Libertinage. Jaargang 2
(1949)– [tijdschrift] Libertinage– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 203]
| |
Max Nord
| |
[pagina 204]
| |
gen met de ik uit Le Grand Meaulnes, François Seurel, wiens vader hoofdonderwijzer is van een school in Sainte-Agathe, waar zijn moeder de laagste klasse onderwijst. Veeleer vertoont de grote Meaulnes zelf de trekken, die Fournier gekenmerkt moeten hebben. Rivière, die een betrouwbaar zegsman moet zijn (‘je suis le seul à l'avoir vraiment connu’), zegt dat de schrijver zijn gehele leven robuust en gezond was, dat hij bezield was van de drang naar onafhankelijkheid, die hij later Meaulnes zou toedichten en dat hij op school aan het hoofd stond van een groep opstandige leerlingen; hij spreekt van Fournier als ‘vrij, speels, dronken van jeugd’ en van zijn ‘ongedisciplineerdheid’. Later ontdekt hij hem als ‘teder, naïef, geheel doordrenkt van een liefelijke dromerigheid, oneindig slechter nog gewapend tegen het leven dan ik - wat niet weinig wil zeggen’, voegt hij eraan toe. Verderop in genoemde inleiding zegt hij nog van Fournier: hij had een onmetelijke behoefte aan de vrouw, en: de vereniging der zielen ging bij hem vooraf aan die der lichamen. De juistheid dezer laatste opmerking is gemakkelijk na te gaan. Bij Fourniers gebundelde proza-gedichten Miracles treft men er namelijk één aan, ‘Le corps de la Femme’ geheten, dat van deze stelling één voortdurende demonstratie is. Trouwens, Rivière noemt nog een feit uit Fourniers leven, dat onontkoombaar bevestigt, dat wij in Meaulnes een zelfs maar nauwelijks getransponeerd beeld van de auteur aantreffen. In Parijs zag hij ‘une fille merveilleusement belle’, dat hij volgde. Met duizenderlei listen wist hij haar naam en adres te ontdekken, ja, hij wist zelfs met haar in aanraking te komen, en zij sprak enkele woorden, die hem de indruk gaven, dat zij hem niet afwees. Hij voelde dat zij zichzelf moest overwinnen om het onderhoud af te breken: ‘Laten wij weggaan! Wij hebben een dwaasheid begaan.’ Hier heeft men het drama van de eerste ontmoeting tussen Meaulnes en het meisje, dat hij aantreft op het geheimzinnige landgoed, Yvonne de Galais. En zoals in het boek, bleef de jongeman jaren onder de indruk van dit meisje. Alleen, in de werkelijkheid vond Fournier het meisje, dat Parijs had verlaten, jaren later getrouwd terug. Rivière noemt deze gebeurtenis ‘l'aventure capitale’ van Fourniers leven, dat hem tot aan zijn dood bezig hield en dat door geen enkel ander liefdesavontuur werd verdrongen. Voor het goed begrip van de roman is deze gebeurtenis en haar betekenis van het grootste belang. Zij verklaart meer dan alleen het feit, dat Yvonne de Galais moet sterven: zij verklaart ook waaròm. Want dit meisje is niet een vrouw, maar de Vrouw, zij is een droombeeld, het droombeeld van de dichter. Zij kan niet met en naast Meaulnes leven, of liever: Meaulnes kan niet naast haar leven. Het droombeeld | |
[pagina 205]
| |
verdraagt de realiteit niet, het moet op een afstand blijven, om niet ontluisterd te worden. Daarom moet Meaulnes na zijn huwelijk met Yvonne de Galais vertrekken, daarom moet Yvonne de Galais vóór Meaulnes' terugkeer sterven. Het is met deze Yvonne de Galais merkwaardig gesteld. Als zij in het vijftiende hoofdstuk van het eerste deel ten tonele verschijnt, aan de arm van haar moeder (men vindt deze scène ook in een van Fourniers ‘gedichten’) beantwoordt zij niet slechts aan het droombeeld van de grote Meaulnes, maar ook aan de verwachtingen van de lezer. De afstand, in letterlijke zin, die Meaulnes tot haar heeft, is hier kenmerkend. Hij ziet haar eerst passeren, dan slaat hij haar gade op de plezierboot, in het bos komt hij haar eindelijk tegen. Het gesprek, dat hij bij die eerste ontmoeting met haar voert, men lette er eens op, verbreekt bijna de magie van de droom. Vrijwel zonder overgang zijn de jongen en het meisje in een