Libertinage. Jaargang 2
(1949)– [tijdschrift] Libertinage– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdScène 1.
Aiax, Thersites; dragen het lijk van Patroklos
AIAX:
Daar ]igt hij nu en het spijt me werkelijk. Het is jammer van Patroklos, hij was een goeie kerel. Zoals hij met Sarpedon vocht en om de wapens van Sarpedon. Zijn voet moest hij op zijn pens zetten om de piek eruit te trekken. Ja, de piek, dat is het wapen voor een man. THERSITES:
En terwijl hij dat deed, was hij een pracht mikpunt voor een pijl. Welke man kan zijn schild goed hanteren terwijl hij dat doet. Maar pijl of piek, hij is dood, door een piek. En noch zijn piek noch zijn schild konden hem daarvan redden. AIAX:
Ja, maar het was ook eigenlijk geen vechten meer, wat hij deed. Hij ging veel te ver naar voren, en alleen. Je had hem moeten zien, zoals hij de helling bij Troje oprende, alsof hij als een vlieg tegen de muren opklimmen wou. Een kerel, die dat doet, moet niet verbaasd zijn, als hij dood is. De Trojanen waren ver in het voordeel zo, ze vochten van boven af. Maar een goeie kerel was hij. Het is jammer, dat we hem niet met zijn wapens kunnen binnenbrengen, we hebben er moeite genoeg voor gedaan. Maar het is geen schande voor een man dat hij zijn schild kwijtraakt als hij dood is. Hij kan er niets meer aan doen. We hebben nog moeite genoeg gehad om hem hier te krijgen. THERSITES:
Ja, soms had Hektor zijn kop onder één arm en jij zijn voeten. En dan maar met je zwaard over hem heen hakken naar elkaar. Die goeie Patroklos, dat hij een tafel moest zijn waarboven ze met voorsnijmessen werkten. En iedereen die niet beters te doen had, kwam kijken alsof er geen strijd was, maar een wedstrijd in het touwtrekken. | |
Scène 2.
Talthubios, Agamemnon, Aiax, Thersites
TALTHUBIOS:
Boven de vlakte stond de felle zon,
maar enkel op de plaats waar werd gestreden
om 't lijk van Patroklos, daar was het of
| |
[pagina 188]
| |
een donkre wolk hing in de hemel, van
het stof dat opgedwarreld werd in deze
enige strijd, de heftigste van 't veld.
THERSITES:
Dit is weer een opmerking, waaraan je de heraut herkent, hij ziet alles. Maar daar komt Agamemnon, die zal ook zijn woordje wel te zeggen hebben. AGAMEMNON:
Ik weet het, Patroklos is reeds gevallen;
de spil waarom het krijgslot van deze dag
gewend is. Goden waren tegen hem
en hebben hem zijn wapens afgeschud,
opdat voor 't eerst verraderlijk Trojanen
hem treffen konden. Hij heeft meer gedaan
voor de Achajers, dan sinds lang een man.
Door hem zullen over de zee, daar thuis
er minder vrouwen, schoon van leest, hun mannen
bewenen. Maar te meer wordt er geweend
om hem in Phtia, in de dalen van
het mannenvoedende Thessalie.
Klaagt allen, klaagt Achajers en bedenkt
intussen, wie er naar Achilles gaan zal,
om te vertellen hoe het lot hem trof.
Weet wel, het is een netelige kwestie;
ging ik, zou 't dan niet kunnen schijnen of
ik hem waar hij tegen mij toornt, wou honen
om zijn verlies, neen laat een ander gaan.
THERSITES:
De reden, godgelijke Agamemnon,
was duidelijk, al had gij niet gesproken.
AJAX:
Het moet gebeuren, ik begrijp het. Maar werkelijk, ik zie er tegenop. Ik heb al veel goeie kerels zien sneuvelen, en vrienden van me. Maar ik moet niet aan het gezicht van Achilles denken, dat hij zal zetten als ik hem dit vertel. Maar ik ga. AGAMEMNON:
Neen, brave Ajax, al is ook uw schild
een bolwerk der Achajers, blijft gij hier.
Met wapens, niet met woorden zijt gij 't beste.
Een man moet gaan, die met geslepen woorden
Achilles' toorn doet liggen voor hij opstaat,
hem troost over 't verliezen van zijn vriend
en hem geschenken kan beloven, zo
dat hij, verzoend, met ons zal willen strijden.
THERSITES: (apart)
Patroklos' dood moet Agamemnon dienen.
| |
[pagina 189]
| |
AGAMEMNON:
Het schijnt mij toe dat van ons allen hier
Thersites wijs in 't spreken is, laat hij gaan.
