Libertinage. Jaargang 3
(1950)– [tijdschrift] Libertinage– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 25]
| |
Ch.H. Wentinck
| |
[pagina 26]
| |
De duitse humanisten traden in de sporen van de brave ridder Ulrich von Hutten, wiens duitse allures Erasmus zo lijfelijk antipathiek waren, dat hij hem in Basel zeven dagen voor zijn dichte deur liet staan. Meer en meer werd Duitsland in hun ogen de erfgenaam van Hellas en Rome, en zou het eens eenzelfde hegemonie uitoefenen. De droom van Hellas viel allengs samen met de droom van een nieuw Duitsland, en het eindpunt in deze ontwikkeling is bereikt wanneer tenslotte in een Noordras de drager van de Griekse cultuur is ontdekt. In de herinnering aan Hellas eert men dan het groot-germaans verleden. Het duitse humanisme en dat, wat het westen onder humanisme verstaat zijn in de loop der eeuwen uit elkaar, en tenslotte tot elkaar's negatie gegroeid. Het westers humanisme werd gekenmerkt door het geloof in een universele beschaving; het duitse geloofde in de uitverkiezing van één volk, dat drager en brenger van een nieuwe cultuur zou zijn. Wanneer het Westen sprak over een humanistische cultuur dacht het aan Athene en Rome, aan de Renaissance, zoals die zich in Italië en Frankrijk had gemanifesteerd, aan het oecumenische christendom, dat als katholicisme werkelijkheid was geworden, aan de republikeinse Idee, waaruit de moderne staat was voortgekomen. Het dacht daarnaast aan de nieuwe vormen die het humanisme na de zestiende eeuw had aangenomen: het rationalisme met zijn intellectuele, politieke en economische gevolgen en het socialisme als geloof in een universele gerechtigheid. Van Griekenland erfde het humanisme de Idee der schoonheid, van het christendom die der liefde, van het rationalisme die der vrijheid en van het socialisme die der gerechtigheid. Tezamen vormen zij de idee van het humanisme. Tegen dat humanisme is de duitse kultuur vereend te velde getrokken. Nadat humanisten het duitse alleenrecht op de klassieke erfenis hadden aangetoond, nadat een geborneerde monnik de stoot had gegeven tot een beweging die het oecumenisch christendom voorgoed zou ontwrichten was het de beurt der philosophen. Zij hebben het vooral als hun taak gezien af te rekenen met het westerse rationalisme. De philosophie wees aan het verstand de taak toe, de eigen onbekwaamheid tot inzicht te bewijzen. De voor eeuwig gehouden ideeën, die ten grondslag lagen aan het westers humanisme loste Nietzsche op in psychologische en biologische noodzaken. Consequent eiste hij daarop een religie, die op zulke noodzaken gegrondvest zou zijn - ‘Moral als Triebpflicht’. Het verstandsscepticisme is in hem overwonnen door vergoddelijking | |
[pagina 27]
| |
der driften. Ook de dichters lieten zich niet onbetuigd. Goethe, in zijn jeugd fervent aanvoerder van de eerste grote irrationalistische beweging in Duitsland, laat Faust, die zeer tot zijn spijt alle gebieden der wetenschap heeft doorvorst tot de ontdekking komen dat ‘wir nichts wissen können’. Faust zoekt na deze ontdekking zijn heil in de losbandigheid der driften: ‘des Denkens Faden ist zerrissen. Mir ekelt lange vor allem Wissen. Lass in den Tiefen der Sinnlichkeit. Uns glühende Leidenschaften stillen.’ Zijn skepsis leidt in de tweede scène met Mephistofeles tot een onomwonden vervloeking van de cultuur. Als godheid blijft de natuur, die als ‘Erdgeist’ verschijnt, en tot wet stelt ‘Stirb und werde’. In de beide delen van ‘Faust’ is de ontwikkelingsgang van het duitse volk voorvoeld en vastgelegd. Nadat Goethe-Faust het verstand had onttroond en verstrikt was geraakt in het woeste spel der heksen ontkwam hij aan de Walpurgis-nacht door het beeld op te roepen van Helena. Maar zij blijkt niet meer dan een phantoom te zijn, en Euphorion, geboren uit de paring met die schim, verdwijnt naar het donkere rijk van Persephoneia, waarheen Helena hem volgt: ‘Zerrissen ist des Lebens wie der Liebe Band.’ Winckelmann, Lessing en Goethe zelf waren het die, toen in Barok en Rokoko de laatste vormkracht was verbruikt, van uit het besef van een gemis, vanuit een verlangen naar cultuur Helena - het duitse classicisme - hadden opgeroepen. Goethe heeft eens gezegd, dat elk theoretiseren het bewijs is, dat de scheppende kracht opgehouden heeft, werkzaam te zijn. De grondslag nu van de ‘Bildungskultur’, die het classicisme is, was de theorie, het abstracte begrip. Anderhalve eeuw lang beheerste het droombeeld Helena de duitse cultuur, werd de schoonheid geproclameerd als einddoel van alle kunst. Wat schoonheid was had slechts één volk geweten: de Grieken. Voor hen, die nadien geboren waren, was er maar één weg: zich te richten naar dat volk der Oudheid. Terwijl de tijd disharmonisch was, werd aan de kunst de eis gesteld, de harmonie, de ‘edle Einfalt und stille Grösse’ te belichamen. Stijl groeide niet organisch, stijl werd opgelegd als norm, ontleend aan een andere tijd en een ander volk; zo werd de duitse cultuur idealistisch inplaats van organisch, een voorgevel, die de eerste storm zou opruimen. Wanneer Faust Helena wil omarmen, vervluchtigt zij. Het spoor bijster geeft hij de geest prijs en wijdt zich zonder voorbehoud aan een ‘vita activa’. Met een verbijsterende intensiteit jaagt hij een practisch en sociaal doel na, ontziet zich niet meer, | |
[pagina 28]
| |
geweld aan te wenden waar hij dat nodig vindt. Eeuwenoude bomen die hem hinderen, de hut van Philemon en Baucis vallen ten offer aan het door de duivel aangelegde vuur. Lynkeus-Goethe, die eens in zijn leven Helena had gezien, huivert nu, als hij zich realiseert wat gebeurd is: ‘Sollt ihr Augen dies erkennen, Muss ich so weitsichtig sein!’ Terwijl nog lang na hem het classisistische fata-morgana Duitsland beheerst, is Goethe al tot het inzicht gekomen, dat ‘Helena's inkeer’ zich nooit in zijn tijd voltrekken zal. Ervan overtuigd, dat de Grieken een leven hadden gekend dat nog in het teken der schoonheid stond en beseffende dat die tijd voorgoed voorbij was koos hij de enige weg, die bij dat besef nog mogelijk was: die der resignatie: ‘Alles was je geschieht / Heutigen Tages / Trauriger Nachklang ists / Herrlicher Ahnherrn Tage.’ Zo kondigt zich in Goethe het cultuurpessimisme aan dat veel later door Spengler, door Theodor Lessing en Evola gedeeld en gedocumenteerd zal worden. Uit de laatste decennia van zijn leven is zijn visie op de ontwikkelingsgang der mensheid nog bekend geworden in het opstel ‘Nach Hermann's neuesten Mitteilungen’ dat gepubliceerd werd in een in 1817 uitgegeven boek. In het begin stond het leven in het teken der verbeelding, heerste de poëzie, verbonden met het volksgeloof. Zij ontaardde in theologie met ‘ideeller Erhebung’, die op haar beurt plaats ruimde voor de philosofie ‘mit abklärendem Herabziehen’. Tenslotte verviel de mens tot het proza, met zijn ‘Auflösung ins Alltägliche’. Het laatste tijdperk der mensheid mondt uit in ‘Vermischung, Widerstreben, Auflösung, in ein Tohuwabohu, aber nicht das erste befruchtende, gebärende, sondern ein absterbendes, in Verwesung übergehendes, aus dem der Geist Gottes kaum selbst eine ihm würdige Welt erschaffen könnte.’
Rousseau's stelling dat een samenleving waarin de driften vrij spel hebben natuur-noodzakelijk een volmaakte samenleving is, waarin de heerschappij van een klasse gemist kan worden en moraal een overbodige dwang is, vindt gretig aanhang bij de duitse romantici. Hölderlin dicht zijn Oden aan Rousseau en aan de idealen der Aufklärung; later wendt hij zich daarvan af en blijft van de beide goden, Apollo en Dionysos, in wier teken zijn eerste werk staat, alleen de laatste over, tot tenslotte ook Christus, - als deze een god van dood en wederopstanding, hem als diens broeder verschijnt. | |
[pagina 29]
| |
