten activeert, ‘maar ook dan is het effect geheel anders, dan het effect zou zijn van een principieel gevoerde en geleide anti-semitische politiek...’ ‘Dat is duidelijk,’ voegt hij er zelf aan toe om er onmiddellijk op te laten volgen: ‘Of dit echter voor de Joden practisch veel verschil zal uitmaken, is tamelijk dubieus.’ Wat dus volgens Herzberg ‘duidelijk’ moet zijn, is dat het ‘effect’ van een dergelijk anti-semitisme in Oost-Duitsland geheel zou verschillen van dat van het nazi anti-semitisme, terwijl het verschil ‘practisch’ nogal dubieus zou wezen. En wie zo dom is om over dergelijke ‘subtiliteiten’ zijn schouders op te halen, ja... die moet dan maar behoren tot ‘de heren’ die ‘zo gemakkelijk... niet van ons (Herzberg en zijn kuddegenoten, H.v.G.L.) afkomen.’ Deze twee voorbeelden zeggen eigenlijk al genoeg: Herzberg stuurt zijn bootje door het troebelste water als het er om gaat een rietje te vinden waaraan hij zich denkt vast te kunnen klampen met zijn wensdroom dat het anti-Zionisme en het anti-semitisme in dit geval geen twee namen voor eenzelfde zaak zijn. Op het moment, schrijft hij nog, dat het anti-semitisme wordt opgenomen in de communistische ideologie, tactiek of propaganda, stort het hele communistische wereldbeeld ineen,... en hoe zou men dan nog in dat anti-semitisme kunnen geloven? Abel J. Herzberg heeft het natuurlijk nog over ‘communisme’, ‘stalinisme’ is een lelijk woord - | |
[pagina 407]
| |
in de Groene niet voor niets taboe - ik denk ook wel omdat het ‘emotioneel geladen’ is, en dat is iets griezeligs waar men als advocaat en koorddanser nu eenmaal niet mee kan werken. Hij is liever emotioneel zo ontladen dat hij vanzelfsprekend een kleinigheid als het Nazi-Sovjet pact van 1939, dat tenslotte ook geen zogeheten communistisch wereldbeeld ineen deed storten, over het hoofd ziet. Het is het soort vergeetachtigheden dat helemaal past bij die verstokte Münichois die ons in tijden van gevaar er altijd van tracht te overtuigen dat we het beste roerloos en muisstil kunnen blijven zitten waar we zijn in de hoop zodoende door de wolven met rust te worden gelaten - ageer niet, dat is daarom vooral ‘nonsens’ omdat men dan kans loopt verslonden te zullen worden. Arme Herzberg, hij heeft blijkbaar nog altijd niet deze grote les geleerd: dat de rode of bruine wolven van de twintigste eeuw eenvoudig verscheuren wat zij op een gegeven ogenblik lusten, en of hun prooi zich stil houdt of niet, schuldig is of onschuldig, partijgenoot of kapitalist, arbeider of generaal, Jood of bourgeois, maakt voor hen op zo'n moment geen enkel verschil.
H. van Galen Last |
|