relatie geraakt, die niet logisch uit de tekst voortkomt, en Yvonne de Galais neemt afscheid van Meaulnes in bewoordingen, die totaal niet uit het voorafgaande voortvloeien. Hier immers is zij reëel! Hetzelfde neemt men waar in het tweede hoofdstuk van het derde deel, als François Seurel in de winkel van zijn oom Florentin het meisje terugvindt en met haar kennismaakt. Hier duiken zelfs clichétermen op: Yvonne is ‘het mooiste meisje dat er misschien ooit op de wereld heeft bestaan’, Seurel spreekt van haar ‘onschuldige blauwe ogen’ en het is niet zonder betekenis dat hij haar bijvoorbeeld als volgt karakteriseert: zij spreekt over dingen, ‘dont on ne parle bien que dans les livres’. Ook hier blijkt de realiteit weer funest. Yvonne is een onwezenlijk meisje, dat onwezenlijke gesprekken voert, lange boekenmonologen inplaats van natuurlijke dialogen. In dit verband wordt ook de plaats van François Seurel, die het verhaal in de ik-toon vertelt, duidelijk. De invoering van zijn schijnbaar onbelangrijk persoontje is wel verre van een literaire truquage, zij is een noodzakelijkheid om de afstand te verkrijgen die ook ten opzichte van de figuur van Meaulnes - een romantisch geïdealiseerd beeld van de schrijver immers, die talrijke van zijn karaktertrekken heeft, zoals wij gezien hebben - onmisbaar is. Zonder die afstand zou Meaulnes meer dan ongeloofwaardig en onaanvaardbaar zijn geworden: belachelijk, waarschijnlijk. Het tegendeel is het geval: Meaulnes is, naar mijn stellige overtuiging, de geslaagdste figuur uit dit droomzieke boek, en dat is zonder enige twijfel te danken aan het schaduwpersonage, dat François Seurel is. Hij is de tegenvoeter van Meaulnes. Tegenover diens robuuste gezondheid is hij de fysieke zwakkeling, tegenover diens durf en drang naar avonturen is hij de dromer, die thuis zit, en ook weer de practicus tegenover de vervoerde. Op | |
[pagina 206]
| |
zijn beurt is Meaulnes het droombeeld van de kleine Seurel, die het avontuur op een afstand meebeleeft, via de verhalen van Meaulnes, zijn brieven en dagboeken. Zo is Yvonne de Galais Meaulnes' droombeeld, dat stukstoot op de werkelijkheid. In het psychologische beeld van François past de idealisering van Meaulnes volkomen. Zijn vader, de onderwijzer, noemt hij ‘mijnheer Seurel’, als een vreemde; men verneemt weinig meer van die vader dan wat anecdotische bijzonderheden die hem moeten typeren. Met de moeder is de verhouding tegenovergesteld; die noemt hij bij haar voornaam, Millie. Meaulnes gaat voor hem de plaats van een - geromantiseerde - vader innemen, zozeer, dat hij later, in het derde deel, over Yvonne de Galais spreekt als over een moeder, met wie hij zich voorstelt het eerst over het meisje van zijn keuze te kunnen spreken in een sfeer van vertrouwelijkheid, die geen ander wil zijn dan die tussen moeder en zoon (hoofdstuk XII, derde deel). Het motief van de afstand tussen dromer en droombeeld is allesbeheersend in Le Grand Meaulnes. Meaulnes jaagt het geluk na in de persoon van Yvonne de Galais, en Frantz de Galais, de wilde, verwende zwerver, zoekt op zijn beurt zijn verloofde, die hem verliet, over de wereld. Deze Frantz is ook al een complement van Meaulnes, hij vertegenwoordigt nog sterker dan de grote schoolknaap een stuk jeugdromantiek: zigeunerbestaan en circusleven, zwerven door het land en leven van roof en diefstal, zich in wanhoop voor het hoofd schieten. Frantz' verloofde, Valentine Blondeau, is de minst geslaagde figuur uit het boek. Dat ligt niet zozeer aan haarzelf als wel aan de ‘duivelse’ rol, waarin zij moet optreden. Zij is een gekwelde, zij verlaat haar verloofde omdat hij haar ‘teveel bewonderde, hij zag mij uitsluitend in zijn verbeelding en niet zoals ik was’, precies hetzelfde wat Yvonne de Galais als oorzaak ervan ziet, dat Meaulnes haar de dag na zijn huwelijk heeft verlaten. Doch Valentine Blondeau is een Yvonne de Galais op lager