Libertinage. Jaargang 4
(1951)– [tijdschrift] Libertinage– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdErnst von Salomon, der Fragebogen, Rowohlt Verlag, Hamburg 1951.Zeventien jaar geleden introduceerde Ter Braak de duitse schrijver Ernst von Salomon. Diens ‘Geächteten’ was toen juist bij Rowohlt verschenen, terwijl de auteur zijn vijf jaren gevangenisstraf uitzat wegens medeplichtigheid aan de moord op Rathenau. Ter Braak had een hoge dunk van Von Salomon's kwaliteiten en was van oordeel dat men Stendhal en Dostojewski geen onrecht aan zou doen indien men hem in hun gezelschap bracht. Wat hem aantrok was waarschijnlijk de nogal zeldzame mengeling van luciditeit en mysticisme, waarvan de Duitser in zijn boek blijk gaf. Enerzijds was deze nationalist en bloedmysticus, anderzijds cynisch en bijster intelligent. Hij werd nooit dupe van zijn drift maar bleef zich scherp van deze bewust. De vulgariteit der andere germaanse mystici was hem geheel vreemd; hij liet zijn eigen scherpzinnigheid los op de mythe die hem dreef, en ieder die dat na hem wou proberen zou er de onaantastbare kern in ontdekken. Bovendien diende die mythe nooit om een niet-beseft nihilisme aan het eigen oog te onttrekken; bij herhaling gaf Von Salomon blijk van het inzicht, dat zijn trant van leven geen enkele rechtvaardiging bezat buiten zijn persoonlijke voorkeur. Na ‘Die Geächteten’ zijn nog twee boeken van hem verschenen: ‘Die Stadt’ en ‘Die Kadetten’. Ongeveer tezelfdertijd vond de machtsovername der nationaal-socialisten plaats; algemeen werd verwacht dat Von Salomon | |
[pagina 473]
| |
hun zijde wel zou kiezen. Dat is niet gebeurd, en niemand heeft sindsdien iets van hem gehoord. Wel drongen er af en toe geruchten, vooral in Frankrijk, door dat hij betrokken zou zijn bij de vervaardiging van oorlogspropagandafilms, en de bezetting van dit land had meegemaakt. Later bleek dat beide veronderstellingen onjuist waren.
Ongeveer een half jaar geleden is in Parijs een boek gepubliceerd dat voor het eerst na de oorlog weer gewag van Von Salomon maakt. Het is Stéphane's ‘Portrait de l'Aventurier’, waarin hij met Malraux en T.E. Lawrence onder een noemer gebracht werd: de avonturier. Sartre schreef er een inleiding bij, die het type van de avonturier afgrenst tegen dat van de communistische militant. Hij bewijst daarin, dat de tijd van de ‘héros’ voorgoed voorbij is en het tijdperk van de ‘militant’ aanstaande. De eerste zoekt zijn heul bij een politieke beweging omdat hij er een oplossing voor zijn persoonlijke problematiek hoopt te vinden. Hij denkt er bij voorbeeld te ontkomen aan zijn als overbodigheid besefte bezigheid van intellectueel. De ‘militant’ daarentegen wordt gedreven door boven-persoonlijke redenen, zoals de honger of de sociale narigheid. Hij tracht niet in de partij zijn als cafard ervaren ego kwijt te raken; hij is nog niet aan een ego toe. Innerlijke noodzaak bestaat niet voor hem; weigering van de eenzaamheid is een drijfveer die hem onbekend bleef. De avonturier wil in de daad ontkomen aan zijn geïsoleerdheid; de verantwoording van deze daad doet dientengevolge niet in de eerste plaats ter zake. Het is vooral prettig wanneer de keuze der activiteit hem het gevoel geeft, dat zij deze activiteit rechtvaardigt. Hij heeft namelijk behoefte aan een pretext voor zijn heroïsme, dat daarzonder enkel zelfmoord zou zijn. Die pretext wordt ofwel geleverd door de een of andere revolutionnaire beweging ofwel door een verzetsgroep. Maar in feite is het de hoop van de in beweging gekomen massa's, die zijn wanhoop draagt. Malraux is een duidelijk voorbeeld van zulk een levensloop. De partij die hij kiest is middel tot het bereiken van een persoonlijk doel; zonder deze partij gaat het niet: ‘Il n'y a pas de héros