| |
| |
| |
A. Morriën
Een oud gebruik
Op een nacht, in het voorjaar, werd de jongen wakker door een geruis bij het open raam van zijn slaapkamer. Geheel tot ontwaken komend zag hij een meisje, niet veel ouder dan hijzelf, bezig naar binnen te klimmen.
- Wat moet je daar, riep hij boos, omdat hij aan inbraak dacht.
- Maak geen leven, antwoordde het meisje, terwijl zij haar in-klimming voltooide en in de richting van het bed kwam, het is een oud gebruik.
- Een oud gebruik, vroeg de jongen verwonderd. Waar heb je het over?
- Ik zal het je uitleggen, zei zij en zij ging naast hem op het bed zitten. Maar je moet een beetje vriendelijker kijken.
- Hoe kun je zien hoe ik kijk, vroeg hij, enigszins gekalmeerd, maar nog altijd verwonderd.
- Mijn ogen zijn aan het donker gewend, zei het meisje en zij lachte zacht en onderdrukt, als een duif. Het is een oud gebruik waaraan een legende ten grondslag ligt. Heel lang geleden toen de aarde nog maar dun was bevolkt en de mensen verspreid in kleine groepjes leefden, was er een jongen, Alim geheten; dat betekent de eenzame, of de verlatene. Hij was de enige jongen van zijn stam en allen waren erg trots op hem. Als kind speelde hij met meisjes, want die waren er nog wel, hoewel ook niet veel. Zij woonden aan de rand van een bos, ver van andere mensen, die zij nooit hadden gezien. Toen hij opgroeide en voor het eerst naar een vrouw begon te verlangen, stierven alle meisjes die even oud waren als hij en tenslotte was er geen meer over met wie hij zou kunnen trouwen, behalve de heel jonge op wie hij jaren zou moeten wachten. Hij werd zo bedroefd en wanhopig dat hij in een hoge boom klom en naar beneden sprong. Ter herinnering aan deze Alim, en om te voorkomen dat jongens wanhopig worden wanneer zij zonder een vriendinnetje moeten blijven, gaan ieder voorjaar meisjes naar de huizen waar jongens wonen om met hen de nacht door te brengen.
De jongen had naar haar verhaal in verbazing geluisterd. Toen zij zweeg, zei hij: Ik heb er nog nooit van gehoord.
- Dat zou ook heel verwonderlijk zijn, antwoordde het meisje.
| |
| |
Alleen de ouderen kennen het verhaal en die praten er ook over, maar nooit wanneer er kinderen bij zijn. Blijkbaar was je tot nu toe een kind. Je vader en moeder weten misschien niet dat ik zou komen, maar wel dat er een meisje moest worden verwacht, want zij hadden de ladder klaar gezet onder je raam. Hoe konden wij anders zo gemakkelijk naar binnen klimmen, vroeg zij met iets guitigs in haar stem, alsof dit argument alles onweerlegbaar maakte. Sta maar op, vervolgde zij, dan kun je het zien.
De jongen stond op, niet omdat hij overtuigd wilde worden, maar omdat hij last begon te krijgen van verlegenheid en hij zich staande zekerder voelde van zichzelf. Hij herinnerde zich nu toespelingen die hij in het gezelschap van ouderen dikwijls had gehoord, maar nooit begrepen. Hij liep naar het raam, boog zich naar buiten en zag inderdaad de ladder, die anders altijd in de schuur stond. Hij keerde zich om en probeerde, voor zover het donker dat toeliet, het meisje aan te zien. Hij werd daarbij geholpen door het licht van de straatlantaarn, dat wel niet rechtstreeks naar binnen viel, maar toch door zijn nabijheid de duisternis losser maakte, zodat hij meer kon zien dan hij eerst voor mogelijk had gehouden.
Het was een meisje dat misschien een of twee jaar ouder was dan hijzelf, flink gebouwd, met goede omtrekken, en met een hoofd waarvan hij alleen de mond, de open ogen en het overvloedige blonde haar kon onderscheiden. Vooral naar haar bewegingen te oordelen moest hij haar kennen.