niveau, zijn mist haar zuiverheid vooral en haar trouw, zij is ‘troebeler’, gecompliceerder, maar dat op een bijna vulgaire wijze. Zij verlooft zich met Meaulnes zoals zij dat deed met Frantz de Galais, en van de ‘vereniging der zielen’ blijft bijna niets over, noch van het droombeeld. Hier is het de ontwakende sexualiteit die twee mensen kwelt; Meaulnes en Valentine gaan op reis, geven zich uit voor ‘man en vrouw’ en als Meaulnes daaronder lijdt, is het volstrekt niet om de valse situatie, maar omdat hem wroeging kwelt, omdat zijn vrouw een ander had moeten zijn. De kunstige vermenging van droom en werkelijkheid, die deze roman zijn charme geeft en tot poëzie in proza maakt, de dosering van deze beide elementen, die in de eerste twee delen | |
[pagina 207]
| |
van het boek bijna voortdurend feilloos is afgewogen, gaat in het laatste deel, dat de verhouding tussen Meaulnes en Valentine tot onderwerp heeft, te vaak verloren. Hier schijnt het droombeeld geen werking meer te hebben en dwaalt de roman van zijn eigenlijke onderwerp af. De oorzaak er van kan, alweer in het leven van Fournier zelf gevonden worden. Naar aanleiding van zijn nagelaten onafgemaakte roman Colombe Blanchet en de moeilijkheden waarmee Fournier bij het schrijven te kampen moet hebben gehad, spreekt Rivière van ‘de invloed van het leven’, die zich bij de auteur van Le Grand Meaulnes ‘begon te verraden’. ‘L'amour l'avait instruit et marqué; les expériences charnelles qu'il avait faites, ç'avait pu être dans l'impatience, dans le dégoût; il les sentait pourtant irrémédiables.’ Verderop zegt hij zelfs ‘la souillure est trop forte’. De droom is op de werkelijkheid kapot-gebroken... Maar het is meer dan waarschijnlijk, dat dit reeds gebeurde tijdens het schrijven van Le Grand Meaulnes en niet pas bij Colombe Blanchet. Het is wonderlijk dat Rivière, ‘le seul à l'avoir vraiment connu’, dit niet gezien heeft, want het verhaal ‘La Dispute et la Nuit dans la Cellule’ uit Miracles dat hij wel noemt in zijn inleiding, draagt er zulke onmiskenbare sporen van, dat hij het niet over het hoofd heeft kùnnen zien. Dit verhaal is een fragment uit Le Grand Meaulnes, dat Fournier verworpen moet hebben. Het is een versie van een gedeelte uit hoofdstuk XV van het derde deel, waarin Valentine haar reis maakt met Meaulnes en hem de brieven van haar ex-verloofde geeft, die de beslissende wending aan zijn leven geven, die hem Yvonne zullen doen verliezen als hij op zoek naar haar broer Frantz is. In deze versie heet Valentine Annette en haar verhouding tot Frantz is een puur vleselijke, ‘un amour misérable et charnel’. En ook Meaulnes' verhouding tot Annette blijkt hier een vleselijke te zijn! Terecht heeft Fournier deze versie ongeschikt geacht om in Le Grand Meaulnes te worden opgenomen; het is ook waarschijnlijk dat dit fragment, deze versie, is voorafgegaan aan de definitieve tekst. Maar hoe dan ook, het bestaan van dit verhaal betekent, dat de moeilijkheden waarover Rivière het heeft, reeds tijdens het schrijven van Le Grand Meaulnes bestonden. Fourniers worsteling om het ‘coeur pur’, dat de roman kenmerkt, is o.a. in dat XVe hoofdstuk, dat iets dubbel-zinnigs heeft behouden, onmiskenbaar, en zonder twijfel ligt dit ten grondslag aan het ‘slechte’ slot van deze ‘zeer goede roman’, waarvan Vestdijk in Lier en Lancet spreekt. Ik zou hierbij slechts willen opmerken, dat de epiloog die de roman besluit, wederom volkomen op het peil van de eerste twee delen staat, lyrische romantiek van een gehalte, dat zeldzaam is gebleven in | |
[pagina 208]
| |
