Libertinage. Jaargang 2
(1949)– [tijdschrift] Libertinage– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 398]
| |
Feest in de filmcritiekDe recente Franse film Jour de Fête, in ons land uitgebracht onder de wat gezelliger titel 't Is feest vandaag, is door de Hollandse critiek, mirabile dictu, vrijwel unaniem geprezen. Als men de critici moet geloven, is de regisseur Jacques Tati, die tegelijk en op onmiskenbare wijze de hoofdrol speelt, een tweede Chaplin en heeft zijn product, dat tot stand kwam onder die ongunstige financiële omstandigheden, waardoor momenteel al zonder meer veel zielen voor een artistieke prestatie worden gewonnen, de betekenis van een conte moral. Het moet een geruststelling zijn geweest voor de bioscoopdirecteuren, die tot voor kort nog konden klagen over het na-oorlogs verval van de Franse film (want Le Diable au Corps was eigenlijk ‘vuil’ en Les Jeux sonts faits ‘onbegrijpelijk’) en zich dus wel moreel gedwongen zagen om de zoveel lucratiever Amerikaanse films te huren. Zij hadden gelukkig ongelijk en Tati zorgde er voor, dat de stemming weer koek en ei werd: de Franse film gerehabiliteerd, de bioscopen vol, de directeuren tevreden en de veeleisende critici enthousiast. Men kan zich de toestand werkelijk niet beter denken, zolang men de film niet zelf gezien heeft. Daarna neemt men ze allemaal het een en ander kwalijk: Tati, dat hij zijn kunstjes niet in een circus vertoont, dat men als hardnekkig bioscoopbezoeker zoveel gemakkelijker links laat liggen, de directeuren dat ze andermaal bewezen hebben af te gaan op de smaak van heb meest smakeloze deel van het bioscoopbezoekend publiek, en de critici, dat men zo dom is geweest om ze één keer te vertrouwen. De film 't Is feest vandaag demonstreert namelijk op overtuigende wijze, hoe infantiel de Fransen kunnen zijn, wanneer zij alle zelfcritiek uit het oog verliezen en aan hun clowneske vermogens de vrije loop laten. Dit geldt dan voor Tati, die de hoofdrol speelt in deze onwezenlijke historie van een achterlijke postbode in een Frans dorpje dat kermis viert, want de film werd in een werkelijk Frans dorp opgenomen en behalve Tati, treden er haast geen beroepsspelers in op. Maar omdat het pièce de résistance van deze film dermate met zich zelf is ingenomen, dat hij ieder karakteristiek, of zelfs maar opvallend gebaar van een ander dan hijzelf, zorgvuldig uit zijn schepping heeft geweerd, gedragen de bewoners van dat dorp zich wat minder natuurlijk dan zij dat in de niet-gefilmde periodes van hun leven waarschijnlijk plegen te doen. Zo wordt de toeschouwer enkele malen langdurig verveeld door een oud vrouwtje met een bok, dat met haar volmaakt overbodige mededelingen, volgens een intelligent criticus, zoveel dialogen uitspaart - de dialogen die de film misschien hadden gered. Voornamelijk echter ziet men Tati, die men, als men minder goed ingelicht zou zijn door de filmcritiek, aanvankelijk nog zou kunnen opvatten als een hinderlijke bijfiguur, met een voor een fietser razende snelheid het feestende dorp in- en uitschieten, daarbij telkens in de weg gelopen door een kudde schapen, waar hij steeds weer zeer deskundig tussendoor laveert. Dat is ook eigenlijk het aardige van deze film: dat iedere grappigheid er enige malen in wordt herhaald, zodat de toeschouwer er behoorlijk van doordrongen wordt, wat hij er grappig in moet vinden. Bijzonder delicaat wordt op deze manier het grapje van de scheelziende man, die in de Vrolijke Keuken steeds het stapeltje naast zich kapot gooit in plaats van dat waar hij vòòr staat - de camera draait daarna even om te laten zien hoe scheel deze man wel is. Hoe dit soort esprit geroemd kan worden, is al een raadsel, maar hoe | |
[pagina 399]
| |
het gerijmd kan worden met het psychologische beeld, dat de criticus van de Groene in deze film wil zien en waardoor Tati zou hebben willen aantonen hoe meelijkwekkend de achterlijke postbode eigenlijk is, terwijl zowel de dorpeling als de toeschouwers (onbewust wreed) om hem lachen, zal wel eeuwig onoplosbaar blijven. De postbode in deze film is bovendien in geen enkel opzicht meelijwekkend, omdat hij zich veel te goed met zich zelf vermaakt en vooral: omdat hij geen enkele keer - het is één van de weinige dingen die men Tati tot zijn eer moet nageven - de indruk maakt werkelijk authentiek achterlijk te zijn. Hij maakt eigenlijk nooit een authentieke indruk in deze film, zoals zijn medespelers waarschijnlijk te authentiek zijn om het naast Tati te kunnen lijken. Wat die wreedheid ten slotte betreft: het is voor sommige geesten blijkbaar nodig, dat iemand ten eerste: absurd lang is en ten tweede: zich gedraagt als een mislukte trapezewerker, alvorens hun iets invalt over het gebrek aan consideratie dat mensen herhaaldelijk, maar zoveel minder spectaculair, in de omgang vertonen. Voor hen, die niet zo geoefend zijn in het denken in dergelijke proporties, mag men echter hopen, dat Tati verder zijn hele leven zal fietsen buiten het bereik van iedere camera.
J. EMMENS |
|