- Ben jij niet het meisje, dat zo goed zwemmen kan en vorig jaar een clubkampioenschap heeft gewonnen, vroeg hij.
- Ja, antwoordde zij.
- Dan ken ik je wel, ging hij verder, verheugd dat er een aanknopingspunt was en hij zich van zijn bezoekster tenminste iets bepaalds kon voorstellen.
Het meisje woonde aan de andere kant van het dorp. Hij was haar meer dan eens tegengekomen, op de fiets of te voet, waarbij hij haar steeds had bewonderd. Zij was wat zij wezen moest: een jong lichaam, tevreden met zijn vorm, blij en fier in zijn bewegingen. En nu was zij als een engel zijn kamer binnen gekomen, bereid tot alles waarvan jongens slechts dromen mogen. De gedachte alleen al maakte hem zenuwachtig, zodat hij zich niet stil kon houden en zijn tanden begonnen te klapperen.
Zij merkte het en kwam dicht bij hem staan. Heb je het koud, vroeg zij, of ben je zo zenuwachtig? Dat kan ik heel goed begrij- | |
| |
pen. Ik had er zelf, verleden jaar toen ik voor het eerst mijn Alimfeest vierde, ook last van. Ik was de ladder niet op te slaan. Maar het went gauw als je een lieve jongen treft. En bovendien weet je dat het een oud gebruik is, waarvoor je niet bang behoeft te zijn.
Zij legde haar hand in zijn nek. Haar warmte drong diep in hem door, maar toch mislukte hun eerste kus waarom zij hem fluisterend had gevraagd, omdat hij zijn mondspieren nog altijd niet in bedwang had en hij met te weinig adem begonnen was. De smaak van haar lippen beviel hem; die was warm en fris tegelijk, met een jeugdige zoetheid die niet door een tand- of maagkwaal werd bedorven.
- Het hindert niet, troostte zij hem, wij hebben alle tijd. Laten wij in je bed gaan.
En zij voerde hem met zich mee als de ervarene, zonder schaamte omdat de traditie haar van al te persoonlijke reacties ontsloeg. Zij was vrij van zichzelf, vrij van alledaagse overwegingen, en de vurigheid waarmee zij in deze kamer was geklommen, was de vurigheid van een geslacht, een vrome wellust.
- Slaap je altijd met je pyama aan, vroeg zij. Als je eens wist hoe heerlijk het is om zonder kleren in bed te liggen. Je vat gewoon liefde op voor je lakens en je kussensloop. Ik doe het thuis ook altijd.
Zij zaten op de rand van zijn bed en haar vingers knoopten zijn pyamajasje en -broek los, zodat zijn naaktheid te voorschijn kwam, vaag in het nachtelijke donker, voor zijn eigen gevoel als een uitbarsting, een bekkenslag; voor haar, naar haar vingers te oordelen, als iets dat reeds vertrouwd was en moederlijke of zusterlijke gevoelens wekte. Het trillen werd er natuurlijk niet minder door en terwijl zij nu zichzelf uitkleedde, waarbij zij haar kleren zorgvuldig opvouwde en over een stoelleuning hing, lag hij sprakeloos op zijn bed dat zo kortgeleden nog alleen zijn onschuld had gekoesterd. Een vreemd gebruik, dacht hij, en hij kon een gevoel van schaamte niet van zich zetten, niet om wat gebeuren ging, maar omdat zij zo duidelijk zijn meerdere was en de gebeurtenissen zich als een ritueel ontrolden. Zij leek op een priesteres en ook op een prostituée. Het zondigen was boetedoening geworden, zolang de plechtigheid duurde. Maar toen zij bij hem in bed kwam en zich tegen hem aandrukte, gingen dergelijke overwegingen verloren. Het was alsof al zijn vliezen braken, in een zo zoete pijn dat hij met een snik tot zichzelf kwam. Zij troostte hem, meer met haar handen die zijn lichaam streelden dan met haar woorden.
| |
| |
Hij voelde haar vingers bewegen en onder hun aanraking tekende zich zijn lichaam af alsof zij het uit pijn en genot deed geboren worden. Een jongensachtige trots welde in hem op, zodat ook hij zijn armen uitstrekte en haar omvatte. Beiden hijgden zij alsof zij hard hadden gelopen.