sans auditoire’. De avonturier weigert ook, de persoonlijkheid aan te nemen die de partij hem aan wil meten. Voor hem is de partij immers middel waarmee hij zijn persoonlijkheid wil realiseren. Naarmate deze als voorbeeld aanvaard wordt door de menigte der volgelingen, zal hij zich bevrijd voelen van zijn eenzaamheid. Malraux formuleerde dat verlangen als volgt: ‘Exister dans un grand nombre d'hommes et peut-être pour longtemps’. (La Voie Royale.) Het gevolg van die instelling is overigens dat de verwezenlijking van de revolutionnaire doelstelling door de avonturier als échec ervaren wordt. Zodra een stabilisatie intreedt is hij overbodig. Het was hem te doen om de actie; deze is essentieel, niet het doel. Dat in tegenstelling tot de ‘militant’; deze telt alleen het doel en ziet de actie als noodzaak en in elk geval als middel. De partij biedt hem een kans op realisatie van zijn doel; de partij en hij vallen samen; op zijn beurt is hij middel in handen van de partij. Roem valt er voor hem niet te behalen. Voor de avonturier daarentegen is de roem hoogst belangrijk; zij is de enige manier waarop de dood aanvaardbaar te maken valt. Jean Genêt | |
[pagina 474]
| |
illustreerde die these met een regel uit zijn ‘Pompes Funèbres’: ‘Il faut mourir dans une apothéose et il n'est guère important que je connaisse la gloire avant ou après ma mort si je sais que je l'aurai...’ De dood wordt geënsceneerd als ‘Chef d'oeuvre’, als ‘le couronnement de notre vie’. De militant staat volkomen anders tegenover de dood; deze wordt aanvaard voor zoverre hij nuttig is ten opzichte van het te verwezenlijken doel, en betreurd als verlies van een instrument - onbetekenend overigens door de vervangbaarheid van dit instrument. De militant sterft voor een doel, sterft - althans in eigen ogen - zinvol. De avonturier, de ‘héros absurde’, sterft voor iets dat er niet is. Sterft terwille van een dood als ‘couronnement de la vie’, sterft overtuigd van de doelloosheid van deze dood, evenals een échec, te verkiezen boven het succes. Want in de activiteit om dat succes te behalen is nog kans op een verwerkelijking van de gezochte communicatie, op ontsnapping aan de eenzaamheid, die een cafard oplevert. Zo doet zich de vreemde tegenstelling voor, dat gestreefd wordt naar de overwinning en gehoopt op het échec. Of op de dood als slotapothéose. Dat de zinloosheid van het doel evident is en toch moet dienen als rechtvaardiging van de strijd. De avonturier realiseert zich dat alles voortdurend; hij leeft de, wat Sartre wil noemen ‘impossibilité absolue’ van de menselijke existentie.
Aan die karakterisering beantwoordt Von Salomon volmaakt; hij vergeet geen ogenblik de absurdité van zijn situatie; verwerpt telkens weer de nationalistische zwendel, zodra deze zich wetenschappelijk onaantastbaar wil bewijzen. Hij beseft, dat zijn weigering, deel te hebben aan het verkavelde leven der tallozen hoofdzakelijke drijfveer van zijn voor- en afkeuren is. Zijn ‘rechtvaardiging’ is wat Ter Braak noemde ‘de intellectuele roversmystiek’; wat hem aan de kant der nationalisten bracht was vooral zijn afkeur van de burgerlijke zelfgenoegzaamheid die de Weimar-republiek belichaamde. Waar hij ideologisch niets op tegen had, maar waaronder zijn roversdrift geen kans kreeg. Daarom verkoos hij de strijd ertégen, en aan de kant van elke beweging die hem deze strijd te bieden had. Daarom ook kon hij in ‘Die Geächteten’ schrijven, dat wanneer de communisten de kans op revolutie zouden bieden, hij morgen communist werd. Geen enkele overtuiging belemmerde hem immers; daarvoor was hij als nihilist gevrijwaard. Hij realiseerde een hoog soort opportunisme, dat zich van het algemeen voorkomende onderscheidt door de afwezigheid van baatzucht als leiddraad. Toen