Libertinage. Jaargang 2
(1949)– [tijdschrift] Libertinage– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdScène 1.
Agamemnon, Eurubatos, Talthubios
AGAMEMNON:
Talthubios! TALTHUBIOS:
Wat wenst gij, godgelijke Agamemnon? AGAMEMNON:
Zeg aan de mannen, dat ze de schepen hoger de wal optrekken en goed vastleggen. De wind staat recht uit zee en wakkert steeds aan. Het water zal hoog op het strand komen met de vloed. TALTHUBIOS:
Het zal gebeuren (af). AGAMEMNON:
En nu willen we hopen dat alles rustig blijft. Achilles heeft gezegd dat hij in het ongelijk was, omdat hij om een vrouw zoveel drukte gemaakt had. Maar het is vreemd. Deze geweldige brandstapel, deze rode gloed, ik weet niet wat er van moet komen. Hij heeft naar de geschenken ook haast niet omgekeken (af). | |
[pagina 196]
| |
Scène 2.EURUBATOS:
Hoe zou hij, Agamemnon, hoe zou hij.
Achilles treurt als gij nog nooit getreurd hebt
en nimmer zult en kunt. Het is de gloed van
Achilles' smart die heel de kaap verlicht. (Talthubios, op)
Talthubios, ben je bij de brandstapel geweest?
TALTHUBIOS:
Ja, heel de kust staat onder rode gloed;
dat één, die in een schip vannacht op zee
mocht zijn, zeker moet denken dat d' Achajers
reeds deze nacht de brand in Troje staken.
Onder de rode hemel rolt de grauwe zee
naar 't land met bolle golven, waar de wolken,
die laag en dreigend over komen drijven
uit Thracië, al haast aan raken.
Tegen hun zwartheid gaan de meeuwen wit
als op de golven schuim, 't is of de aarde
tussen twee oceanen wordt verzwolgen.
En tegen 't lage loeien van de wind
klinkt soms het schelle klagen van Achilles.
Patroklos roept hij aan of die nog leeft.
Hij kruipt rond de brandstapel en hij drenkt
de donkre aarde met de donkre wijn.
EURUBATOS:
Patroklos roept hij aan of die nog leeft;
gij jonge mannen kunt de dood niet zien,
dien gij toch dagelijks nieuw voedsel geeft.
Mijn brandstapel, dacht ik gisteren, dat
het hele kamp zou worden, ouderdom
had mij er bijna mee verzoend.
TALTHUBIOS:
Achilles
heeft als geen held nog ooit, zijn vriend geëerd.
Geen dode zal er meer tevreden zijn
en minder lastig voor de levenden.
De besten der Achajers hebben bij
de spelen meegedaan.
EURUBATOS:
Het was toch niet
zoals de spelen die ik meegemaakt heb.
TALTHUBIOS:
Nu, je mag toch niet klagen, heb je ooit een knock out gezien als die Epeios gaf. Zijn linkse is onweerstaanbaar. EURUBATOS:
Alkaios spuwde bloed. | |
[pagina 197]
| |
TALTHUBIOS:
Wat zou dat? EURUBATOS:
Er is geen sport meer aan. TALTHUBIOS:
Jij hebt ook altijd wat, als er niets gebeurt, zeg je dat ze in jouw tijd harder sloegen. | |
Scène 3.
Eurubatos, Talthubios, Thersites, Aiax.
THERSITES:
Het was een goede dag voor de Achajers, voor Patroklos rolt men met zijn gezicht in de koeienmest. Zijn jouw botten nog heel, Aiax? Odusseus heeft je mooi uitgewrongen. AIAX:
Ja, hij is taai, maar als ik in de derde ronde niet misgegrepen had, was hij onder geweest. THERSITES:
Wel, je zult niet de enige zijn die zo spreekt. Daar komt Agamemnon, waarschijnlijk nog steeds niet over de nederlaag van Menelaos heen, hij is nogal familieziek. | |
Scène 4.
