Libertinage. Jaargang 2(1949)– [tijdschrift] Libertinage– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 325] [p. 325] [H. Breukers: gedichten] De rok De vrouw, sinds zij de heden soms gesmade, maar eeuw'ge rok bevallig rond zich spreidt, heeft tot een kunstbloem de natuur herleid in het plantkunde-boek der modebladen. Behaagziek wist zij, onbewust altijd, de zin van deze, eigen dracht te raden: een open kelk, die zwaar van vruchtbaarheid zijn steun vindt op twee slanke stuifmeel-draden. Gelijk de bloem, rillend van ochtendlicht, zich glanzend opent voor de komst der winden, waarmee haar enige taak reeds is verricht.... Aldus, beschut achter gordijn of blinden, al was het dromend slechts van haar beminde, heeft elke vrouw haar rokken opgelicht. Kaperbrief Omdat wij allen buitengaats en vrij van wat de wal bezweert, ons schip berijden, het roer zelf houden in de vuist, en snijden met toren-tuig door 's hemels wollen wei.... Daarom, en om nog heel veel meer zijn wij lid van de boekaniers-vloot aller tijden, die in zijn vlucht de wal wist te vermijden, de kille rechtbank en de galg daarbij. En elk die onze taal zingt heet Piet Hein, in onverbiddelijke strijd verloren om maar piraat van zijn gedroom te zijn. Slechts zilvervloten kunnen ons bekoren; wat zich te weer stelt slaan wij kort en klein, en ieder strand zal van die zeeslag horen. [pagina 326] [p. 326] De antiquair In het obscure winkelhuis-vertrek, waar bijna nooit een klant de bel doet schrikken, waar argwaan woont, en eeuwig grendel-klikken, veegt hij de kromme schaduw van een vrek. Ver van de straat en onbescheiden blikken, vrijwillig bleek van kommer en gebrek, verplaatst en overtelt hij, rek na rek, de schat van zijn in goud-gevatten snikken. En 's avonds, als door 't vensterruit de pret van kroeg en film hem zachtrood schijnt te wachten, sluit hij de zaak maar blijft in huis en zet voorzichtig voor de eeuwen en geslachten in de kristallen schrijn van het sonnet de Sèvre beeldengroep van zijn gedachten. *** Ik dus de kalme man, die zich ontmoet in Muze's villa-wijk en stille straat, waar hij met zijn poëtisch kattekwaad na jaren nog vergevend lachen doet. Aan streken heeft hij alles ingeboet; maar nu hij, na een nonchalant beraad, zich er ook scheurend haastig van ontdoet, wordt ieder vers eensklaps een puzzle-plaat: wat snippers die hij samenlegt en leest, herleest, een jeugd die toch weer overwon hoewel hij reedlijk was, en goed begon. Hij denkt: dat nu critiek, met sterker geest, verscheure wat ik niet verscheuren kon; van al mijn werk bemin ik dit het meest. H. Breukers Vorige Volgende