- Vond je het fijn, vroeg zij hem.
- Ja, antwoordde hij. En jij?
- Ik ben er dol op, gaf zij zonder terughouding te kennen. Als het aan mij lag, was heel het leven een Alimfeest. Later als ik getrouwd ben, wordt het een beetje zo.
- Met wie ga je trouwen, vroeg hij, met een begin van jaloersheid nu hij haar zo vlakbij zich had en de volle lengte van haar lichaam voelde.
Dat weet ik niet, antwoordde zij, ik heb mijn man nog niet uitgezocht. Ik denk wel dikwijls aan hem. Misschien ken ik hem al heel goed, of misschien ook helemaal niet. Het is een erg opwindend spelletje om aan hem te denken. Hij is eerder niets dan iets. Ik ben bang om te verlangen dat hij groot is of zwart haar heeft, want dan kom ik in de verleiding lief te doen tegen de eerste de beste grote, zwarte man die ik ontmoet. Vroeger toen ik klein was, kon ik ook moeilijk kiezen wanneer mijn moeder mij vroeg wat ik liever had: een pop of een legdoos. En toch bestaat mijn toekomstige man, ergens leeft hij en denkt hij aan mij zoals ik aan hem denk. Er ligt een toekomst vol figuren vóór ons, die wij eerst beschrijven moeten om bij elkaar te komen. Daar droom ik van, van die eerste ontmoeting waaraan misschien al heel wat andere vluchtige snijpunten zijn voorafgegaan. Denk jij nooit in figuren, vroeg zij terwijl zij haar handen rusten liet en hem uit macht der gewoonte in het donker aanzag.
- Neen, antwoordde hij, een beetje kleintjes, omdat hij het als een tekortkoming ondervond.
- Ja, ik dikwijls, ging zij verder, ik zie altijd de levensbaan van iemand, hoe lang alle mensen lopen moeten, eerst om volwassen te worden, dan om de ouderdom te bereiken, en eindelijk om dood te gaan. Je weet nooit of je niet aan je laatste passen bezig bent. Ik ben soms bang om op een stoel te gaan zitten of in bed te stappen. Stel je voor dat het je laatste zijn! Ik treuzel altijd bij het naar bed gaan. Dan maak ik nog gauw een paar passen, heel mooie, om een goede herinnering achter te laten. Ik vind kleine kinderen zo grappig wanneer die beginnen te lopen, zonder te weten dat zij uit gewoonte zo lang moeten doen wat zij uit
| |
| |
nieuwsgierigheid hebben geleerd. Later als ik zelf een kind heb en het de eerste stappen doet, maak ik er een feestdag van. Dan versier ik de kamer en krijgt het een cadeautje.
- Een paar nieuwe schoenen zeker, viel hij haar in de rede. Zij lachten beiden, in volle verstandhouding, alsof zij het spel van straks op een andere wijze herhaalden.
- Dat is een aanwendsel van mij om altijd in figuren te denken. Daarom ben ik zo dol op schaatsenrijden. Dat doe ik misschien nog liever dan zwemmen. Zelfs oude mensen krijgen op de ijsbaan weer een dunne sierlijke lijn. Als ik thuis erg mijn best doe, zeg ik bij mijzelf dat ik aan het schoonrijden ben.
Hij glimlachte, met een gevoel van onmacht omdat hij zijn glimlach in het donker niet zo zichtbaar kon maken als hij wel wilde. Zijn vingers tastten naar haar gezicht, voelden haar lippen, kin en wang die meegeholpen hadden haar lieve bekentenis uit te spreken.
- Hoe heet je, vroeg hij.
- Emma, antwoordde zij. En jij?
- Ik heet doodgewoon Jan. Mijn ouders konden niets mooiers bedenken.
- O, ik vind Jan een grappige naam.