Eurubatos, Talthubios, Aiax, Agamemnon
AIAX:
Wel, niemand kan op tegen Diomedes. Hij rijdt vrij ruw, maar hij heeft de beste paarden. AGAMEMNON:
Hij zal er niet lang plezier van hebben als hij zo blijft rijden. AIAX:
Ik geloof het niet, het ziet er ruwer uit dan het werkelijk is. THERSITES:
Kijk naar die gloed, hoelang brandt het nu al niet.
(apart)
Achilles is zo eenzaam als altijd.
Ik moet hem zien nu, uit nieuwsgierigheid,
want nooit zag ik de smart van zo dicht bij
van aangezicht tot aangezicht, 't is vreemd,
zelfs mijn smart niet. (af)
| |
Scène 5.
Eurubatos, Talthubios, Aiax, Agamemnon
AGAMEMNON:
Maar het was eenvoudig een gemene streek van Arsilochos om Menelaos de pas af te snijden bij dat gevaarlijke punt. Menelaos' wagen had gemakkelijk kunnen breken en het was in die greppel niet zo goed afgelopen als hij... AIAX:
Maar hoe kun je nu verwachten dat de man die achter ligt, ziet dat het pad daar te smal is. | |
[pagina 198]
| |
AGAMEMNON:
Hij had het parcours kunnen langslopen, als ieder goed menner doet. AIAX:
Er was zoveel te doen, heeft iemand het gedaan? En je vergeet helemaal wat een prachtige techniek Arsilochos heeft. Dat heeft Nestor hem bijgebracht en je zult toch moeten toegeven dat die in die dingen niet de eerste de beste is. AGAMEMNON:
Die eigenwijze oude Nestor denkt dat hij hier de koning is. AIAX:
Koningen zijn we allemaal, vergeet dat niet. En heb je gezien, hoe Arsilochos bij de wending de paal rondde? Haarscherp en zonder te raken. Als hij andere paarden gehad had was zelfs Diomedes nergens gebleven. AGAMEMNON:
Ik kan het werkelijk niet langer dulden. Als het ieder ander geweest was dan Menelaos... AIAX:
Wie denk je dat je bent... | |
Scène 6.
Eurubatos, Talthubios, Aiax, Agamemnon, Thersites.
THERSITES: (staat op het schip)
Hoort mij, verblinden, die de strijd vergat.
Hoort mij, hoort mij!
AIAX:
Wat gaat hier gebeuren?
THERSITES:
Daarginds ziet gij het beste mannenpaar,
dat gij ooit had, de ene wordt verteerd
door vlammen, die gij Troje toegedacht hebt.
De ander kruipt, in 't stof zo neergeslagen
als gij nu zijt in naijver en hebzucht,
maar niet als gij zo vadsig en tevreden.
De wanhoop is 't, van een die werklijk weet
wat hem de vriend waard was die met hem streed
en niet als gij, tevreden met de buit,
maar steeds opnieuw zich op de zwaarden stortend
tot slechts een overwinning mooglijk was
of dood, die niet de vijand honen liet.
Wanhopig als Achilles, meer gesmaad
wordt gij, wanneer gij blijft zoals gij zijt.
Ik haat, veracht u, ik, van 't oude volk,
dat meer dan gij, van goden, mensen wist.
't Ging onder, maar ik strijd nog met u mee
opdat ik zelf niet onderga, maar luid
klinkt mijn lach over u, als gij vergaat.
Vergaan zult gij wanneer gij niet wilt strijden.
| |
[pagina 199]
| |
Ziet hoe daar kermt en wringt zich als een vrouw
uw grootste strijder, hoe zult gij dan zijn,
als Hektor toestoot om u te verderven.
Maar hoe kondt gij ooit sterven, die niet weet
waarom gij strijdt. Gij zegt: om Helena,
maar wat is Helena voor u. Ja, hoort mij:
in Lakedaimon staat een boom, die steeds nog
na ieder huwlijksfeest door maagden wordt
bekranst, dat is de boom van Helena.
Gij weet niet wie haar plantte, wie haar wijdde,
maar siddert, 't waren de Pelasgen, mijn volk,
dat wijslijk wist waarom het huiverde.
