| |
| |
| |
L.Th. Lehmann
Briseïs
Drama in vijf bedrijven
Personen: de Griekse helden AGAMEMNON (bevreesd voor zijn waardigheid), ACHILLES (energiek, maar vaag), PATROKLOS (jeune premier), AIAX (Colonel Blimp) en THERSITES intelligent, maar onevenwichtig); de herauten van Agamemnon EURUBATOS (oud) en TALTHUBIOS (ambitieus en vals pathetisch); het krijgsgevangen meisje BRISEIS (jong en eentonig).
Toneel: het Griekse kamp voor Troje. Min of meer wazig achterdoek. Links een tentpaal met donker doek erover geplooid, zodat men een doorkijk heeft. Men kan zowel vóór langs als vanuit de tent opkomen. Rechts de opgebogen achtersteven van een schip. Kleren zo eenvoudig mogelijk; voornamelijk donkerblauw en dofbruin gekleurd.
| |
Eerste bedrijf
Scène 1.
Agamemnon zittend in de tent. Eurubatos en Talthubios staan voor de deur.
Blijf jij maar, ik kijk wel. (gaat naar binnen) Wat wenst gij, Agamemnon, heer over mannen?
Haal die meid Briseis uit de tent van Achilles.
Het zal geschieden, (gaat naar buiten) Ook een mooi baantje, waar Agamemnon ons mee opknapt. Achilles is nogal gemakkelijk als hij gedwarsboomd wordt.
Kom, Eurubatos, ze kunnen ons als herauten toch niets doen. En dan, Achilles weet dat we van Agamemnon komen.
Ach, jullie jonge kerels.
| |
Scène 2.
Agammemnon alleen
Het was een slechte dag, toen Achilles hier kwam; alsof ik met de Achajers nog niet genoeg te stellen had.
| |
| |
De een wil dit en de ander dat en er gebeurt niets. En allemaal vinden ze zichzelf belangrijk. Ze bezitten de schaduw van één olijfboom en komen met tien man en als je een aanmerking maakt, dat het zo weinig is, dan beginnen ze allemaal tegelijk de namen van hun grootvaders te schreeuwen. Meestal nog goden ook, er zijn beslist geen goden genoeg voor al dat nageslacht. Allemaal behoren ze tot de beste families en je moet ze van top tot teen wapenen en schepen geven om over te varen. Anderen willen wat vertonen en komen met zoveel mogelijk kerels, dan brengen ze ook van die sprinkhanen mee, die, als we ze de kans geven, nog verwaand worden ook, omdat hun voorvaderen vóór de onze al in Achaia woonden. Daar lopen er ook tussen, die wat ze noemen lezen en schrijven kunnen; waarschijnlijk een soort toverij, en die weglopen als ze maar een strijdwagen horen. Met zulke kerels komen ze aanzetten en noemen zich ook koning. Toch heb ik die nog liever dan de eerste soort, ze maken minder praatjes.
(Agamemnon naar binnen in de tent.)
Eurubatos, Talthubios en Briseis op van rechts.
Ik dank de goden, dat het zo gemakkelijk is afgelopen. Ik begrijp niet wat Achilles bezielt. Eerst gaat hij te keer en nu laat hij het kind gaan of er niets aan de hand is.
Ik heb je toch wel gezegd, de herautenstaf is er niet voor niets. Is Agamemnon daar?
Nee, hij is er niet, laten we maar even wachten.
Nou, Eurubatos, ik ben maar wat blij dat ik toch bij Agamemnon kom. Die Chruseis zei, toen ze de stad in brand staken, dat ze wel bij de koning zou komen, omdat haar pa priester is, terwijl ik toch veel mooier ben. Mijn heupen zijn al veel breder dan de hare. Nu heeft haar pa haar weer teruggehaald. Net goed voor haar, nu kan ze weer thuis zitten spinnen en zich doodvervelen.
TALTHUBIOS (wil charmeur zijn):
Zo, Briseis, bevalt het je hier nogal?
