Libertinage. Jaargang 5
(1952)– [tijdschrift] Libertinage– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 147]
| |
De Groene, politiek en taalkundigHet Parool heeft de euvele moed gehad om de Groene Amsterdammer te becritiseren op een moment dat dit blad zich dacht te kunnen verheugen in het 75-jaar oude bezit van een mooie ziel. Het Parool noemde de politieke voorlichting van de Groene ‘te intelligent om zich als communistisch te onthullen’ en was van oordeel dat het zegevieren van de politiek die op de eerste bladzij van de Groene wordt voorgestaan ‘de doodsteek zou betekenen voor die vrije, maatschappelijke en culturele ontplooiing waarvoor op de verdere bladzijden ... het pleit wordt gevoerd’. De Redactieraad van de Groene kwam in beweging, noemde het Parool simpel, beschuldigde het van insinuaties, constateerde dat het geen enkel argument voor zijn stellingen aanvoerde en slaagde er in om in 3 kolommen een tegenargument naar voren te brengen: het standpunt van de Groene wordt gedeeld door ‘millioenen en millioenen mensen in Europa en Amerika, niet minder principiële anti-communisten dan het Parool’. Wanneer men met millioenen werkt, kijkt men niet op de kleintjes - dat is duidelijk; en daar het in dit geschil juist om de kleintjes gaat, laten wij de Redactieraad van de Groene hier even met haar edele verontwaardiging alleen. Het artikel van het Parool is mij alleen uit de citaten in de Groene bekend, maar uit deze citaten kan men al afleiden dat ook het Parool niet, of althans niet voldoende, op de kleintjes gekeken heeft. Had de Paroolschrijver de Groene nauwkeuriger gelezen dan had hij geweten dat dit blad nog onlangs het Russische Blok aanduidde met: ‘de socialistische sector der wereld’; een formule waaruit ik meen te mogen concluderen dat de Groene onder ‘communistisch’ alleen ‘communistisch partijlid’ of ‘communistische partij’ verstaat. Het Parool had de Groene dus eigenlijk van ‘socialisme’ moeten beschuldigen; iets waarvan het, had het dit überhaupt overwogen, om begrijpelijke redenen zou hebben afgezien. Bovendien had de Groene in dat geval onder ‘socialisme’ waarschijnlijk verstaan: ‘partijlid van de P.v.d.A.’, waardoor wederom een uitbarsting van edele verontwaardiging mogelijk was gemaakt. Men ziet: het probleem van de Groene is niet alleen een politiek, het is ook een taalkundig probleem. Welnu, er zou geen politiek probleem van de Groene bestaan, wanneer | |
[pagina 148]
| |
dit blad inderdaad zo communistisch was als het Parool schijnt te denken; of wanneer de Groene inderdaad zo ‘traditioneel’ onafhankelijk was als zij zelf rondbazuint. Er bestaat een probleem van de Groene omdat zij niet één, maar meer tradities, niet één groepsbelang, maar de belangen van minstens 3 groepen vertegenwoordigt. En corresponderend met deze 3 groepen, bestaan er dan ook minstens 3 soorten Groene-schrijvers, die ik bij deze voorstel als volgt te benoemen: enkele Halfzachte Idealisten (bij afkorting: HI), een paar Aardige Realisten (AR) en één of twee Uitgekookte Communisanten (UC). Het Parool verontachtzaamt deze drievuldigheid op ontoelaatbare wijze, wanneer zij de politiek van de Groene domweg communistisch noemt; maar hoewel ontoelaatbaar, is deze onachtzaamheid haar te vergeven, daar de Groene in staat is haar drievuldigheid voortdurend verborgen te houden met behulp van een bindmiddel dat de 3 groepen, oppervlakkig gezien, tot een eenheid maakt. Dit bindmiddel heet Vrede en met dit bindmiddel begint het taalkundig probleem. De 3 groepen, HI, AR en UC, hebben namelijk ieder voor zich niet alleen een verschillend belang bij de Vrede, de Vrede heeft voor een ieder van hen ook een andere betekenis. Voor de HI is de Vrede een soort voorstadium van de min of meer Christelijke heilsstaat, die hen nog steeds voor de vaak wat betraande ogen zweeft en zij stellen zich de Vrede daarom voor als een omhelzing, zonder erotische bedoelingen, van allen door allen. Men kan deze gevoelswereld niet alleen bij binnen- en buitenlandse dominees bestuderen, lieden van wier schrijverij de Groene van tijd tot tijd gaarne gebruik maakt, maar bijvoorbeeld ook in de Amerikaanse Caprafilms, hoe aardig deze in andere opzichten ook mogen zijn. Het enthousiasme van velen over de ‘boodschap’ van deze films staat er borg voor dat de Redactieraad van de Groene geen ongelijk heeft, wanneer zij zich beroept op de adhaesie van ‘millioenen’. Voor de AR, de tweede, groep, is