THERSITES:
Wel, godgelijke Agamemnon, ik
wil gaan en wil Achilles zeggen
hoe Patroklos gevallen is, ik heb
al zoveel leed gezien dat het leed van
Achilles voor mijn ogen er wel bij kan.
En hij die wraak vreest, kent Achilles niet.
Zijn wraak, ja zeker, die zal hevig zijn,
maar die zal zich slechts rechtstreeks tot hem wenden,
die Patroklos gedood heeft, ja ik weet het:
naar Hektor zal zijn woede hem gaan drijven.
AGAMEMNON:
Laat ons voor Patroklos, al is hij dood,
de beste zorgen dragen, laat om hem,
hem wien de vrouwen der Achajers later
bewenen, de gevangen vrouwen, schoon
van leest, nu wenen en voor allen zij,
die aan Achilles 't dierbaarst is, Briseis.
Eurubatos!
EURUBATOS: (achter scherm)
Wat is er godgelijke Agamemnon?
AGAMEMNON:
Haal die meid Briseis hier! (af met Talthubios)
| |
Scène 3.
Briseis, Eurubatos, Aiax
BRISEIS:
Wat is er, word ik geroepen, komen de Trojanen? Waar is Patroklos? O is hij gewond (gaat naar het lijk). Nee hij is dood! (gooit zich erop) O Patroklos wat moet ik nu beginnen,
je was de enige die ik hier had,
die altijd lief voor me geweest is, O.
Eerst heb je me gezegd dat Achilles met me zou trouwen, helemaal in het begin toen ik nog bang was. En toen ben je lief voor me geweest, eerst toen ik bij Achilles was en toen bij Agamemnon. Heb ik dan nooit iets anders dan ongeluk? Ik houd van je, Patroklos, ik houd van je. En nu ben je dood en is er niets meer voor me. (huilt) AIAX:
Eurubatos, daar komt Thersites, ga Agamemnon roepen. | |
[pagina 190]
| |
Scène 4.THERSITES:
O de stem, de schelle stem van Achilles,
hij zei eerst niets toen ik het hem vertelde.
Toen liep hij ongewapend naar de wal
en ik er achteraan, omdat ik vreesde
dat hij zich op de pieken der Trojanen
zou storten, om als Patroklos te sterven,
Met Patroklos, dat moest ik liever zeggen.
Ik wou zijn leven redden, ja, waarvoor?
Voor hem was 't beste toch misschien te sterven.
Maar wat praat ik, het is niet zo gegaan,
want op de wal daar bleef hij staan en schreeuwde,
schreeuwde als ik nog nooit een man gehoord heb.
En iedereen die streed daar voor de wal
en hoorde en zag slechts hem die hij moest doden
om niet gedood te worden, merkte 't op
niet wetend wat zij zagen. En ontzet
meer door het onverwachte dan door wapens
begonnen de Trojanen naar hun muren
terug te vluchten.
AGAMEMNON:
Dat is goed, Achilles
is zo zelfs ongewapend voor d' Achajers
een waardevol voorvechter, laat ons hem
geschenken brengen, zoveel als hij wil,
de vrouwen en het goud die zijn geboden
en deze Briseis. Talthubios,
volg mij en breng een zwijn, dat ik het offer,
terwijl ik zweer dat ik aan Briseis
nooit heb geraakt, noch uit verlangen om
haar bed te delen, noch om andre reednen.
Dat ik mij niet met haar verenigd heb
zoals tussen mannen en vrouwen te
geschieden pleegt.
THERSITES:
Dat wisten wij allang
een eed was nooit meer waar en overbodig.
AGAMEMNON:
En laten we Patroklos naar de tent van Achilles brengen en hem op een bed leggen. BRISEIS:
Waar breng je hem heen? Wat moet hij in de tent van die nare Achilles? Patroklos! AGAMEMNON:
Briseis, wees niet lastig. (allen, behalve Thersites, af met lijk) | |
[pagina 191]
| |
Scène 5.
Thersites
THERSITES:
Daar gaat het nu, de rest van alles, zo
verdwijnt een man, een man 't meest nutteloze
en beste, wat de goden aan de wereld
ooit gaven. Waarom vind toch ik, die honderd
maal heb gelachen om de domheid van de
Achajers, deze onbehouwen kerels,
om hoe ze in de raad met lange, trage
woordenverwarringen hun dikke koppen
afbeulen, of opstuiven en het liefst
elkander woordloos om de oren sloegen,
dat ik nog minder ben dan zij. Ja, zij
zijn mannen, zouden nooit bedenken of
dat wat zij deden soms geen waarde had.