Hellas was het droombeeld dat zijn leven beheerste, tot aan de tegenstelling tussen de grote voortijd en de werkelijkheid zijn geest gebroken werd. Het Griekenland van Hölderin was in zoverre verschillend van dat der grote classicisten, dat het in ‘Hyperion’ meer de beeldgeworden droom van een diepduits wezen was dan een aan de geschiedenis ontleend voorbeeld. Germaans verlangen had zich meester gemaakt van het beeld van Hellas en het zo omgeschapen dat het de spiegel van het eigen wezen was geworden. Het germaanse heimwee uit zich in de romantiek ook als een terugverlangen naar het rooms-katholicisme, als haat tegen het protestantisme en het rationalisme der Aufklärung. Novalis betreurt de verloren gegane eenheid van het christelijk Europa. De mythen en legenden der middeleeuwen worden hoog geëerd; duivelswezen, toverij en hekserij benaderd als waarachtige uitingen van de als eeuwig veronderstelde volksziel. Veeleer echter dan een heimwee naar het christendom sprak hier de roep naar het pantheïsme der oude Germanen. Wat de romantici wezenlijk zochten was de voorchristelijke religie der vaderen, en voor zover zij het katholicisme der Middeleeuwen wilden restaureren, is dat omdat zij voelden dat juist in dat katholicisme veel van die oude religie bewaard was gebleven. Schlegel definieerde de romantiek als: ‘der Ausdruck des geheimen Zuges zu dem immerfort nach neuen Geburten ringenden Chaos, das unter den geordneten Schöpfungen, ja in ihrem Schoss sich verbirgt’. Het dionysisch-heidense karakter van Novalis' christendom blijkt vooral uit zijn aantekening: ‘Die christliche Religion ist die eigentliche Religion der Wollust’. Uit andere notities valt af te leiden dat hij een diepgaande studie gemaakt heeft van het middeleeuwse gnosticisme, van magie en alchemie. Tezelfdertijd legde Schelling het pantheïstisch geloof in een scheppende natuur vast in zijn natuurphilosophische werk, en was hij ervan overtuigd, daarmee de weg vrijgemaakt te hebben voor een terugkeer tot ‘het oudste en heiligste natuurgeloof’. Hij neemt aan dat in hem de philosophie haar kringloop volbracht heeft, en nu aan de dichters de taak toevalt, zijn natuurmystiek tot een nieuwe mythologie te vervolmaken. De periode die dan volgt, die van het natuurwetenschappelijk materialisme, voltooit de afbraak van het nog voorhanden geloof aan de voorstellingen der christelijke godsdienst; daarvoor is geen plaats meer in een wereld, die enkel kracht en stof is. In de ‘Philosophie des Unbewus- | |
[pagina 30]
| |
sten’ van Hartmann leeft echter de belangstelling voor de irrationele kant van het leven weer op; wil en gedachte zijn voor hem gedreven door irrationele krachten: de onbewuste wil en de onbewuste voorstelling.
De gewelddadige kerstening der Germanen had in de duitse volksziel - een met voorbehoud gehanteerd begrip - achtergelaten, wat de psychologie een trauma noemt. Een dergelijke verdringing van belevenissen uit de kindertijd blijft vanuit het onderbewustzijn op de latere ontwikkeling van invloed; Freud is er zelfs van overtuigd, dat zulke verdringingen erfelijke belasting tengevolge hebben. In het licht van die theorie wordt het duidelijk, dat met de ontwikkeling van het irrationalisme de wedergeboorte van het oude heidendom hand in hand gaat. De oude goden hadden voortbestaan als ‘Triebgötter’, weliswaar onderdrukt, maar wachtend op de kans, hun verlorengegane macht te heroveren. In zijn werk over Mozes ontwikkelt Freud nog de stelling dat de omverwerping van de heerschappij van de oervader altijd gepaard gaat met een machtsovername door de vrouwen en de opkomst van een matriarchaat. Tezelfdertijd dat in Duitsland Jahweh werd onttroond groeide daar de belangstelling voor een boek, twaalf jaar voor de ‘Geburt der Tragödie’ verschenen, ‘Mutterrecht’ van Bachofen, waarin de moedergodin Demeter en de zoongod Dionysos hun terugkeer aankondigen. Indien de vermelde theorie van Freud juist is, - zij werd bevestigd en uitgewerkt door C.G. Jung - is de herleving van lang geleden ‘verdrängte’ en vergeten religieuze symbolen psychologisch en biologisch aannemelijk.