Grappig was wat hij haar vond. Hij had nooit geweten dat er zoveel in een meisje stak. Zij bezat alles wat een gewone vriendschap miste. Hij kon haar zo dicht naderen dat zij elkaars adem dronken. Zachtheid wekte in haar aanwezigheid geen schaamte op, maar werd maatstaf. Haar lichaam week zo vriendelijk van het zijne af, in kleine onderdelen die ontbraken of er juist bijgekomen waren, in een grotere weekheid van het vlees, dat toch vorm behield, in meer spraaklust die niet bang was de eenvoudigste onderwerpen aan te roeren en die hem de ernst van zijn zeventien jaren als een belachelijke last deed ondervinden. En hoe glad was haar huid! Zijn handen dreven er op met een plezier dat door zijn poriën diep in zijn lichaam trok. Hij begon haar te strelen, met een wellust die uit bewondering, dankbaarheid en een gevoel van plicht was gemengd. Haar lichaam bewoog onder zijn aanraking, alsof het telkens andere vormen aannam. Het vleide en lokte in een geurige sprakeloosheid. Hij kuste haar ernstig en aandachtig, als iemand die zijn tevredenheid verborgen wil houden en vreemde ogen alleen toewijding en plichtsbetrachting te zien geeft. Zijn tong drong in haar mond door en proefde de flauwe smaak van haar speeksel. Alles aan haar was onderwerping en na de ver- | |
| |
trouwelijkheid van straks leek zij in haar lichaam weg te zinken om haar geluk te genieten in een droomachtige eenzelvigheid die door zijn nabijheid nauwelijks werd beroerd. Toen zij weer rustig waren geworden, stond zij van het bed op om zich aan te kleden.
- Ik moet gaan, zei zij, het is bijna dag. Het kan mij niet schelen of iemand mij ziet, maar ik houd er van om door lege straten te lopen. 's Nachts is het of je niet buiten, maar binnen bent, in een ontzaglijk groot gebouw. Dan worden de straten gangen en de huizen kamers. En dan kan ik ongestoord aan mijn figuren denken, terwijl mijn voeten er een nieuwe bij schrijven.
- Zij was wel een beetje gek, dacht hij, nog te bed liggend, zodat hij haar in het schemerige donker boven zich zag.
- Vind je het erg wanneer ik je thuisbreng, vroeg hij terwijl hij nu ook opstond en naar haar greep juist toen zij haar jurk over haar hoofd trok.
- Welneen, ik vind het fijn, antwoordde zij, nog in haar schuilplaats.
En nadat zij haar jurk had gladgestreken, ging zij op haar tenen staan om vluchtig als de wind een kus op zijn lippen te drukken. Terwijl hij zich snel aankleedde, stond zij bij het raam en keek in de straat met haar schijnbaar overbodige en daardoor raadselachtige belichting.
Verwonderd en een beetje ouwelijk het hoofd schuddend daalde hij achter haar de houten ladder af in de kleine tuin voor het huis. Hij voelde zich in de nachtlucht, die niet door wind werd beroerd, wel degelijk buiten en hij had neiging te beven vanwege de koelte en uit protest omdat zij hem verliet; zo snel was zijn verwondering in verlangen veranderd. Hij had haar bij de arm gegrepen en zijn voetstappen (of mijn figuur, dacht hij geamuseerd) regelden zich naar de hare. Hier op straat had hij beter gelegenheid haar te bekijken en hij maakte er, telkens wanneer zij een straatlantaarn naderden, een hongerig gebruik van. Haar haren, die in dichte golven op haar schouders vielen, waren blond, tegen rood aan. Het profiel van haar gezicht, waarvan neus en lippen zich onder zijn blikken spotachtig krulden, was zuiver, tegelijk duidelijk en zacht. Het drukte een ironische bereidheid uit, maar alle onderwerping was er van afgewist. Hij meende te weten welke gedachten haar voorhoofd uitzond. Er flitste iets op haar gezicht, rimpeling van gevoelens, mijmerlust. Haar borsten duwden de stof van haar jurk naar voren. Zij draagt ze, dacht hij verrukt, alsof hij iets belangrijks had ontdekt, waardoor vrouwen zich van mannen onder- | |
| |
scheiden. Haar dijen hieven onder het lopen de plooien van haar rok afwisselend omhoog. Daaronder werden haar wandelende voeten zichtbaar, een geduldig plichtsgetrouw schoppen dat de lachlust prikkelde en allerminst aan de lange in elkaar vloeiende figuren deed denken, waarover zij op zijn kamer had gesproken. Hij bewonderde haar, omdat zij tegen zijn blikken bestand was en ze in ontvangst nam als een hulde waarvoor het hoofd hoger moest worden geheven, de hals gestrekt.