het nationaal-socialisme ‘de macht overnam’ en verstarde van révolutionnaire beweging tot een nieuw monument van onuitstaanbare burgerlijkheid, trok hij zich terug uit de politiek. De avonturier par droit de naissance bood het Derde Rijk geen kansen meer; hij voelde zich meer thuis in de chaotische voortijd, waarin hij een landsknechtenbestaan leidde, dat moord, sabotage en samenzwering als vertier bood. ‘Unsere Aufgabe ist der Anstoss, nicht die Herrschaft’. ‘Das Chaos ist dem Werdenden günstiger als die Ordnung’. ‘Wir haben das Vaterland von dem Chaos gerettet, - das war unsre Sünde wider den Geist’. Wat later weet hij, dat het de zonde tegen ‘sein Geist’ was, die van de avonturier. Vijf jaren tuchthuis brengen hem dat inzicht bij. | |
[pagina 475]
| |
Waarschijnlijk heeft Sartre wel gelijk als hij de avonturier veroordeelt als de parasiet der militiens. Maar hij geeft niettemin toe dat een staat, waarin de avonturier niet meer mogelijk is, te steriel zal zijn om te kunnen leven. Roger Stéphane besluit zijn commentaar op Malraux, Von Salomon en T.E. Lawrence met de regel: ‘Voilà les derniers avonturiers, après eux il n'y aura plus que des militants’. De wijze Sartre vindt een oplossing, waarin de keuze ontweken kan worden; het samengaan van het avontuurlijke individualisme en de discipline van de militant in één mens. De mens is immers ‘à faire’; waarom dus dit type niet ontworpen? Overigens is deze ‘oplossing’ nogal typerend voor Sartre ueberhaupt, die de indruk maakt van een ezel, staande tussen een stalinistische en een existentialistische hooiberg. Hij ergert zich aan de weigering van de avonturier, zich te onderwerpen aan een strikt bepaald politiek doel - als communist; hij prijst hem als mens die revolteert tegen de condition humaine - als existentialist.
In tal van opzichten loopt het leven van Ernst von Salomon evenwijdig aan die van Lawrence en Malraux. Toen de oorlog der vijfduizend Arabieren onder Lawrence's aanvoering ten nadele van de dertigduizend Turken was bëindigd, verliet de zachtmoedige kolonel Afrika. Hij dook onder in een anonym bestaan en zette de anonymiteit kracht bij door zelfs van naam te veranderen. Malraux deed afstand van het communistisch gareel toen de partij verstarde tot strak georganiseerde, gestabiliseerde macht. Von Salomon distancieerde zich van het nationalisme op het ogenblik dat het arriveerde als nieuwe orde. Voor alle drie is de guerilla het geliefkoosd klimaat; zij zijn de donjuans der politiek, die moraal als bedreiging beleven en het besloten huwelijk als zelfmoord. De motivering die Von Salomon zelf opgeeft voor zijn weigering, de functie te aanvaarden die de partij hem aanbood, is stuitend cynisch. Zij komt voor in ‘Der Fragebogen’, een dezer dagen verschenen boek, opnieuw bij Rowohlt uitgegeven. Een Amerikaan stelt hem de vraag: ‘Warum sind gerade Sie nicht in die Partei eingetreten?’ Antwoord: ‘Ich bin Filmautor geworden, da verdiente ich etwa dreimal so viel wie ein Gauleiter’. Bijna de voltallige duitse pers heeft haar woede en verontwaardiging over dat antwoord in lange artikelen tot uiting gebracht. Ook al is die reactie verklaarbaar - redelijk is zij zeker niet. Bovendien zou een antwoord in de geest van ‘Ik had principiële bezwaren tegen het onrecht enz....’ uit de mond van Von Salomon veel onaannemelijker zijn geweest. Want welke bezwaren hij ook had tegen het hitlerisme - zeker geen principiële. Op welke beginselen zouden die immers moeten rusten? Hij heeft er nooit een geheim van gemaakt dat het nihilisme zijn laatste plaatsbepaling was. Evenmin, dat hij dienovereenkomstig zijn leven alleen wilde zien als een avontuur, waarvan hij de inzet was, en dat hij tegenover niemand - wie immers? - behoefde te verantwoorden. De mate van intensiteit, die het avontuur hem bood, was de ‘zingeving’ van dit avontuur. Men kan iemand die zo'n inzicht is toegedaan heel wel kwalijk nemen dat hij niet op principiële gronden stelling nam tegen het hitlerisme; al zal zo'n | |