De germanistische en mythologische onderzoekingen der Romantici hadden, tezamen met de pantheïstische leerstellingen der duitse philosophie, een geweldige invloed op de duitse cultuur. De Germaanse goden beleefden in de tweede helft van de achttiende eeuw hun wederopstanding in het werk van Herder, Klopstock en Uhland. De gebroeders Grimm stelden als eersten een germaanse mythologie samen. De philosofie ging voort, de Ratio te onttronen. Schopenhauer gaf aan het verstandsscepticisme een romantische wending; de drift, de Wil kreeg goddelijke almacht en werkelijkheid; de wereld verbleekte tot voorstelling. Nietzsche lanceerde een aanval tegen het Westen op alle fronten tegelijk. Het socratische moraalbesef, het christendom, de politieke demo- | |
[pagina 31]
| |
cratie, het liberalisme en het socialisme worden uitgelegd als ziekteverschijnselen van de europese geest. God wordt eindelijk ronduit dood verklaard nadat het duitse idealisme hem door allerlei abstracties al danig had verzwakt. Nietzsche's scepticisme vernietigt alle religieuze, politieke en sociale ideeën die de grondslag hadden gevormd van de westers-humanistische cultuur. Zijn nieuwe wetstafelen proclameren de dionysische Uebermensch als zin der aarde, - een schepping, die voorlopig in de lucht bleef hangen. In dat bezwaar voorziet echter H.S. Chamberlain door hem te incarneren in een door Duitsers blijkbaar wel reëel geacht Noordras. Wagner creëert in dezelfde eeuw de mythe als uitdrukking van de onbewust scheppende volksgeest uit wat hij de diepten der ‘mütterlichen Urmelodie’ noemt. ‘Wuotan’ verschijnt als de god van het organische leven der natuur, de god van het ‘Stirb und Werde’, tegenspeler van de joodse vader-God die een starre abstractie is. Na 1900 leeft het irrationalisme op in de kring der Münchener ‘Kosmiker’ Klages en Schuler. Met een enorm vertoon aan geest ontmaskert Klages de geest als ‘Widersacher der Seele’, en gelooft, hiermee niet alleen in het voetspoor van Nietzsche te zijn getreden, maar ook in dat van Goethe, die immers eveneens ‘im Gegensatz zur gesamten Philosophie des Abendlandes mindestens seit Descartes’ stond. George, die zich later distancieerde van die kring ontwikkelt in zijn poëzie een christologie, waarin Christus ‘dem Zerstückten am Glutrausch gleich’ is. Aan de gedachten en voorstellingen, gehuldigd binnen de kring van Stefan George, viel hetzelfde lot ten deel dat de ideeën der duitse nihilistische philosophen ondergingen. Termen, in Georges wereld staande voor een strikt bepaalde betekenis, werden uit hun organisch verband gerukt en aangewend in een vlak, waar zij een werkelijkheid moesten dekken, wier feitelijke negatie zij waren. Het nihilisme, dat de consquentie was van een doorgevoerd denken, een resultaat van een cultuur dus, werd vrijbrief voor degenen, die alleen nihilist waren omdat zij aan cultuur nooit waren toegekomen. Na een aanvankelijke verwantschap vooral met het Frankrijk der Symbolisten vertegenwoordigde Georges ‘Derde Humanisme’ tenslotte een sfeer, zozeer vreemd aan wat het Westen onder humanisme verstaat, dat Verwey, één van zijn vrienden, de weg tot die sfeer niet meer vinden kan, en, bij een blijvende erkenning van Georges dichterlijk meesterschap, een volslagen breuk met diens geestelijke wereld moet aanvaarden. In het vreemde samenraapsel van onverteerde gedachten dat | |
[pagina 32]
| |
‘Mythus des 20en Jahrhunderts’ heet gaat dan Rosenberg, in het spoor van Chamberlain, de Jood te lijf in alle vormen van Westers humanisme. In die vermommingen had de Joodse geest het germaanse ras zijn vreemde wet weten op te dringen. De Nazi's organiseerden de in de loop der eeuwen verzamelde romantiek, romantiseerden de organisatie, en het Derde Rijk, sluitsteen van een lange en onafgebroken ontwikkeling, werd geboren. De ideeën, eigendom van denkers en dichters sinds de opkomst van het irrationalisme, waren doorgedrongen tot het onderbewustzijn van de massa; als verborgen motieven beïnvloedden zij voortaan handelingen en uitingen van die massa. (Bijna honderd jaar ook had het geduurd, eer de ideeën der Revolutie het onbewuste eigendom van het franse volk waren geworden.) De natuurmystiek heeft vrijwel over de hele linie het christendom verdrongen; in de plaats van de Ratio zijn de driften op het altaar geheven, de ‘Ergriffenheit’ is religie geworden. Zo was het onweer over Europa losgebarsten, dat Heine in 1834 voorspeld had: ‘Der deutsche Donner ist freilich auch ein deutscher, und kommt etwas langsam herangerollt, aber kommen wird er, und wenn ihr es einst krachen hört, wie es noch nie in der Weltgeschichte gekracht hat, so weisst: der deutsche Donner hat endlich sein Ziel erreicht. Es wird ein Stück aufgeführt werden in Deutschland, wogegen die französische Revolution nur wie eine harmlose idylle erscheinen möchte.’ Slechts een enkeling besefte wat er gaande was. In 1935 verscheen ‘Wodan und germanischer Schicksalsglaube’, waarin Martin Ninck de herwonnen God beschrijft als Heer der Berserker, als stormgod en zwerver, als krijger, heer der doden en der dichters. Wodan was de oude bedding, waar de duitse stroom, lang gehinderd door het christelijke rotsblok, - zolang bedwongen in het europees kanaal - weer in terugkeerde. Wat naam noch vorm had, chaos, toekomst was, was alleen vruchtbaar. Fichte had deze roep om het mateloze en onbegrensde al zalig gesproken en als wezenstrek van een ‘inférieur’ volk het geloof in iets definitiefs en onveranderlijks genoemd. ‘Wanneer wij het vaderland van de chaos redden,’ schrijft Ernst von Salomon, ‘sluiten wij de poorten van de toekomst en leggen wij de weg open voor de resignatie’. De nieuwe mens wordt onophoudelijk geproclameerd; jeugdbewegingen, cultuur-kringen, natuurbonden, geheime genootschappen en ‘Männerbünde’ bereiden zijn komst voor. De klassieke inhoud der humaniteit voldoet niet meer; een essentieel nieuw mensbeeld moet | |
[pagina 33]
| |
worden opgetrokken. Waar het geloof in een nieuw begin niet bestaat, wordt geloofd in het Grote Einde. Ook het oud-germaanse Ragnarök, de verwachting van de ondergang der wereld, herleeft. Tegen alle redelijkheid in voltrekt zich de duitse daad; de catastrophe wordt als inhaerent aan het leven inbegrepen in de duitse denktrant. Wat bewijst de geschiedenis anders dan de onbegrijpelijke onrechtvaardigheid van een noodlot dat de overwinning aan de beste weigert? Goebbels roept nog wel uit dat de geschiedenis zijn zin zal verliezen indien Duitsland werd overwonnen, maar weet tenslotte geen andere mogelijkheid om aan dit blijkbare nihilisme te ontkomen dan de vlucht in een romantisch catastrophisme: wanneer Duitsland ondergaat, gaat heel Europa mee ten onder. In 1808 had Fichte hetzelfde gezegd: ‘als gij, Germania, verzinkt, verzinkt de hele mensheid mee, zonder hoop op een toekomstig herstel’.