- Ken je het sprookje van de man, die zo vaak naar zijn vrouw keek, dat zij hoe langer hoe kleiner werd, zodat hij haar op het laatst op de palm van zijn hand kon laten staan, vroeg zij hem.
- Ja, antwoordde hij, mijn moeder vertelde het mij toen ik klein was. Lange tijd durfde ik geen blik op haar werpen. En omdat ik haar zo groot vond, dacht ik dat mijn vader haar wel heel weinig moest hebben aangezien. Sinds die tijd is zij in mijn ogen veel kleiner geworden, maar ik zou haar toch niet op mijn hand kunnen dragen.
- Ik was juist altijd bang dat ik zelf zo klein zou worden en nu nog, wanneer jongens of mannen naar mij kijken, begin ik te beven en te struikelen alsof ik al op de palm van een hand loop.
- Wees maar niet bang, zei hij terwijl hij zijn arm om haar heensloeg, ik heb straks gezien dat je groter in plaats van kleiner werd.
- Ja, antwoordde zij, dat is mijn tweede reactie. Maar vroeger kon ik niet in slaap komen, omdat ik bang was dat er iemand naar mij zou kijken en ik de volgende dag, niet groter dan mijn pop, wakker zou worden.
- Het vreemdste van het sprookje vond ik, dat het daar ophield. Ik moest er dikwijls aan denken wat die man nu verder had gedaan. Of hij door was gegaan met naar haar te kijken, zodat hij haar tenslotte op zijn pink of op een knoopje van zijn vest kon laten staan.
- Als hij echt van haar hield, zal hij zijn ogen wel hebben uitgestoken om haar niet meer te zien. Dat zou ook de les van het sprookje kunnen zijn.
Toch hadden meisjes en vrouwen iets van het vrouwtje uit het verhaal. Zoals zij bij een man lagen, op zijn schoot zaten en dingen deden die zo kinderlijk leken, zo klein en uit de verte, op de rand van een wereld die door mannen was gemaakt.
Op zijn aandringen gingen zij niet rechtstreeks naar haar huis, maar langs een omweg die hen tot aan de grens der duinen voerde.
| |
| |
De nacht liep op zijn eind en begon in het Oosten uiteen te vallen. Uit het duin kwam de geur van het bos, in een begeleiding van vogelgefluit. Op de horizon van het gehoor ruiste de zachte ademhaling van de zee. Zij, het voorjaar en dit zoete aanbreken van de dag hoorden bij elkaar. De jongen onderging het genot en de wanhopige droefheid van deze verbintenis. Het meisje straalde aanwezigheid uit, maar toch leek zij veraf en ongrijpbaar, alleen al omdat zij bestond. Hij besefte de ontoereikendheid van wat zijn ogen konden zien en zijn handen betasten.
- Wanneer kom je weer, vroeg hij.
- Vannacht en morgennacht, antwoordde zij. Het feest duurt drie dagen. Daarna ben je op eigen krachten aangewezen.
- Kunnen wij niet voor vanmiddag of vanavond afspreken?
- Neen, dat zou tegen de regels zijn. 's Nachts zijn wij man en vrouw, maar overdag volslagen vreemden voor elkaar. Je behoeft mij niet eens te groeten wanneer je mij op straat tegenkomt.
- Maar het is toch niet verboden, vroeg hij angstig.