Ja, natuurlijk, hoewel, bij Achilles was het niet zo leuk. Hij keek me altijd zo aan en zei nooit eens wat tegen me. Patroklos was lief, een grote en mooie man, en zo sterk. Ik geloof dat Achilles jaloers was. Maar waarom is hij dan ook zo tegen me geweest? Zijn eigen schuld dat ik nu wegga. Het is wel jammer van Patroklos, maar Agamemnon is toch beter.
Zo, zo; de grote Achilles schijnt niet op elk slagveld thuis te zijn.
Als je zo oud bent als ik zal je wel meer vreemde dingen merken. Maar neem van me aan, die lui die zo hard vechten, hebben altijd wat geks. Het is toch ook niet gewoon.
| |
| |
| |
Scène 3.
Vorigen, Agamemnon
Wat moet ik nu weer met die meid, die ik van die jonge kerels afgenomen heb. Alsof er nog niet genoeg vrouwen hier zijn. Als ze weer een gevangene los komen kopen, moet ik alleen goud vragen. Ze zijn er zo gauw bij om je meiden aan te bieden, weer zoveel monden minder te voeren in Troje. En dan als we weer teruggaan. Je hebt aan boord van vrouwen toch maar last, ze zijn zeeziek of hinderlijk. Hoewel, als het zo doorgaat, zullen ze, als we teruggaan, zo oud zijn dat het niet meer de moeite waard is om ze mee te nemen. (Kijkt langs het tentdoek). Die kerels zijn allang weer terug. Achilles is blijkbaar niet lastig geweest. Hij moest het ook eens proberen. Nu moet ik haar toch wel binnenhalen, anders wordt het te gek. Eurubatos, breng die meid binnen.
Ga maar naar binnen, Briseis.
(Apart): Die hoef ik niet te troosten, die redt zichzelf wel. Er waren er genoeg, die bang waren, ik heb hier al heel wat meegemaakt.
(Agamemnon kijkt Briseis fronsend aan).
Ik ben maar blij, dat ik bij u ben, Agamemnon. Chruseis dacht al direct dat u haar wel zou nemen, omdat haar pa priester is. Ze was altijd zo verwaand.
Ach, wat zit je te kletsen over Chruseis. Ga naar de anderen, die zullen je wel aan het werk zetten. Vanavond....
Maar ik ben toch veel mooier dan Chruseis. Zij is een sprinkhaan van een meid. Ik heb nu al veel bredere heupen dan zij had, kijk maar. En ik ben toch veel liever hier dan bij Achilles. Achilles was zo vervelend.
Ja, Briseis, het is wel goed dat je hier bent. Je bent nu bij een man. Ha, die verwaande wezel van een Achilles; hij denkt dat de Achajers niet zonder hem kunnen en dat iedereen doen moet wat hij zegt. Maar nu hebben we hem laten zien dat hij niets is. Je hebt zeker nog niet veel mannen in je leven meegemaakt. Wees vanavond in de buurt als er gegeten wordt, dan zal ik wel zorgen dat je wat lekkers krijgt.
Nu, Patroklos was toch wel een mooie man, hij was zo groot en sterk. Ik geloof dat Achilles jaloers was, maar dat was zijn eigen schuld. Waarom bemoeide hij zich zo weinig met me. Net goed voor hem dat ik nu weg ben. Maar Patroklos......
AGAMEMNON (geeft haar een draai om haar oren):
Dat spitse tongetje van jou zullen we wel bot krijgen. Werken zul je,
| |
| |
werken tot je oud en grijs bent en geen man meer om je geeft. Ga naar de anderen en zeg dat ze je aan een weefgetouw zetten. Nee, dat doe je toch niet. Talthubios! Breng haar naar de vrouwen en zeg dat ze haar laten werken tot haar handen kapot zijn!
(Talthubios af met Briseis).
Ik kan er werkelijk geen meelij mee hebben.
(Af)
Gelukkig, dat is voorbij. Het is zo wel zo rustig.
(Af)
| |
Scène 4.