de Vrede wat men zou kunnen noemen: de beste mogelijkheid voor het verwerkelijken van het eigenbelang van het grootst mogelijke aantal. Zij achten dit aantal echter niet alleenzaligmakend, zoals sommige HI, maar zijn voortdurend bereid te erkennen dat het eigenbelang van een minderheid van meer belang kan zijn dan dat van het grootste aantal - zoals dat bijvoorbeeld het geval was met de Belgische Koningskwestie. Voor de UC tenslotte, is de Vrede wat zij voor de Stalinisten betekent (een woord dat in de Groene zelden of nooit wordt gebruikt), d.i.: de politiek die op het moment wordt voorgeschreven door het Politbureau en blijkbaar dus de tactiek waarmee het belang van het Stalinistisch Communisme op het moment het beste wordt gediend. Het is deze groep die de Paroolschrijver wilde treffen en die hij door zijn wat overhaaste aanval heeft gemist. Daar de politieke eenheid van de Groene afhankelijk is van een woord met drie verschillende betekenissen, loopt deze eenheid elk ogenblik gevaar zich als een drievuldigheid te onthullen. Juist door dit gevaar nu, wordt verklaard waarom dit woord zo'n bijzondere betekenis heeft voor de Groene, wordt verklaard waarom de Vrede het pièce de résistance vormt van de Groene-politiek. Waar dit woord zich maar voordoet, in het betoog van een Amerikaanse Senator, in de rede van een Russisch Com- | |
[pagina 149]
| |
missaris of in het manifest van een Vredesbeweging in Stockholm of elders, de Groene is steeds bereid het voor zoete koek te slikken, is bij voorbaat overtuigd van de werkelijke vredelievendheid van een Vredesbeweging en weigert systematisch diverse mentaliteiten en belangen te onderscheiden. De Vrede is haar heilig en wordt dus niet aan critiek onderworpen, want critiek zou de begripsverschillen releveren waardoor niet alleen de eenheid van de Vredesbeweging in kwestie, maar ook haar eigen, in wezen drievoudige, eenheid zou worden bedreigd. De Vrede is de Groene dermate heilig, dat dit blad eigenlijk pas critisch wordt wanneer het om het tegendeel van de Vrede gaat: om de oorlog. Voor iedereen die enigszins met de Groene-politiek vertrouwd is, sprak het dan ook vanzelf dat de heer Dijkstra, die de verdere verdediging van de Redactieraad heeft overgenomen, van de vragen die het Parool de Groene heeft gesteld, juist en alleen de vragen over de oorlog uitkoos. En het sprak eigenlijk ook vanzelf dat de heer Dijkstra deze vragen niet met ja of nee beantwoordde, daar een zekere onuitgesprokenheid nu eenmaal de voorwaarde is voor het bestaan van de Groene zonder meer. De heer Dijkstra antwoordde met citaten, citaten waarin dezelfde onuitgesprokenheid zich eindeloos voortplant en waarvan de zin te herleiden is tot enkele eenvoudige formules. Waar-Twee-Kijven-Twee-Schuld, zegt de Groene nu eens, en zij verkondigt daarmee een opvatting die vooral de meer Christelijke HI, overtuigd als zij zijn van de eeuwige schuldigheid van de mens, als muziek in de oren moet klinken. Waar-Twee-Kijven-Geen-Schuld, zegt de Groene dan weer, en daarmee houdt zij ook de UC te vriend, overtuigd als zij zijn dat Vader Stalin onschuldig is als een pasgeboren kind; terwijl zij met beide opvattingen de AR althans aan het denken houdt. Heeft men eenmaal ingezien dat de politieke eenheid van de Groene bijzonder precair is, dan wordt het tenslotte ook begrijpelijk dat de politieke artikelen in de Groene slechts bij uitzondering en dan meestal alleen door de AR-schrijvers, worden ondertekend. De lezer die het niet zonder meer met de Groene eens is, wordt daardoor voor de vaak onmogelijke taak gesteld, zelf uit te maken of hij niet een HI of een UC te doen heeft, of mogelijk ook met een AR die een wat al te aardige redenering verkondigt. In deze anonymiteit schuilt misschien wel de grootste kracht van de Groene: zij is het haar van een Simson die, wanneer zijn UC-hormonen aan het werk zijn op een soms al even domme wijze als de beroemde Richter, zijn Russische Delila het hof maakt. Dom, maar krachtig, zolang hij zijn geheim niet verraadt. Ik ben mij dan ook bewust het onmogelijke te eisen, wanneer ik de Groene vraag, mij al is het ook maar de kracht van één haar te offeren, en ik zou dan bijvoorbeeld willen weten: wie schreef in de Groene van 8 September 1951 het stukje ‘Belgrado Koers West’? Het moet een auteur zijn met wie niet alleen ik, maar waarschijnlijk ook de Paroolschrijver, graag nog wat zou converseren.
J.A. Emmens |
|