Geen moeder van de aarde of de zee
was Helena, zij was een vrouw, een daimon;
een vrouw die stierf opdat zij kon verderven,
en die wij allen vreesden en begeerden.
Gij weet dit niet, maar wat u voort kon jagen
als met een zweepslag uit uw land, dat was
de naam Helena. Geeft u gewonnen.
- Nu weent gelijk een vrouw uw grootste held -
of laat een roem na, dat gij ook eens een volk waart,
zoals het mijne was, verbreekt de ban
en stort u op de vesting, zo gij wenst
dat gij eenmaal maar half de roem verwerft
van gindse vlammenglorie om een strijder,
die door de grootste strijder wordt beweend.
Komt, volgt mij, in een aanval op de wallen,
komt, volgt mij, ziet, daarginds staat Helena,
de witte vrouw, die langs de tinnen schrijdt.
Laat haar uw buit zijn of laat haar verdwijnen
in rook en vlammen, als uw helden. Komt!
AIAX:
Laat hem niet gaan, de kerel is bezeten!
AGAMEMNON:
Laat hem maar gaan, Thersites komt niet ver;
zijn moed komt uit zijn keelgat. Of hij ons
beledigt of alleen naar Troje stormt,
laat hem, de dwaas. Laten, zoals 't betaamt
gelijk de Murmidonen wij het maal
aanrichten, voor de rouw om Patroklos;
daar komt Achilles reeds.
AIAX:
Hoe is 't met hem?
TALTHUBIOS:
Hij komt daar, zonder rusting, voor het eerst
| |
[pagina 200]
| |
zien wij hem zo, zijn schreden, zijn nog wankel,
zijn blonde haren wappren om hem in
de wind die op de grijze golven rijdt
vanuit het westen en het strand op slaat
en rond Achilles nog de vonken drijft
van 't houtvuur.
AIAX:
Is dat wel Achilles, hij
zo bleek, en met een lichaam, zo verslapt.
Is dat een man?
TALTHUBIOS:
Men zegt, zijn moeder was
een zeevrouw, is het soms de zeevrouw die
komt om op ons haar zoon te wreken?
Wee over ons!
TALTHUBIOS:
Nee, nee, 't is zijn gezicht,
hoe kan dat nu?
| |
Scène 7.
Achilles, Agamemnon, Aiax, Talthubios, Eurubatos
ACHILLES:
Wat ziet gij mij stil aan
Achajers, ja, als was ikzelf een dode.
Wat zijn wij allen beter, nu een strijder
beter dan ooit een was, verdween van hier?
morgen zal ik weer met u strijden en
de wraak alleen kan mij van smart verlossen.
Ja, wraak, en wraak, met het gezicht in 't stof
zal ik het lijk van Hektor slepen rond
de dodenheuvel, tot, uiteen gereten
zijn weerloos lichaam voor de raven en
de honden slechts armzalig voedsel is.
Maar wat staart gij mij aan, gij weet toch dat
Trojanen vielen voor mijn zwaardslag, zal
ooit Hektor vallen als ik hem niet vel?
AGAMEMNON:
Achilles, of hoe gij ook heten moogt,
zal men ooit van Achajers kunnen zeggen,
dat bij hun voorste strijders was een vrouw?
ACHILLES:
Wat is er, ja, hoe kon ik het vergeten;
gij ziet ten eersten maal mij zonder rusting.
Ik ben een vrouw, ik weet het, gij zijt mannen.
| |
[pagina 201]
| |
Maar lafaard, weet, het is uw schuld alleen,
dat er een man, de een'ge die hier was
de dood is ingejaagd, door u, door allen.
Gij hebt hem gedwongen voor mij te strijden
en hij ging onder, nu is er niets meer
dan wraak, op Hektor, maar ook op u allen,
en 't meest op Agamemnon, die mij tartte.
| |
Scène 8.
Thersites, Achilles, Agamemnon, Aiax, Talthubios, Eurubatos
THERSITES:
Ha ha, Achajers, staat gij nu verbaasd;
gij streed toch om een vrouw, gij waart toch mannen?
onder een vrouw streed gij, die meer dan gij was.