Aiax, Thersites
Wat loopt Achilles nu weer naar de zee. Ik begrijp niets van deze jonge kerels. Ze vechten niet. En als ze eens gevochten hebben, zijn ze er zo trots op, dat ze dagen lang niets anders doen dan eten en slapen.
Niet alleen eten en slapen.
Hahaha, mijn beste, jij weet ook altijd wat aardigs te zeggen. Hij is goed, niet alleen eten en slapen!
Ze maken van de oorlog wat ze kunnen.
Ja, ze vinden zich hele kerels, maar het was in onze tijd anders.
Sliep jij altijd alleen toen je jong was?
Nee, natuurlijk niet. 's Nachts stonden we ook onze man. Maar als de zon opstond, ging het er weer op los, al hadden we tien meiden gehad. Maar kijk nu die Achilles!
Hij is een beter vechter dan wie ook hier.
Ja, geluk heeft hij, geluk. Maar nu doet hij niets. Eerst zet hij een grote mond op tegen Agamemnon, wat fout is, al was het alleen maar met het oog op de vijand. Maar als hij een vent was geweest, had hij zich niet zo zijn meid laten afnemen. En nu loopt hij over het strand als een priesteres.
Aiax, heb je dan nooit het verhaal gehoord, dat Thetis de zeevrouw de moeder van Achilles zou zijn. Als hij over het strand loopt en ‘moeder’ roept, dan komt ze op een golf aanzetten. Ga mee, ouwe jongen, ons aan het strand verstoppen. Wil je niet een mooie blote zeegodin zien?
En dan neemt ze hem op haar knie, terwijl ze op die golf zit en ze zegt: Arme Achilles, hebben de andere jongens je weer geplaagd? Wees maar zoet hoor, ik zal met de andere goden spreken en die zullen die stoute jongens wel straffen. Boe, de raven zullen van ze pikken, elk zal krijgen wat hij verdient.
| |
| |
Elke keer dat Odusseus iets kwaads van je zegt, zal zijn mond een duim openscheuren, na een dag ligt hij in twee helften. Agamemnon zal zo klein worden als een veldmuis en al zijn meiden zo groot als paarden en ze zullen op hem trappen dat hij piept (wat ze toch al doen). En die oude praatgrage Aiax zal geen wapen meer kunnen hanteren dat zwaarder is dan een naald. Ja, jij zult er ook aan moeten geloven.
Ja, en iedereen zal jeuk en zweren en puisten en pijn krijgen. Ik zet op elke wolk een god en ze zullen de kwalen afschieten als pijlen.
Pijlen? Maar welke Achajer is er nu bang voor pijlen? Dat hebben we indertijd op Kreta wel gezien. Die magere bruine kerels zaten in elke rotsspleet met hun kromme houtjes en de pijlen vlogen van de gekste plaatsen. Maar we schudden ze af als een paard vliegen en gingen er recht op af. We hebben ze laten voelen wat een goede bronzen Achajische piek betekent. We draaiden ze midden in hun ribbenkast om, dat de ribben kraakten als brandhout.
Ja, als je ze toevallig tegenkwam. Maar zo'n piek is toch maar een plomp ding. Je kunt alleen maar vlakbij je werken of als je gooit moet je je helemaal blootgeven om kracht te zetten en weet haast niet waar hij terechtkomt. Terwijl met een boog, je zit maar stil, je vermoeit je niet en laat ze maar komen. Je pikt uit wie je wilt. Die lui op Kreta zullen ook wel gelachen hebben als jullie voorbij waren en sommigen van jullie een pijl in hun nek kregen.
Thersites, je bent een beste kerel, maar van vechten begrijp je niets. Een boog met pijlen, dat is toch geen wapen dat een man gebruikt. Het lijkt wel of je wat voelt voor die scharminkels die we in Achaje de heuvels ingedreven hebben en van wie we nu vanuit Kreta ook wel geen last meer zullen hebben. Toch weet ik niet waar het naar toe gaat. Ze zeggen dat ze in Tiruns en Mukene kerels uit Kreta over laten komen om op de muren te schilderen.