de wereldliteratuur. Die epiloog doet de indruk van verzwakking, door het derde deel gewekt, weer vrijwel teniet. Thibaudet deelt Le Grand Meaulnes in bij de ‘avonturiersromans’ (die hij onderscheidt van de ‘avonturenromans’), en hij wijst er terecht op dat de oorlog wel heeft bijgedragen tot de behoefte aan avontuur, maar die niet heeft geschapen. Zowel Le Grand Meaulnes van Fournier, zegt hij, als het artikel van Rivière over de Avonturenroman, dateren van de maanden, die aan de oorlog voorafgingen. De sterkste literaire inspiratie voor zijn boek moet Fournier te danken hebben gehad aan R.L. Stevenson, op wiens Treasure Island hij door Jacques Copeau opmerkzaam was gemaakt. In enkele maanden verslond hij Stevensons ganse oeuvre, waarin hij ‘de poëzie van de actie’ (Rivière) speciaal bewonderd moet hebben. Behalve Stevenson - die hij geëvenaard heeft! - moet Fournier veel te danken hebben gehad aan Péguy, met wien hij sinds 1910 zeer bevriend is geweest en wiens katholieke mystiek een grote aantrekkingskracht voor hem had. Rivière gaat zelfs zover te beweren, dat in de figuren zowel van Meaulnes als van Yvonne de Galais de invloed van Péguy duidelijk merkbaar is. ‘Sous le climat créé par Péguy, ils achevèrent de naître à la vie concrète et sans rien perdre de leur dignité d'anges, trouvèrent les gestes précis qui les approchèrent définitivement de nous.’ Het is moeilijk uit te maken, maar ik heb de indruk, dat deze invloed voornamelijk aanwezig is in de figuur van Yvonne de Galais, dat serene, angelieke wezen, dat als klassiek voorbeeld kan gelden voor de liefdesdromen van de puber, op wiens leven de ‘souillure’ nog niet kleeft. Want met ‘avonturiersroman’ lijkt mij Le Grand Meaulnes toch niet voldoende gekarakteriseerd. Eerder zou ik deze roman het boek van de jeugdromantiek willen noemen, en als zodanig in zijn preoccupatie met de Liefde voor dat genre representatiever dan Robinson Crusoe of Treasure Island. De karakteristieke elementen uit de twee laatstgenoemde boeken lijken mij namelijk eveneens in Le Grand Meaulnes te zijn opgenomen. ‘Mon credo en art’, schrijft Fournier in een brief aan Rivière van 22 Augustus 1906, ‘Mon credo en art: l'enfance. Arriver à la rendre sans aucune puerilité’. Dat is het, wat hij heeft bereikt en wat zijn roman, te zamen met hetgeen Rivière Fourniers ‘parenté avec les champs’ heeft genoemd, zijn onuitwisbare charme geeft en uniek maakt in de literatuur. Vergelijkt men Le Grand Meaulnes met bijvoorbeeld Adolphe van Constant, met Le Diable au Corps van Radiguet of met The great Gatsby van Fitzgerald, dan onderscheidt Fourniers boek zich inderdaad door de phase van het liefdesproces dat het behandelt en met een bijna ongelofelijke zuiverheid uitbeeldt. Het is de inleidende | |
[pagina 209]
| |
phase, die van het onvertroebelde droombeeld, van het ‘coeur pur’, dat nog geen ‘souillure’ heeft. Het stamt uit de paradijselijke tijd die de nostalgische dichters in hun poëzie bezingen; uit de tijd ook, die de gestabiliseerde volwassenen zich niet meer willen en kunnen herinneren, die alleen nog voor de dichters toegankelijk schijnt. Misschien wel omdat het de poëzie zelf is van ons leven, hier zo subliem omgezet in proza, weten wij ons allen erin herkend en bezongen. Weergegeven niet alleen zonder pueriliteit, maar vrijwel ook zonder de toevoeging, de vervalsing en de vertroebeling van de volwassenheid, van het ‘weten’. Dit is te uitzonderlijker, omdat Fournier 27 jaar was toen hij Le Grand Meaulnes voltooide en niet zijn verhaal nog als puber schreef, zoals Radiguet, bij wie het talent, en de volwassen schrijftechniek uitzonderlijk waren. Hoe sterk moet de magie van de droom nog op die leeftijd voor Fournier geweest zijn, hoe allesoverheersend! Welk een verschil tussen Le Grand Meaulnes en de moderne ‘probleemliteratuur’, die gekenmerkt lijkt door de walging en het pessimisme van de crisis der volwassenheid, waarin voor het droombeeld nog nauwelijks plaats schijnt, en waarin ‘het grote avontuur’ zijn plaats gaat prijsgeven voor de heroïek van de politiek. Het avontuur dat, verpersoonlijkt in Augustin Meaulnes en Yvonne de Galais, de actualiteit zal behouden, door alle literaire stromingen en modes heen, van de mens zelf en zijn dromen. |
|