Libertinage. Jaargang 2(1949)– [tijdschrift] Libertinage– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 321] [p. 321] [A. Roland Holst: gedichten] Oneenig I Aan den Demon Mij, naar ik ouder word, ergert dat hart àl erger - En gij? laat gij me uitmerglen tot ik verdor? Vlaag tergend overeind weer! In uw uur, werd de tijd opgeheven: de wereld in het leven, krakeel in vuur - O, maak mij, nu dat ik oud word, bezetener onderhevig, een starende - en sneef ik, maak gij het kort. II De Demon Hoor ik goed? riep hij mij op? Staart zijn hoofd al door die strop van zijn murwe hart? Voor mijn part bengelt hij in wind en weer. tot zijn nacht valt. Niet aleer weer de zee in dat huis uit de steile spiegel bruist, en mijn blik hem uit dat glas voorhoudt wie hij was, hem zijn eigen woord op zijn tong versmoort - niet aleer ik hem [pagina 322] [p. 322] weer mijn stem opleg, tot op hun scharnieren zijn halfopen glazen deuren openwaaien, en de herfst binnenvlaagt en hem inscherpt wie hij was en wat hij werd en - zijn blik opengesperd - hij de groote dieren traag weer langs zijn buitenmuur hoort schuren - niet eer hem mijn woord, woord voor woord, - 't koste wat het kost - uit zijn poover lot verlost, zal hij weten, dat ik hem nooit kon vergeten. Bergen N.H. 20.IX.'49 Hoe grooter geest Der grooten oogopslag was zelden zonder steilten van schrik of klauw uit aarde's onderst. 't Middelgebergt kent geen lawinesneeuw, en was de zee ondiep, zij borg geen monsters. A. Roland Holst Vorige Volgende