Naar Nietzsche's mening was Duitsland van eergisteren en overmorgen en aan zijn vandaag nooit toegekomen. De tegenstelling tot het Westen zou dan onder andere daarop terug te brengen zijn dat het Westen zijn vandaag wel heeft gevonden. Misschien ook ligt die tegenstelling dieper, is er een tweespalt in Europa, die bepaald wordt door het karakter der bewoners, waarbij de vraag voorlopig onbeantwoord kan blijven, of een volkskarakter een onveranderlijk gegeven is. Na de voorafgaande ontwikkelingsgeschiedenis is wel komen vast te staan dat van een zeer bepaald duits karakter gesproken kan worden; eveneens, dat eeuwen dat karakter zo gevormd hebben. Om het te veranderen zouden eveneens eeuwen nodig zijn; al blijft die mogelijkheid open, het heeft weinig zin er rekening mee te houden. Een term te vinden die het meest kenmerkende in het duitse volkskarakter dekt is moeilijk. Alle schrijvers, die tot dusverre een woord hanteerden, dat ook hier dienstig zou kunnen zijn verbonden meestal zeer persoonlijke associaties aan die term, die het gebruik ervan buiten het kader van hun eigen werk nogal gevaarlijk maakt. Niettemin kunnen termen als faustisch-dionysisch, in tegenstelling staande tot klassiek-appollinisch de bedoeling laten doorschemeren. Faustisch bezit nog het aequivalent gothisch - in die zin gebruikt door Karl Scheffler (‘Geist der Gothik’) -; voor klassiek zou men grieks kunnen substitueren om associatie te vermijden met de betekenis, die dat woord in de waardebepaling van kunstwerken heeft verworven. Het is ook mogelijk twee zinbeelden te kiezen die | |
[pagina 34]
| |
symbolisch de beide bedoelde werelden vertegenwoordigden. Dan staat de tempel voor evenwicht en harmonie, zin voor maat en wetmatigheid, de kathedraal voor ‘Ueberschwenglichkeit’, onevenwichtigheid, mateloosheid en ‘Jenseitigkeit’ (het is veelzeggend dat het hier niet zonder duitse termen afgaat). Een vereenvoudiging, als hier begaan, brengt uiteraard onjuistheid mee in haar veralgemeende tendenz. Zij is ook niet meer dan het scheppen van een mogelijkheid, zonder veel omhaal het gesprek op gang te houden. Ook is de tegenstelling in feite niet zo absoluut als erdoor wordt gesuggereerd. Een figuur als bij voorbeeld Adalbert Stifter - door Nietzsche waarschijnlijk daarom zo overschat omdat hij zijn regelrechte tegenvoeter in hem had herkend - zou op de aanwezigheid van een zeer klassiek gevoel voor evenwicht in Duitsland kunnen wijzen. Stifter vertoont die eigenschap echter enkel door een gebrek aan formaat; hij mist de demonie van Goethe en Jean Paul, waar hij als figuur tussen staat. Hij representeert ongeveer het katholieke Duitsland, en is, hoe dan ook, nooit ‘geschichtsbildende’ persoonlijkheid geweest. Hetzelfde kan gezegd worden van de meest neo-romantici als Wiechert; hun tegenstelling tot het overige Duitsland is even schijnbaar als die der duitse componisten. In hen zijn dezelfde krachten aan het werk, alleen in een andere richting. De duitse mystiek tenslotte is de a-klassieke levenshouding bij uitstek. Vooral in de jongste vijftig jaren zijn ook in het Westen overal uitingen aanwijsbaar, die een ondergraven van het westerse ‘vandaag’ - de bereikte stabiliteit - verraden. Daar zijn krachten aan het werk die vallen onder de definitie die Schlegel voor de Romantiek opstelde, de ‘geheime Zug zu den immerfort nach neuen Geburten ringenden Chaos, das unter den geordneten Schöpfungen, ja in ihrem Schoss sich verbirgt’. (dat zou er een