- Neen, antwoordde zij met een glimlach. Het is toegestaan. Maar nu moet ik werkelijk naar huis. Kijk, het daagt al.
Op hun weg naar huis kwamen zij andere jonge paren tegen, de armen om elkaar heengeslagen. In de verte werd gezongen, alsof het eerste licht een aansporing nodig had om over de huizen en de tuinen te dalen. Bij haar huis nam hij afscheid van haar met een kus, die zijn handen in beweging bracht. Maar met zachte drang maakte zij zich uit zijn armen los. Hij hoorde het hekje achter haar dichtklappen en zag haar naar de deur lopen. Hij hield ook van haar keerzijde.
Toen hij thuiskwam waren zijn ouders op. - Waar ben jij zo vroeg geweest, vroeg zijn vader. Hij kreeg een kleur, maar antwoordde niet. Later kwamen zijn oudere broers en zuster naar beneden. Er heerste een algemene vrolijkheid, als op zijn verjaardag. Zijn stoel aan de ontbijttafel was versierd en zijn moeder had lekkere voedzame dingen voor hem klaargemaakt. Hij proefde er de dubbelzinnigheid van. Hij verdroeg hun gezelschap met een lichte schaamte die niet helemaal onplezierig was. Wat kon er nu nog bestaan waardoor zijn vader en broers, met hoeveel toegevendheid ook, op hem zouden neerzien? Hij was hun gelijke, de wereld lag voor hem open en het levensraadsel leek zijn verklaring gevonden te hebben. Die dag kon hij zijn geluksgevoel nauwelijks de baas. Het was te groot voor hem, het wilde alle ruimten vullen.
Met zijn vriend, die ook meisjesbezoek had gehad, liep hij door
| |
| |
de duinen naar het strand. Het was een volmaakte verjaarsdag. De duinen geurden naar stuifmeel, het landschap ademde een eeuwenoude zinnelijkheid. De aarde lag op haar rug als een wellustig dier en liet zich krabben door een leger sjirpende krekels. In de gonzende stilte wierp een goddelijke speler zingende leeuwerikken omhoog. En ook de zee scheen toegeeflijk, verzoend met haar eigen raadsels die zij zoetjes schuimbekkend voor zich uitprevelde.
Zij liepen langs de rand van het water, met de zon in het gezicht, voorzichtig, om niet op schelpen en zeewier te trappen, kleine vruchten van een onzichtbare baarmoeder. Zij dachten met welwillendheid aan de wereld die zoveel meisjes en vrouwen herbergde, een geweldig reservoir van liefdeskracht. Het leven leek een feest, zoals het zou moeten zijn. Hoe zouden zij nog ooit vreemde woordjes kunnen leren of wiskundige vraagstukken oplossen? Zij zagen alles als zelfbedrog wat niet in het donker, met een kus, tussen een jongen en een meisje kon worden afgehandeld. Zij waren bereid een geloof te grondvesten op de indrukken van een kam in het haar van een beminde vrouw. De waarheid was een geur, een warme smaak in de mond. Zweetdruppeltjes bevatten vaderlandse en algemene geschiedenis.
- Ik vraag mij af, merkte mijn vriend op, wat er gebeurt wanneer een meisje bij een jongen komt, die niet van meisjes houdt.
Zij zagen elkaar aan en gingen onwillekeurig een stap bij elkaar vandaan lopen.
- Ik zou het niet weten, antwoordde hij. Oude gebruiken kunnen niet met alle mogelijkheden rekening houden. Je weet hoe moeilijk het is om met je rechterhand te leren schrijven wanneer je linkshandig bent. Het schrift wordt er niet mooier door.
En na een korte stilte: Ben jij ook zo ongeduldig? Ik kon vandaag niet van de meisjes afblijven, die ik op straat tegenkwam. Ik ben al ontrouw nog voordat ik het jawoord heb gekregen. De wereld is vol verleiding en ieder ogenblik zou ik willen knielen om de hand van een meisje te grijpen of een vrouwenvoet te kussen.