De waarde zijn zijzelf, ik ben geen waarde,
voor iets of iemand. En hoe of het komt?
Ik weet het niet, is mijn hart soms te vol
van het verleden, toen mij vaderen
het land verdedigden tegen d' Achajers,
vaadren van dezen? Ja, zij kwamen zwaar,
met zware pieken en met zware schilden,
de wagen moet hen dragen naar de strijd,
zij kunnen niet alleen hun wapens torsen.
Maar waar hun menner hen neerzette, stonden
zij ongenaakbaar voor de meeste pijlen,
die wij, het oude volk, de ongedekten,
de snellen en onvindbaren, afschoten
uit spleten en ravijnen. En mijn vaadren
waren ook die van de scharminkels in
de heuvels, waar vriend Aiax graag op scheldt.
Maar wie weet nu nog wat Achajisch is
of niet, het was een strijd, alhaast vergeten.
Maar daar komt Aiax.
| |
Scène 6.
Thersites, Ajax
THERSITES:
Zo oude bronsvreter, heeft de teerhartigheid je weer overmeesterd? AIAX:
Achilles is er nog niet. Agamemnon staat nog te wachten met zijn zwijn. THERSITES:
En staat nu zeker te beven, nu je weg bent. Het is goed dat je niet bent gebleven. | |
[pagina 192]
| |
AIAX:
Het is wel beroerd, dat Patroklos dood moest. Het was een kerel. THERSITES:
ACHILLES is een kerel. AIAX:
O ja, hij kan vechten, maar hij doet vaak zo gek. Hij sjouwt haast altijd op zijn eigen houtje rond. En hij was er niet toe te krijgen een bad te nemen als wij het allemaal deden. Zwemmen gaat hij ook niet, dat doet hij 's nachts in zijn eentje. En dan dit hele gedoe. Ik kan me begrijpen dat hij niet altijd door Agamemnon geringeloord wil worden. Maar dagenlang geen hand uit te steken en dat om een meid. THERSITES:
Dat herinnert me eraan dat we hier binnen de wal rustig staan te praten, terwijl buiten... AIAX:
O ja, die Trojaanse scharminkels krioelen daar nog steeds rond. Als er in dit kamp niet zo gezeurd werd, stond er van het hele Troje geen steen meer op een andere. THERSITES:
En als Hektor er niet was. AIAX:
Ja, Hektor is een kerel. Zo moesten we er hier een paar hebben. THERSITES:
Daar is Eurubatos, misschien heeft hij nieuws. Is Achilles al terug? EURUBATOS:
Neen, Agamemnon heeft Talthubios weggestuurd om hem te zoeken. THERSITES:
En toen is het zwijn zeker weggelopen. Ga mee Aiax, buiten de wal het zwijn van Agamemnon vangen. AIAX:
Hahaha. (beiden af) | |
Scène 7.
Eurubatos, Briseis
EURUBATOS:
Dit is weer haast het einde van de dag, die ik als mijn laatste beschouwde. Er is veel gebeurd, wat zouden de goden nog met me voor hebben? BRISEIS:
(op) Eurubatos, ik wil daar niet blijven, ik ben bang dat Achilles komt. En Agamemnon heeft al die meiden bij Patroklos gezet en het kan ze niets schelen. De één zegt: toen de Achajers me gevangen namen, hebben ze mijn moeder doodgeslagen omdat ze haar te oud vonden om mee te nemen. En de ander zegt; o die lieve Hippothoos, die beloofd had met me te trouwen als ik een kind kreeg, zou ik hem ooit terug zien? EURUBATOS:
En hebben ze niet gelijk, Briseis, om te klagen om wat ze werkelijk aangaat? Misschien heeft Patroklos wel je vader gedood of de man in wiens huis je nu als huisvrouw zou wonen als je niet gevangen was. Hoe gelukkig was je dan niet geweest, waarom huil je niet daarom, inplaats om Patroklos, je hebt meer reden. | |
[pagina 193]
| |
BRISEIS:
Eurobatos, je bent vervelend, wat kan het me schelen. (huilt). Patroklos was de enige man van wie ik gehouden heb, wat kunnen mij mijn vader en mijn moeder schelen? EURUBATOS:
Zo is het misschien het beste voor haar. Vergeten, zoals ze Patroklos ook vergeten zal... Briseis, als ik je een raad mag geven, verstop je. Hij zal je vast terugsturen naar de tent van Achilles (Briseis snel af). | |
Scène 8.