Ziet mannen, ziet, daar staat uw Helena!
ACHILLES:
Bultenaar, ondier, lelijk, laf gedrocht,
als ik mij op d' Achajers eens mocht wreken,
begon ik 't liefst met u, nu ben ik vrouw
nu kan ik je gezicht wel openkrabben.
Wat lacht gij, let niet op dit onderkruipsel.
Ik weet, gij gelooft niet meer dat ik kan strijden,
heeft soms dit lichaam, dat gij allen ziet
de kracht niet meer die 't had toen gij het niet
kondt zien omdat het in het harnas school?
Zijn de Trojanen die mijn arm geveld heeft
weer levend nu gij weet dat ik een vrouw ben?
Gij zult het zien, morgen strijd ik met Hektor
en ik zal hem hier aan de raven voeren,
zo niet... Neen, het gebeurt, maar dan daarna?
Ja, toch de dood, dat is het eenge wat
mij nu nog rest. Hektor zal mij niet doden,
daarna doodt mij misschien een zwakkeling.
THERSITES:
Zij geloven 't niet, ik weet dat het zo zijn zal,
en lang zal ik niet leven na haar dood.
| |
Scène 9.
Alle personen
BRISEIS:
Wat gebeurt hier? EURUBATOS:
Houd je er maar buiten, Briseis, wat gaat het jou aan, er is wel wat beters te beleven. BRISEIS:
Nee, ik wil zien, wie is dat? Een vrouw, maar nee, | |
[pagina 202]
| |
het is Achilles! Is hij het werkelijk? Ha, ik heb het wel geweten! TALTHUBIOS:
Bemoei je er niet mee als mannen onder elkaar spreken. BRISEIS:
Ha, dat noemt hij mannen onder elkaar. Tien mannen om een vrouw! THERSITES:
Je kunt niet zo gemakkelijk over mannen en vrouwen spreken, Briseis, de enige man onder al dezen was een vrouw. BRISEIS:
Wat weet je er van. Jij bent geen man, ga weg! Dus het is toch zo, ik had het wel gedacht. Je was jaloers, gemeen kreng. Patroklos was een man, hij heeft gevochten. Maar nu is hij dood, het is jouw schuld. Patroklos! Ik zal hem niet meer zien.
(Achilles loopt op haar af, zij vlucht, allen volgen, behalve Thersites).
THERSITES:
Wij vochten om een vrouw, nu vechten vrouwen.
(Eurubatos komt op, met Briseis over zijn schouder, de anderen er achter, behalve Achilles).
EURUBATOS:
Wat deed zij hier, wat doen die kinderen in het kamp? Voor jullie plezier, zeg je. Zij dacht voor haar plezier. Die feeks haalde haar in en greep haar hals in haar mannenknuist en tilde haar van de grond als een vogeltje. Ze spartelde nog maar even en toen hing ze slap, zo'n beetje leven is gauw weg. Ze had hier nooit moeten komen. Een goede man uit haar eigen land had haar moeten trouwen. Ze heeft zich veel in haar hoofd gehaald en nu is ze dood. (af). ACHILLES:
(op) Er was een voorspelling, dat ik vroeg zou sterven, maar een grote roem zou hebben bij alle mensen. Misschien heb ik die, maar sterven zal ik zeker moeten. Welk huis in Achaja heeft plaats voor mij, nu ik geen man ben en Patroklos dood is. (af) AIAX:
Ik begrijp het niet en ik moet zeggen, ik vind het jammer, werkelijk. Hij, ik bedoel zij, heeft gevochten als ik nog zelden een man heb zien vechten en nu gaat hij, ach, ik bedoel natuurlijk zij, weer plengoffers brengen bij de brandstapel van... haar lief. Ik begrijp het niet. AGAMEMNON:
Laat ons nog geen besluit nemen voor morgen. Achilles zal morgen vechten, laten we hopen, als Achilles. Wordt Hektor verslagen, dan is het een voordeel. Wordt Achilles verslagen, dan is het ook een voordeel voor de Achajers. |
|