Libertinage. Jaargang 2
(1949)– [tijdschrift] Libertinage– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 118]
| |
Charles H. Wentinck
| |
[pagina 119]
| |
de prix. Tout est bon qui la consomme. Et dans une monde où plus rien n'a de sens, ceux qui, comme nous, jeunes Allemands, ont la chance d'en trouver un au destin de leur nation doivent tout lui sacrifier. Camus, die naast zijn operette blijkbaar nog ander solaas kent, antwoordt hem: c'est en faisant vivre la justice, que je veux faire vivre mon pays. Het gaat naar zijn mening niet aan, er maar op los te spelen. Er zijn ten slotte grenzen: de gerechtigheid bijvoorbeeld. Met bevreemdende overtuiging wijst hij de duitser terecht. Zijn eigen held Caligula, een soort Heliogabalus, die een plotselinge hekel aan de lege zondag had gekregen, liet hij zeggen: qui oserait me condamner dans ce monde sans juge, où personne n'est innocent? Camus durft...
Tricherie de ceux qui vivent non pour la vie elle-même, mais pour quelque grande idée qui la dépasse, la sublime, lui donne un sens et la trahit. (Le Mythe de Sisyphe.) Wat is er eigenlijk tegen dit ‘bedrog’, zolang het te goeder trouw is? Mag men hier zelfs van goede trouw spreken, die immers veronderstelt een bewust te werk gaan? Dit ‘bedrog’ wordt geboren en aanvaard uit zelfbehoud. Misschien is de ‘eerlijkheid’ van Camus, die zich neergelegd heeft bij het besef, dat zijn vermogens ontoereikend zijn om meer te ervaren dan de volstrekte absurdité van zijn bestaan van moediger allure dan het voortijdig toegeven aan een denktraagheid, bij de gratie waarvan de illusie standhoudt. Misschien ook maakt het enig verschil, indien hij de gerechtigheid aanvaardt als een standverplichte goede gewoonte en niet als een hemels attribuut. Het is dan een keuze, zoals de wil tot eerlijkheid een keuze is. Maar wie zal de vele vreemdelingen, die naast l'Etranger Camus deze aarde bevolken, ooit kwalijk kunnen nemen, dat zij een herberg boven de eindeloze weg verkiezen? Blijkbaar is er een elementaire behoefte in de sterveling, te ontkomen aan een uitzichtloze eindeloosheid. De een kiest de borrel, de ander de preek. Maar is het niet enkel willekeur, zich schrap te zetten tegen de drang naar verlossing? Wat zou de tegenkeuze meer waard maken dan een des-illusionering ad infinitum? De vrijwel altijd banale argumentatie der duitse keuze doet in dit verband niet ter zake. Het gaat er hier enkel om, die keuze te verklaren, en aan de hand van een gevonden verklaring de onhoudbaarheid van een veroordeling op de manier van Camus te bewijzen. Sinds de hemel werd ontmaskerd als een schone droom ligt het vaderland in dezelfde wolken. Het hemelse gerecht van Vondel werd het volkse gerecht der vaderlanders, en verlossing wordt nog slechts in het volk gevonden. Wie het vaderland onderwerpt aan een absolute gerechtigheid slaat in | |
[pagina 120]
| |
de lucht. Jaspers, die een breedvoerige scholastiek om Die Schuldfrage spon, legt aan de gevonden drie schuldbegrippen de metaphysische schuld ten grondslag. Voor wie deze laatste schuld echter niet bestaat vervallen terstond de drie andere, met name dus voor de nazi's. Hetzelfde geldt voor de Idee gerechtigheid, die het uitgangspunt van Camus' veroordeling is. Want sinds staat en hemel samenvielen is het beroep op die hemel, of op hemelse attributen als gerechtigheid zonder effect. Inderdaad is de staat in Duitsland de wereldse aequivalent van de nu aan het gezicht onttrokken hemel. Het nazisme is één van de vormen die de wereldlijke religie heeft aangenomen, nadat de christelijke ecclesia uiteen was gevallen. Het is niet de eerste vorm; een lange reeks politieke godsdiensten gaat vooraf, al is misschien nooit eerder het religieuze karakter der gemeenschap zo duidelijk gebleken. De mensheid, het volk, de klasse en het ras waren achtereenvolgens de collectiva, die in de plaats van God als realissimum werden beleefd. Een mystique humaine deed zijn intrede in de wereld; wie het nazisme wil veroordelen, moet het ook als zodanig bezien. De scheiding tussen staat en religie, onbekend in de antieke polis, vond haar codificatie onder andere bij Thomas van Aquino. Hij kent aan de Kerk zonder voorbehoud het recht der spirituele zorg toe. De Staat heeft slechts de plicht, zó zijn heerschappij uit te oefenen, dat de onderdanen optimaal in staat worden gesteld, hun ziel te vervolmaken. Met deze autorisatie van de scheiding tussen Kerk en Staat is het teloorgaan van de Pax Romana bezegeld. De Hohenstaufenkeizer Friedrich II doet nog een poging, de sacrale eenheid tussen het pontificale en het monarchale te herstellen, maar de Paus beseft het gevaar, dat hem van hier dreigt en roept Friedrich tot Antichrist uit. De eerste binnenwereldlijke politieke religie had toen zijn intrede gedaan in het domein van de christelijke ecclesia. Die ontwikkeling bleek niet meer te stuiten. In Hobbes vond de politieke religie zijn Paulus. Hij werd de theoreticus van de almachtige staat, de Commonwealth, die evenzeer als de Kerk een corpus mysticum was. Lang voor het Derde Rijk zijn duizendjarige heerschappij vestigde was Hobbes reeds er van overtuigd, dat men enkel de meningen van de onderdanen in de gewenste richting behoefde te leiden om eenheid in hun handelingen te brengen. Hij ging er daarbij wel van uit, dat de meningen waar moeten zijn, maar elke tegenstelling is bij voorbaat uitgesloten, want leerstellingen, die de eendracht van het land verstoren kúnnen niet waar zijn. Het Sacrum Imperium, vanuit Rome geregeerd door de Vicarius Christi, is voor hem van geen betekenis meer. De staat zelf is kerk, als in de oudtestamentaire joodse theocratie, en een universele chris- | |