bewijs voor kunnen zijn, dat wij het tijdperk der Romantiek nog niet verlaten hebben). De jure worden norm en maatstaf - het ‘vandaag’ - nog overal erkend; de facto openbaart zich in brede kring de tendenz der ontbinding, vooral in de milieus die gevoelig waren voor duitse invloeden. Het best zichtbaar is zij in de moderne kunst; terwijl eeuwenlang, te beginnen bij de Renaissance, de schilderkunst klassiek genoemd kan worden, in de zin van statisch, evenwichtig en bewust is zij vandaag vrijwel over de hele lijn dynamisch, onevenwichtig en onbewust. In de literatuur wijzen verschijnselen als het expressionisme, het surréalisme en het dadaïsme op eenzelfde ontwikkeling, al blijkt de gelukkige ge- | |
[pagina 35]
| |
bondenheid aan de werkelijkheid van het woord vooralsnog een volledige taalabstractie in de weg te staan. De poging, het woord los te maken van zijn betekenis, destijds ondernomen door Abbé Brémond - la Poésie Pure - trok het gedicht omlaag naar de afgrond der romantische muziek, tot bleek, dat geen woord zich dermate liet verkrachten. Op het sociale vlak heeft zich de vermelde ontwikkeling eveneens doorgezet; romantische erotomanie en destructief psychologisme zijn er de tekenen van. Het besef der rangorde, naar de mening van Henri Massis kenmerk van westerse cultuur, is - op welk plan dan ook - volledig vervallen. Weliswaar verhindert een onbewust en zelfs geloochend christelijk-humanisme, nog werkzaam als gevoel van onbehagen, de terugval op het voor-cultureel nihilisme, zoals dat in Duitsland kon gebeuren. Daar immers hadden christendom noch humanisme dieper dan oppervlakkig wortel geslagen, terwijl vijf eeuwen lang zelfs dat vluchtig gewas nog ondergraven werd, zodat een barbaarse opstand der rancune in vrijwel niets haar tegenwicht vond. Toch, zelfs bij de vaststelling, dat in het Westen zelfde krachten aan het werk zijn, die als voor Duitsland kenmerkend gesteld waren, zij zijn alleen daar aanwijsbaar, waar de latinisering het zwakst was en de bevolking in oorsprong germaans of keltisch was. Bovendien is niet zozeer het verschijnsel-op-zichzelf belangrijk; evenals de duitse neiging tot mystiek en muziek koud kan laten of tot bewondering kan verleiden kan aan de ontwrichting - gezien en benaamd vanuit de voormalige orde - achteloos voorbij worden gegaan. Niemand behoeft er zich druk over te maken dat in de plaats van Vermeer's klassieke kunst nu spontanisme en experimentalisme bezig zijn te treden. Zodra echter de drift, die ik voor het gemak maar dionysisch zal noemen, de neiging toont een politieke uitweg te zoeken is het zaak op zijn hoede te zijn. De dynamiek die dan de prominente eigenschap der politieke romantiek (of politieke religie) is, betekent een actuele bedreiging van al diegenen, die een dergelijk absolutisme vreemd en vijandig is, i.c. voor het Westen. Sinds het onzalig uur dat Bismarck de heilzame Kleinstaaterei ontwrichtte en de grootheidswaanzin in het hoofd der braven hamerde die tevoren Biedermeier, dichter of denker waren, kan het niemand meer koud laten dat de duitser ‘anders’ is. Want hoezeer het Westen ook geïnfiltreerd is met een mentaliteit, die vreemd is aan zijn klassieke (christelijk-humanistische) traditie; hoezeer die traditie ook uitgehold is tot het vage besef van een verplichtende honnêteté, - de ‘dix siècles | |
[pagina 36]
| |
d'intelligence’ zullen voorlopig nog dat Westen weerhouden van een levensconceptie, die in Duitsland ook nu nog algemeen in zwang is.