Wie weet Aiax, zijn die kerels wel dichterbij dan je denkt en hebben ze hun pijlen en bogen bij zich.
Nee Thersites, je kunt me niet alles wijsmaken. (Beiden af naar rechts).
| |
Scène 5.
Briseis op van links
Hier blijf ik niet langer. Die meiden lachen allemaal wel om Agamemnon, maar willen me toch aan het werk zetten.
| |
| |
Maar ik zal niets doen als zij ook niets doen. (Hurkt neer) Er is hier niets te doen en er is niemand te zien. Daar gaat een schildpad (zingt):
Schildpad, wat doe je daar,
Hij speelt toch niet mee. Er zijn hier alleen maar bloemen.
(Begint een krans te vlechten, even later zingt ze):
Een meisje werd van huis gehaald,
de hele straat ging branden.
Toen werd ze naar een schip gebracht
Wie krijgt haar? De beste;
Maar nu is er niemand, en de koning is ook niet de beste. Het is hier vervelend zonder mannen. Mannen gaan altijd vechten of spreken als je ze nodig hebt en als ze er zijn, zijn ze lastig en dom. Als Agamemnon zo dom blijft, had ik beter bij Achilles kunnen blijven. Ik ben ten minste blij dat Chruseis er niet meer is, die zou nog lachen ook.
| |
Scène 6.
Briseis, Patroklos op van rechts
Ik doe nu wat Achilles wil, al is het
niet wat een man moest doen, maar ik moet zeggen:
't is gek om Agamemnon te zien zweten,
maar het vermaakt me best, wel goed voor hem.
Hé, Briseis, heb je nu al genoeg
de koning, waar kon ik nu beter zijn?
Maar hij spreekt met de mannen in de raad.
Zit je dan niet te kijken naar al 't moois
dat Agamemnon je gegeven heeft,
| |
| |
Dat komt wel, je zult zien.
Weet je wat ik het liefste hebben wou?
Hoe weet ik dat nu? Eindlijk eens een man?
Wees nu niet zo verwaand, 't is heel wat anders.
Ik loop hier steeds maar in hetzelfde rond;
kon hij me niet een jurk van Kreta geven?
Hij heeft er vast genoeg, zo met een klokrok
en veel volants en bij de taille nauw
en heel wijd bij de heupen.
niet comfortabel om dat hier te dragen,
en al had Agamemnon kisten vol,
hij had vast niet je maat.
ik zou hem toch vermaken.
zo knap, laat dan die meiden het niet horen.
Ach, dat werk doe ik graag, misschien kreeg ik
dan stof genoeg om zelf iets van te maken.
Ik ken 't patroon een beetje, de rest komt wel.
Waarom, al die Kretenzische japonnen
zijn zo laag uitgesneden, dat je hier
in 't kamp er niets dan last mee krijgen zou.
Ach, jullie mannen weten niets van kleren,
je trekt maar altijd aan wat voor je ligt.
'k Ben blij dat ik geen man ben, want geen vrouw
zou ooit zich zoals jullie willen kleden.
toch nergens vrouwen hier, alleen maar meisjes
| |
| |
naar complimenten, wel, ik vind je aardig.
Je moet niet zo lelijk doen,
als je me aardig vindt, waarom heb jij
dan niet gemaakt dat ik bij jou kon blijven?
Dwaasheid, je was toch blij te gaan, en dan:
je hoorde bij Achilles, niet bij mij.
Achilles gaf niets om mij, heeft zich nooit
met me bemoeid, ik kon toch niet verwachten,
dat hij proberen zou me terug te houden,
maar jij had er wel iets aan mogen doen.
Het is niet goed, twee vrienden en één vrouw
Dan was hij jaloers, hij was...
Hij was geen goede vriend...
O, Patroklos, zeg me wat ik moet doen,
Wacht even, kom maar hier.
(tilt haar in het schip)
| |
Scène 7.