[pagina 476]
| |
verwijt hem niet raken zolang hij deze gronden niet deelt. Zijn eigen cynisme is er overigens niet minder onbehouwen om, al kan de omstandigheid, dat zijn uitspraak het antwoord was aan een Amerikaan, die wellicht te klaarblijkelijk op zijn moreel gelijk stond, als verklaring dienst doen. Ethiek is aan heel het boek ‘Der Fragebogen’ vreemd. De auteur betrekt geen stelling meer in welk geding dan ook; heeft veeleer een standpunt veroverd, verwant aan dat van Ernst Jünger: de koele, objectieve observatie. Die objectiviteit laat hem echter in de steek zodra de Amerikanen ter sprake komen, en wanneer hij schrijft over zijn ‘Kapitän Ehrhardt’. Die Ehrhardt is één der superieure vechtjassen uit de jaren der baltische oorlog - een guerilla aan de oostgrenzen van het rijk, die Von Salomon beschrijft in ‘Die Geächteten’. Hij maakte nadien deel uit van één der talloze groeperingen, die tezamen het rechtse front vormden. Onderscheidde zich van de meeste holhoofden aan die kant door nuchterheid en menselijkheid. Maar hield genoeg neiging tot ‘bündische Kameradschaft’ over om nog rijkelijk ridicuul te zijn. Over hem laat Von Salomon zich geen scherp woord ontvallen, terwijl hij bijna elk der overige figuren met bijtend sarcasme te lijf gaat. Zo blijkt de kameraadschap zijn sterkste ethos te vormen - zo dwingend blijkbaar, dat hij het gevoel voor verhoudingen verliest, dat hij elders nooit kwijtraakt. Tenzij dan, zodra hij over Amerikanen spreekt. ‘Der Fragebogen’ is ontstaan als antwoord op een enquête-formulier dat de Amerikanen blijkbaar elke Duitser ter hand stelden. Von Salomon ging bij de beantwoording zo nauwkeurig en uitvoerig te werk, dat er een boek van bijkans negenhonderd bladzijden ontstond. Het instituut ‘enquête per formulier’ werd alleen daardoor al belachelijk gemaakt, wat waarschijnlijk opzet was. Het verslag van de intocht der geallieerden vormt één der sterkste delen van de roman. Dat zal wel te danken zijn aan het klimaat, waarin zich die intocht voltrok: een onoverzienbare chaos, waarin SS, Volkssturm, Partei, negers, G.I.'s en burgers redeloos te keer gingen. Von Salomon heeft een uitzonderlijke begaafdheid voor het verslaan van zulke situaties; hij spaarde niemand: noch de partijlieden, noch de Amerikanen. Hoewel hij vrij teruggetrokken bij de UFA had gewerkt om speelfilms te regisseren, werd hij toch ondergebracht in een gevangenkamp. Hij stond immers geregistreerd als één der moordenaars van Rathenau. Wat hij weergeeft van de toestanden in dat kamp is bizonder afschuwlijk. De daar ten toon gespreide wreedheid doet voor de duitse enkel onder voor zover ze niet ‘planmässig’, niet van boven af geregisseerd is. Maar het resultaat is nauwelijks verschillend. Nu is het wel wat onprettig, Von Salomon zich te horen beklagen over de wandaden der G.I.'s. Hij is eigenlijk de laatste, die zich daar druk over mag maken. Zelf heeft hij zich zelden iets aan een mensenleven gelegen laten liggen. Maar terecht hinderden hem de morele pretenties der Amerikanen, die hun recht op overwinning baseerden op hun kruistocht voor humaniteit. Hij is er wat dat betreft in geslaagd, de gewone G.I. te ontmaskeren als een even grote wreedaard - althans potentieel - als de SS'er. Waarbij dan nog valt te bedenken dat de eerste tegen zijn ‘overtuiging’, althans tegen zijn propaganda in handelt, en de andere vanuit | |
[pagina 477]
| |
zijn ‘overtuiging’ i.e. propaganda. Dat wil zeggen zònder de morele remmen die de Amerikanen geacht wordt en pretendeert te bezitten.