In het voorgaande is de ontwikkelingsgang van het duitse irrationalisme geschilderd; welke waarde men ook wil toekennen aan de poëtische en filosofische voortbrengselen van die stroming, momenteel is de politieke realisatie van al het gedachte en gedroomde onafwendbaar aan bod. En het is onmogelijk, het nazisme anders te zien dan als de zeer logische zij het zeer vulgaire consequentie van de duitse ‘Geist’ - dat mengsel van droom en gedachte. Massale consequenties kunnen in deze tijd, waarin de demos op drift geraakt is, niet anders dan zeer vulgair zijn. Welke dan ook de politieke weg is die het Duitsland van nu zal inslaan, onweerhoudbaar leidt die naar een politieke vorm die ten nauwste verwant zal zijn aan het nazisme en aan alle narigheid daaraan inhaerent. Denazificatie, is een farce, een schertsvertoning, die farce blijft omdat zij niet opgevat kon worden als degermanificatie. Hitler was de aardgeest, door de duitse Faust opgeroepen en niet de Hamelnse fluitist, die argeloze ratten achter zich aankreeg. Het is goed, sceptisch te staan tegenover de kans, de nieuwe incarnatie van de faustische geest te keren, vooral sinds de staatslieden blijk geven van een onnozelheid die die van Roosevelt nog overtreft, en die zich van misdaad alleen door onopzettelijkheid onderscheidt. Duidelijk is wel dat Massis en ter Braak, elk voor hun partij, de rol van Demosthenes op zich hadden genomen. Er schijnt meer nodig dan een intellectueel verweer, een nieuwe magie misschien, die die van het Kruis zal aflossen. Of een nieuw Macedonië. In de schaduw van morgen blijft ons al niet veel meer over dan hagedissendeugden aan te kweken: schuilplaatsjes in het puin en zonnige plekjes op te zoeken. Op te tornen tegen de totale ‘Kermesse héroïque’ zou een donquichotterie zijn, die meer stompzinnigheid zou vergen dan wij vermogen op te brengen. En voor zover wij bezocht mochten worden door chtonische demonen, stellen wij een speelser uitleven op prijs dan het gelaarsde flinkdoen. In stilte hopen we intussen, dat de staatslieden nog eens zullen besluiten, het Rijk op te delen in elkaar bevittende partjes, waarbij we eerlijk toegeven, echt bang te zijn, aldus de Duitser toch iets latend, - zijn povere trots ‘être redouté par le monde comme l'un de ses plus grands périls, n'est-ce pas là que l'Allemand met sa fierté’ (Ernst Juenger.) | |
[pagina 37]
| |
Dat alles in antwoord op Het Duitse Vraagstuk van H.A.J. TempelmanGa naar voetnoot1), die, gelovend in een christelijk Duitsland, het nationaal-socialisme beschrijft als een vergissing en behulpzaam heroprichting van een Rijk aller Duitsers bepleit. Om de heer Tempelman duidelijk te maken wat ik bedoel, wil ik, in aansluiting op zijn dagdromen mijn nachtmerries neerschrijven. Als er iets niet kapotgeslagen is in deze oorlog is het wel het geloof in de predestinatie van de duitse mens. Binnen Europa bleef het volk, dat zich vrijwillig onttrekt aan elke assimilatie en een eer stelt in de verachting. Het weigert opnieuw het heden te aanvaarden en stelt zijn hoop eerder op de chaos, die naar het hoopt, de toekomst brengt. Het is al bezig, zijn Rijk als recht te proclameren, het aanvaardt de hem gestelde grenzen niet, noch die in het Westen, noch die in het Oosten. De voorwaarden tot een individueel bestaan zijn voor milloenen Duitsers weggevallen. Eerder dan ons medelijden moet dat onze angst oproepen. Zo is het ideale milieu geschapen voor de ontwikkeling van de integrale collectivisatie die Hitler beoogde. De Ostvertriebenen bezetten vrijwel alle belangrijke functies in de partijen; zij zijn het centrum der verbitterden. Hun enige hoop op terugkeer ligt in een nieuwe oorlog; de kansen zijn uniek: Duitsland als begeerde bruid der slaagse overwinnaars. Van de democratie bedienen zij zich enkel om zich te kunnen onttrekken aan een behandeling als overwonnenen en schuldigen, en om de politiek van het Rijk te kunnen voeren. De rijkseenheid is voor alle partijen het eerste punt van hun programma; zij zijn bereid, daarvoor alles te accepteren, zelfs het bolsjevisme, als de soldaat uit Die Geächteten: ‘Der Bolchevismus als Wiedergeburt der Nation? Morgen werde ich Bolchevist!’ Er is geen enkele reden om aan te nemen dat Duitsland in een eventueel conflict tussen Sovjet-Rusland en het Westen de zijde van dat Westen zal kiezen. Hun enige uitgangspunt is de duitse eenheid en de partij, die in dat opzicht de meeste waarborgen biedt, zal de duitsers aan haar zijde vinden. Rusland kan Duitsland ten koste van Polen schadeloos stellen in oostelijke richting. De geallieerden hebben Duitsland in dat opzicht niets aan te bieden. Als satelliet van Rusland kan Duitsland alles herwinnen wat het in de laatste oorlog heeft verloren. De Duitsers denken zeer realpolitisch, zoals zij dat noemen. Van de generaals Paulus | |