Patroklos, Thersites
Ha, dappere zoon van Menoiteus, wat een dag, wat een dag! Alle Achajers zijn moe van de oorlog en Agamemnon staat zo onhandig te praten, dat als Odusseus niet tussenbeide komt, we al gauw de hielen van de helden zullen zien en de helden zullen zich zelden zo goed hebben gevoeld.
Waarom probeer jij ze dan niet terug te houden, je kunt toch goed genoeg spreken.
Wat haas is wordt geen held, behalve als het
| |
| |
mag schreeuwen. Maar ik wil wel beginnen bij de held Patroklos. Hij koos het slechtste niet. Hij vermoeit zich niet in de raad, hij zit hier gemakkelijk en minnekoost met de meiden van Agamemnon.
Wel, kies uit man, Agamemnon heeft meiden genoeg, je kunt er rustig één mee naar je tent nemen.
Een meid met mij? Nee, als ik me vermaken wil, dan ga ik naar de raad terug. Ik ben nu uitgelachen en kan weer een tijdje ernstig blijven. (Af)
| |
Scène 8.
Patroklos, Briseis duikt op
Die Thersites is toch verschrikkelijk,
ik was zo bang dat hij me toch zou zien.
Hij is toch niet zo kwaad en heeft verstand.
Ach wat, verstand! Wat zegt hij allemaal?
'k Begrijp er niets van, heeft hij zo gevochten
als andere Achajers? Wat heeft hij
al zeggen ze dat hij alleen maar praat.
Vecht hij eenmaal, dan houdt hij voet bij stuk.
Ach, wat kan ons die Thersites nu schelen,
het gaat nu over ons, wat moest Achilles
me toch naar Agamemnon laten gaan?
Een vriend is op een vriend toch niet jaloers,
en hij gaf niets om mij, wat gaf het dan?
Jij kunt niet weten wat vriendschap betekent,
als er maar iets gebeurt... Maar wat is dat?
(klimt op het schip)
Kijk, Thersites heeft toch gelijk gehad.
Daar lopen ze, daar lopen ze als hazen,
recht op de zee af, is er soms een aanval
van de Trojanen... Nee, niets van te zien...
't Lijkt wel een bijenzwerm, het stof waait op.
Daar plonst er al een schip het water in.
Ze rukken overal de stutten onderuit.
| |
| |
Daar gaat er weer een, nee maar, dat gaat gauw,
ik heb ze nooit nog zo actief gezien.
Wacht, Briseis, ik moet nog even kijken!
Patroklos, wat kan je dat nu toch schelen?
PATROKLOS (springt van het schip):
Gauw, Briseis, je moet je weer verstoppen (tilt haar weer op) want Agamemnon komt, hij zal flink kwaad zijn.
| |
Scène 9.
Patroklos, Agamemnon
Zoon van Menoiteus, wat doe je hier? Houd de Achajers liever tegen! Die kerels lopen weg of het niets is. Dat komt allemaal door jou en je vriend Achilles. Jullie zijn te beroerd om te vechten en nu heeft er niemand meer zin in. Jullie hebben ze opgestookt, maak nu ten minste iets goed!
Godgelijke Agamemnon, gij zijt nog altijd koning; als gij niets vermoogt, wat zal ik dan kunnen doen.
Je zult het nog eens weten, wat het is Agamemnon te beledigen. Waar zijn mijn herauten, nee de oude moet ik niet hebben. Talthubios! (Af)
| |
Scène 10.
Patroklos, Briseis
Die goede Agamemnon durft nog niet te zeggen, dat hij niet buiten Achilles kan, maar dat komt wel. Zeg, Briseis, je kunt nu het beste naar de tent gaan. Als het zo doorgaat, komen ze over een tijdje hier om dit schip het water in te duwen en misschien komt daarvóór Agamemnon om het te beletten of uit vrees dat er iets bij hem gestolen wordt.
Maar wanneer zie ik je weer?
Hoe kan ik dat nu zeggen, misschien zitten we morgen midden op zee.
Ach, jij bent toch niet bang, jij vlucht toch niet. En als jij blijft, blijf ik ook.
Goed dan, morgenmiddag op deze plaats.
(Haastig af)
|
|