Bijster scherp wordt Von Salomon zodra de behandeling der Wlassow-Russen ter sprake komt. Wlassow - held der Sovjet Unie en generaal - raakte al in het begin der russische veldtocht in duitse handen. Hij formeerde daarop een groot russisch leger dat aan duitse zijde meevocht, zonder de nazi-ideologie over te nemen, enkel om Rusland van het rode régime te bevrijden. Duizenden van die Wlassow-Russen zaten gevangen in amerikaanse kampen. De Sovjets trachtten hun uitlevering te bewerkstelligen; uiteraard protesteerden de Russen heftig daartegen: zij wisten wel wat hen te wachten stond. Het amerikaanse Hoge Commando zegde hen toe, dat uitlevering van de baan was. Desalniettemin werden zij kort daarop met geweld van bed gelicht en weggevoerd naar de zòne-grens. De Amerikanen waren er nog getuige van hoe zij en massa werden vermoord. SS'ers die daarvan hoorden, gaven het volgende commentaar: ‘Macht mit uns, was ihr wollt, - aber was ihr mit den Russen gemacht habt, das ist die schändlichste Gemeinheit der Weltgeschichte’. Over de schandelijkste laagheid van de geschiedenis zou nog wel het een en ander te zeggen zijn, maar de SS'ers hadden niettemin een soort van gelijk. Hetgeen niet wegneemt dat het confronteren van twee incidenteel-gelijksoortige ploertigheden nog lang niet de conclusie wettigt: ‘Zij zijn au fond als wij, en hebben ons dùs niets te verwijten’. Dat de guys van de Mississippi er pret in hadden de duitsers eens af te ranselen betekent geenszins dat ze overigens geen aardige jongens waren; van de SS'ers kan dat niet bepaald gezegd worden. Dat ranselpartijen onder een democratisch bewind ook voorkomen geeft als feit niet het minste recht aan welke duitser dan ook om maar meteen te concluderen dat de rest wel navenant is aan zijn eigen criminele hoogtij. Het verschil zit wellicht in gestes en andere kleinigheden, maar het is niettemin een verduiveld groot verschil. Uiteraard worden de gedeelten van het boek, bruikbaar om de haat tegen de bezetter te staven, gretig aangepakt door dat deel der Duitsers dat zelfrechtvaardiging hard nodig had. Dat andere stukken hen die rechtvaardiging uit handen slaan is hen - al dan niet opzettelijk - ontgaan. Want de démasqué der nazi-prominenten is afdoende om van elk geloof-achteraf genezen te worden. Allereerst Hitler zelf in de jaren toen hij nog een klein samenzweerdertje was dat niemand au sérieux nam. Dan Goering, en vooral Roehm. De onthulling van de achtergrond der Roehmputsch zou voldoende moeten zijn om elke ex-nazi alle sympathie voor zijn fuehrer te ontroven. Ook al was Roehm zelf een kwasterige poen met oud-strijdmakkers ethiek. Wat Von Salomon zegt over de samenhang tussen democratie en nazisme is vrij boeiend; ook al komt daarin de edelfascist aan het woord die voor '33 maar één ding wilde verhoeden: ‘die Entwicklung in die Breite, in die Massen und in die Massentendenzen’. Hetgeen overigens niet de juistheid ontkracht van de bewering: ‘Das Erklären der Welt aus einem Zentralpunkt heraus, das Gewinnen der Massen durch Ueberreden, die Legitimation des Weges zur Macht durch Wahlen, die Legitimation der Macht selbst durch das Volk - ich fürchte, es wird schwer zu wider- | |
[pagina 478]
| |
legen sein, dass dies demokratisch Stigmen sind, vielleicht sehr späte und überhitzige Formen der Demokratie anzeigend, aber Formen der Demokratie’. De gesprekken met Ernst Jünger zijn voorts boeiend; eigenlijk maakt het autobiografisch spectrum van ontmoetingen, belevenissen, gesprekken en herinneringen de grootste charme uit van ‘Der Fragebogen’. Vooral doordat Von Salomon altijd ironisch en spits formuleert. Soms cynisch tot op het bittere af, maar ook dan nog vele malen te verkiezen boven de gehobene ‘Feierlichkeit’ die in Duitsland nog altijd in zwang is. Bepaald elegant wordt zijn stijl in het deel dat afzonderlijk als novelle werd uitgegeven - ‘Boche en France’.
Een duits criticus gaf Von Salomon de naam ‘Ein literarischer Remer’; Remer is de naam van de pantsergeneraal die het nazi-réveil inluidt. Het lijkt me zeer ten onrechte; indien het nazisme werkelijk bestand zou zijn tegen auteurs als Von Salomon, had het ‘recht’ van bestaan. Maar er ligt een breed verschil tussen de overtuigd gebleven partijheer die, bij het verlaten van het amerikaanse strafkamp in het gastenboek schrijft: ‘Das Reich muss uns doch bleiben’, en Von Salomon, die als antwoord daarop formuleert ‘Durch Macht ins Nichts’. Het is het verschil tussen domheid en helderheid - ook al is de laatste eveneens op ‘Nichts’ uitgelopen. Maar op wat zou het - die helderheid gegeven - anders uit kunnen draaien?
Ch. Wentinck |
|