- O, ik droom meer dan ik waak. Weet je, vannacht had ik het licht aan, en toen het meisje zich kleedde en nog in haar hemd en broekje stond, hief zij haar armen omhoog om haar haren te ordenen. Zij gaf haar oksels prijs, met het dons van een zestienjarige. Het deed mijn adem stokken. In dat ogenblik hield ik zoveel van haar, dat ik mijn liefde meteen tot alle andere vrouwen en meisjes uitbreidde. En toen mijn moeder vanmorgen lachte,
| |
| |
werd zij een jonge minnares die zich aan mij onderwierp, ook al mocht ik haar alleen met een kinderlijke kus naderen. De wereld valt voor mij uiteen in vrouwelijke houdingen, in gebaren waarmee meisjes haar jurk losknopen, zich bukken om haar kousen uit te trekken, of zich op een bed uitstrekken met de armen onder het hoofd. Als het niet zo plezierig was, zou het verschrikkelijk zijn.
Zij sliepen in het warme zand, tegen de duinen aan. Toen zij in het dorp terugkeerden, begon het een beetje schemerig te worden, traag, alsof de avond alle tijd nam. In de haven lagen de schepen zonder stoom met iets dierlijks in de manier waarop zij bij elkander schuilden. De arbeiders gingen naar huis, moe en met vuile handen. Voor de huizen, in de tuintjes, zaten moeders met haar kinderen. Er hing iets zo weldadigs en zangerigs in de lucht, dat men ieder ogenblik een massale geboorte verwachtte. De wereld zou met kinderen worden overstroomd en te gronde gaan aan de overdaad van haar geluk, zoals andere werelden aan de vernietiging. Wie kent niet zulke voorjaarsavonden, wanneer een verlangen voldoende lijkt om alle sterren te bevolken? Langzaam, als op een verhoging, liepen zij door de lage straten van hun dorp en groetten de meisjes die zij kenden of die zij wilden leren kennen.
- Ik ben treurig van tevredenheid, zei zijn vriend.
- En ik moe van werklust, antwoordde hij.
Met deze betuiging van eensgezindheid gingen zij uit elkaar.
Die avond bracht hij zijn kamer in orde voor het bezoek dat hij verwachtte. Alle boeken die op de tafel en de stoelen slingerden, zette hij in de kast. Lange tijd treuzelde hij met het kiezen van een boek dat hij opengeslagen op tafel wilde leggen, als bewijs van genoegens waaraan men zich alleen, met de hand onder het hoofd, kan overgeven. Maar tenslotte verwierp hij dit voornemen als een ijdelheid waarvan de vorige nacht hem had genezen. Hij wilde het tafelblad niet met onuitgesproken woorden bezwaren. Het zou spelbreuk zijn om met haar hoofd op zijn schouder anders dan toevallig en uit verstrooidheid naar een boek te zien.
Zijn moeder had bloemen bij zijn bed gezet en hij had er haar lief om. Lange, sterke tulpen, die ons verzoenen met zoveel ergernis die door hun aanwezigheid wordt ontdekt. Hij was overgevoelig en niet zonder zenuwachtigheid. Ik moet niet weekhartig zijn, dacht hij. Maar hij kon niet verhinderen dat zijn gevoel uit-eenvloeide en zich aan verre dingen hechtte.
| |
| |
Buiten was het stil geworden. Door het open raam drongen slechts nu en dan geluiden naar binnen; voetstappen, zingen in de avond, een fluitende boot, treinen in de verte. Met welgevallen keek hij zijn kleine kamer rond. Mijn cel, dacht hij glimlachend, maar niet om mij in onthouding te oefenen. Hij behoefde slechts zijn venster open te zetten om engelen van vlees en bloed toegang te verschaffen. Het geluk kwam zijn kamer binnen als een geur die de wind voor zich uit drijft. Hoe beklagenswaardig waren de jongens en mannen, die met dichte ramen sliepen.