[pagina 38]
| |
en von Seydlitz is de achtergrond van hun handelen bekend: de Russen hebben Duitsland nodig in hun strijd tegen het Westen. De Duitsers zullen binnen het geheel der Slavische volkeren in twee generaties, die misschien verloren zullen zijn, de hegemonie veroveren, dank zij hun rassische superioriteit. De beide generaals handelen overeenkomstig de pruisische traditie. In 1894 sprak Schweinitz, toen Duits ambassadeur in Rusland, de woorden die hen nu tot richtsnoer kunnen dienen: ‘Des liens indissolubles relient la Russie non à l'Allemagne, mais à la Prusse ... Je voudrais qu'on veillât bien à nos relations avec la Russie, afin que, même dans la pire des éventualités, telle qu'un scission dans l'Empire, nous puissions conclure une alliance russo-prussienne, aux dépens de qui que ce soit.’ De momentele afkeer van Duitsers voor de Russen is van weinig betekenis. Zij is teveel bepaald door een tijdelijke impressie, teveel anti-bezettingsverschijnsel om van invloed te kunnen zijn op de russisch-duitse verbondenheid die zich in de geschiedenis manifesteert. Trouwens, blijkens een citaat in Die Tat, Zürich, van 10 November 1947 is die afkeer geenszins algemeen: ‘Les Russes, à leur grande surprise, ont trouvé des sympathies singulièrement fortes dans les milieux bourgeois et nationalistes. On peut affirmer sans exagérations que la classe supérieure dans la zone occidentale, universitaires, artistes, officiers et même noblesse est en géneral beaucoup plus russophile ou beaucoup moins russophobe que les ouvriers et les paysans.’ (G. van Uskull). Namens de Duitse protestanten verklaarde onlangs de dominee Niemöller, dat hij bereid zou zijn een bolchevistisch regime te aanvaarden indien dit de eenheid van het Rijk zou bewerkstelligen. Voor zover die afkeer overigens bestaat zal zij de Russen overtuigen van de noodzaak een duits kader toe te voegen aan de duits-russische alliantie om tegen het Westen eerst de duitse en dan de europese eenheid te bewerkstelligen. De duitse jeugd, al voor Hitler bereid zelfs ‘ohne Fahne zu marschieren’, zal, zodra zij weer marcheren mag, ook de rode vlag wel meedragen. Bovendien trekt de bolsjevistische orde hen meer aan de democratische ‘chaos’ en onmacht. Het enige trouwens dat een intelligente Duitser Hitler kwalijk neemt is diens nederlaag, die zij wijten aan het niet-gehoorzamen aan de grote pruisische imperatief, nooit vijanden in het Oosten te hebben. Het Russische experiment moet zonder meer al veel aantrekkelijks voor de Duitsers hebben. Hun behoefte aan nieuwe cultuur, aan een nieuwe wereld, aan exploitatie van hun faustische onrust en | |
[pagina 39]
| |
heroïsche dadendrang wordt er grotelijks gedekt. Voor de hegeliaanse mens maakt het niet veel verschil of zijn duitse wezen een bismarckse, een nazistische of een marxistische ‘Ausgeburt’ vindt. Het zijn kinderen van één vruchtbare vader. In Sovjet-Rusland vindt de Duitser de realisatie van zijn eigen geest terug. En welk een perspectief: de duitse techniek gekoppeld aan de russische massa; het Rijk verpruist, in het bezit van zijn eenheid, vroeg of laat meester in het bolchevistische huis. Welke zijde Duitsland ook kiest, het Rijk is verzekerd. Ook als het een eventuele oorlog voeren zou aan de kant der Westerse mogendheden is er grote kans op dat het dan ontstane Europa een duitse hegemonie te zien zal geven. De enige redelijke mogelijkheid om de duitsers te beletten, een rijk te herbouwen dat de politieke belichaming zal zijn van hun dionysische bezetenheid zou het vasthouden zijn aan de gedragslijn, die Charles Maurras (!) voorschreef in de Action Francaise van 27 Maart 1920. ‘Wat men in 1919 had moeten doen, wat men overmorgen doen moet, dat is niet alleen het Duitse wezen naar buiten oplossen, maar het in zijn innerlijk splitsen, breken, verdelen, de verschillen der religie, van de geest, van de natuur, van het regiem, door ongelijkheid van behandeling benutten, ondersteunen, begunstigen en tegenover dit verbrokkelde Duitsland voortdurende interventiemogelijkheden openhouden, d.w.z. het Rijnland voor altijd bezetten.’ Tempelman brengt dit citaat als een bewijs van Franse kortzichtigheid. Hoe jammer dan, dat die kortzichtigheid in 1919 niet gezegevierd heeft. Maar dhr. Tempelman kan gerust zijn, Moskou noch Washington lijden er ditmaal aan.
Duitsland wint weer, op alle fronten. |
|