Eurubatos, Agamemnon, Aiax, Thersites, Talthubios.
AGAMEMNON:
Achilles hebben wij nog niet gezien,
noch in het kamp noch in de strijd, ik vrees
dat hij in woede ongewapend zich
op de Trojanen heeft gestort en is gevallen.
Het zou een kwade dag voor de Achajers zijn;
twee van hun beste helden te verliezen.
AIAX:
Daar komt Talthubios.
THERSITES:
Vast vol van woorden.
TALTHUBIOS:
De Murmidonen komen en met hen
Achilles in een woede als nog nooit
tevoren is gezien, en elkeen vreest,
voor zijn gefronste voorhoofd zoals voor
een donderwolk van Zeus. Nadat hij op
de wal slechts met zijn stem de knieën der
Trojanen onder hen had laten knikken,
heeft hij een zwaard genomen en is over
de bijna lege vlakte weggerend.
Tot de Scamander die een regen in
de bergen had doen zwellen. Het gedruis der
golven die schuimend van de heuvels kwamen,
scheen nog zijn woede te verdubbelen.
Hij waadde tot zijn knieën tegen stroom
en golven in en met zijn zwaard hieuw hij,
of hem een god tot waanzin had gebracht.
Soms, als zijn zwaard dwars door een golftop scheerde,
siste het water, en verstoof het ijlings,
als spottend, op de wind in zijn gelaat,
soms, na een houw van boven zonk het zwaard
krachteloos met een gorgelende plof.
Wanhopig streed hij tegen niets en noodlot,
| |
[pagina 194]
| |
de Murmidonen die om hem bevreesd
waren, die waakten aan de oever en
een troep Trojaanse jongemannen, hopend
hem in het water te verslaan, begaf zich
stroomafwaarts in het water naar hem toe.
In 't daarop volgende gevecht heeft hij met
de Murmidonen er twaalf levend gevangen,
om die op Patroklos' brandstapel te
verbranden.
AIAX:
Zeusverdomme, dat kan een man
toch eigenlijk niet doen.
TALTHUBIOS:
En allen die
zich sterk achten in 't wagenmennen, boksen,
worstelen of hardlopen, zullen met
hun vaardigheid Patroklos eer bewijzen (af).
ALLEN:
Ha! AGAMEMNON:
Ik moet Menelaos waarschuwen dat de kinriem van Zephyr ... (af) AIAX:
Een mooie revanche op Odusseus, hij zei dat mijn stijl verouderd was. (af) | |
Scène 9.
Thersites
THERSITES:
Alleen de hinkende zal de lijkzang der Murmidonen horen. Achilles voorop. Dwaas klinkt een klacht voor wie zelf niet klagen. ACHILLES: (achter scherm)
Patroklos, u roep ik aan,
al zijt gij niet meer op de aarde
en is uw lichaam door brons verscheurd.
KOOR:
In hoge kamers zit en weeft Helena.
ACHILLES:
Gij die het dierbaarst mij waart
rukte het lot van mij weg.
Goden, waarom zoekt gij mij?
KOOR:
In hoge kamers zit en weeft Helena.
Moeder die geeft en die neemt
als de aarde de zaden en aren.
Harde die steeds ons beziet
met het oog van een gier op het slagveld.
In hoge kamers zit en weeft Helena.
| |
[pagina 195]
| |
In hoge kamers zit en weeft Helena.
Helena, Helena, Helena, Helena.
In hoge kamers zit en weeft Helena.
THERSITES:
Het onbegrepene dient allen 't best.
't Is moeilijk samen een klaaglied te zingen,
en hij dien 't werklijk aangaat, wel, zijn woorden
lijken voor anderen belachelijk.
Dan grijpt men naar iets ouds en onbegrepens.
Het oude lied wordt iedre keer dat het
gezongen wordt, onsamenhangender,
maar toch, de oude Helena wordt niet
vergeten, en zij zou het ook niet dulden,
want zij is boven ons en in ons, ja,
ook in ons. Al zijn al uw goden nu
zo ordelijk gehuisvest op Olumpos,
de oude Helena heeft alle ruimte.
De oude, zeg ik, neen, de eeuwig jonge.
Dit is een vrouwenoorlog, ook al vechten
slechts mannen, ja, dat is een man, die vecht
voor vrouwen, zonder het te weten, en
als het hem wordt gezegd, ontkent hij het.
De dwazen.
Geef mij ook een vrouw en laat
mij voor haar vechten zonder het te weten.
|
|