Hij ging op het bed zitten, nadat hij het dek teruggeslagen had. Hij had zijn bed geurig willen maken met bladeren en kruiden, zoals het eens in een warm land gewoonte was geweest. Maar hij moest nog leren zich niet te schamen voor gebaren die overdreven lijken, wanneer men er van afstand naar kijkt. Zijn onschuld had zich te lang met overbodige zaken beziggehouden. Ik moet nog veel leren, dacht hij. Hij beloofde zichzelf een vlijtig leerling te zijn. De studie trok hem aan.
Hij kleedde zich uit en ging op bed liggen, zonder slaap en ongeduldig. Hij had zijn licht uitgedaan, maar het donker had geen geheimen. Op het tafeltje naast zijn bed lag een zaklantaarn, die hij straks wilde gebruiken om haar naaktheid te voltooien.
Na verloop van tijd hoorde hij in het tuintje vóór het huis voetstappen, te zwaar voor die van een meisje. Het grint knerpte. Aan het hoesten herkende hij zijn vader, die de ladder tegen de muur onder het raam kwam zetten, zoals andere vaders hun kind een warme kruik brengen voor de nacht. Het ontroerde hem, deze ouderlijke zorg voor zijn feestvreugde, maar het bezorgde hem tegelijk dezelfde schaamte, die hij die morgen in het gezelschap der anderen had gevoeld. Een oud instinct, om zijn plezier geheim te houden, roerde zich. Toch was hij zijn ouders dankbaar voor hun geloof in overgeleverde gebruiken, die zoveel instemming wekten bij hun zoon. Zij reikten elkaar ongezien, in het donker, de hand.
De uren tot haar komst bracht hij half wakend, half sluimerend door. Wanneer hij wakker was, dacht hij er aan wat hij tegen haar zou zeggen. Hij liet ook haar spreken; hij kende de klank van haar stem, de vrolijkheid en de verwondering die ook bij hem woorden wekten. Maar niet alleen woorden. Zij gaven omtrekken aan zijn gevoel dat overal op het andere, vreemde stuitte. Met zijn zaklantaarn zou hij als met een tondeuse grote vlokken donker van haar lichaam knippen. Hij had zich voorgenomen haar borsten te
| |
| |
kussen, zodat haar tepels hard werden en seinen doorgaven aan zijn tong. Hij wilde zijn hand op haar leggen om te voelen dat zij leefde onder haar huid, hoe onverklaarbaar het ook was.
Eindelijk hoorde hij voetstappen naderen die van haar moesten zijn, en in gedachten zag hij de figuur, die haar voeten hadden beschreven en die bij hem tot een voorlopig einde zou komen. Hij stond op en liep naar het open raam. Hij trilde misschien nog heviger dan de vorige nacht. Het was iets anders een meisje onvoorbereid de kamer te zien binnenklimmen dan bij het raam te staan en te weten wie het is die haar hand ten groet omhoogsteekt.
- Emma, riep hij zacht.
- Ik kom, antwoordde zij en klauterde de ladder op.
Hij tilde haar van het raamkozijn op de vloer. Zij was niet zwaarder dan wat zijn armen verlangden te dragen. Hij voelde hoe de stof van haar jurk om haar lichaam sloot. Zij bracht de koelte van de nacht met zich mee en toen hij een kus op haar wangen drukte, bemerkte hij dat de wind hem vóór was geweest.
- Ik was bang, dat je niet zou komen, fluisterde hij.
- Waarom niet, was haar wedervraag. Ik zou het spel slecht spelen wanneer ik weggebleven was.
Haar woorden maakten hem verdrietig, omdat er te weinig onzekerheid uit sprak. Zij was niet zenuwachtig en trilde niet. Zij wist het plezier van deze uren te scheiden van wat haar in het heldere daglicht bezig hield. Ongetwijfeld moest zij bij zichzelf denken dat zij nu aan het schoonrijden was, zonder de kalme vredigheid van een gewoner lijnenspel te minachten. Hij had de plankenkoorts van iemand, die zijn struikelen in een danspas wil veranderen.
(Uit de verhalenbundel EEN SLORDIG MENS, die in het voorjaar bij de Bezige Bij te Amsterdam verschijnt.)
|
|