[pagina 121]
| |
telijke ecclesia brandmerkt hij consequent als des duivels. Het door Hobbes gevonden symbool der Commonwealth bleek zich zeer goed er toe te lenen om met andere inhouden te worden gevuld. Velerlei wereldlijke ecclesiae ontstonden, los van elk universeel verband, zèlf oorspronkelijke sacrale substantie. Soms wordt de schijn van een legitimatie-van-bovenaf nog gehandhaafd; de nemesis der geschiedenis, de wil van het lot of het bevel van het bloed doen goede dienst. Aanvankelijk is nog de mensheid het grote collectivum, waaraan het bestaan van de enkeling zijn opdracht ontleent. Kant ziet de zin van de individuele existentie in de instrumentale arbeid ten bate van een collectieve Vooruitgang. Reeds voor Fichte echter zijn het enkel de duitsers die aan hun wezen de wereld zullen genezen, terwijl Comte de positieve geest uitsluitend door de zonen van Frankrijk gedragen weet. Marx wijst de opdracht, het eindrijk te verwezenlijken, toe aan het proletariaat. Gobineau is daarna de eerste, die de strijd der rassen het wereldtoneel laat beheersen, en deelt de heldenrol toe aan het blonde Noordras. Elk vond zonder veel moeite de bijpassende duivel. Kant ging driest te keer tegen het driftleven der stervelingen, Fichte vond hem baarlijk in Napoleon. De positivisten gingen hem te lijf in alles wat met religie en metaphysica te maken had, terwijl het proletariaat zijn erfvijand in de bourgeois ontdekte. De Joden, - ‘die Gegenrasse’, - waren zijn laatste gedaante. Alle collectiva, die in de plaats kwamen van de Civitas Dei, hebben gemeen, dat het bestaan van de enkeling slechts geacht werd zin te hebben voor zover het van belang was voor het bestaan van de gemeenschap. Het kwam zelfs zover, dat de enkeling alle beperkingen, die de gemeenschap hem oplegde, niet meer voelde als een door bepaalde omstandigheden geboden noodzaak, maar als iets, dat hij eigenlijk begeerde. Zij werden middelen tot religieus-extatische eenwording met de nieuwe god: het collectivum. Samenzang en marschpas, arbeidsdienst en uniform waren de binnenwereldlijke vormen der unio mystica. Een nieuwe religieuze geheimtaal werd ontleend aan de duitse Romantiek: de volksgeest was daar al ontdekt als een sacrale substantie, een boventijdelijk iets, dat in de mens en zijn werken gestalte aanneemt. Sinds die Romantiek was de geborgenheid in klassieke zekerheden weggevallen, de mens stond opnieuw als vreemdeling in een vreemd heelal. Met de eenzaamheid te midden van het herleefde onbekende groeide de behoefte aan verlossing. Deze behoefte ligt ten grondslag aan de politieke religie. Sinds de christelijke kosmos in scherven was gevallen werd de zinloosheid van het Sein zum Tode onafwendbaar duidelijk. Angst en eenzaamheid overvielen de mens die zich een vreem- | |
[pagina 122]
| |
deling in de wereld wist. De totaliteit van het volk bood de laatste kans op bevrijding uit de groeiende vereenzaming. In Die Lieder vom Reich van de nationaal-socialistische dichter Gerhard Schumann vond dit geloof zijn verwoording:
Und ich war Einer. Und das Ganze floss,
Und siehe: aufwärts schwang die neue Brandung.
Und mit der Strömung war ich gut und gross
Und hingegeben und durchstiess die Wandung
Und brach eratmend vor aus Damm und Deich.
Verlor michselbst und fand das Volk, das Reich.
Wanneer het vaderland de laatste god is, aangesteld vanuit een evidente behoefte, doet het er niet toe, of het s'égale à la plus belle image que nous avons de lui. Achter de werkelijkheid van de Staat ligt de droom van het Rijk, en het Rijk is laatste toevlucht aller dromen, la plus belle image op zich zelf. Wanneer Camus dat Rijk aanvalt, omdat het het rijk van de leugen is, slaat hij in de lucht. Allereerst, omdat hij zelf niet vanuit een waarheid kan spreken. Maar ook, omdat De Waarheid in scherven ligt, en waarheid nog slechts die leugen is, die zum Dasein verführt. De duitse waarheid was het Rijk, de duitse leugen het niet-Rijk: God en Duivel. Wanneer de duitse jongen zegt: Allons, vous n'aimez pas votre pays, heeft hij, in zijn opzicht, gelijk. Men kan zijn god niet onder voorbehoud liefhebben, zoals Camus eist. Zonder twijfel is het waar, dat de Fransen nog zich zelf moeten overwinnen alvorens zij held kunnen zijn. Maar wat is dit meer dan een bewijs, dat voor hèn andere dingen in dit leven heilig zijn, - misschien wel het leven zelf? Terwijl voor de Duitsers het leven pas zin krijgt zodra het ergens voor ‘ingezet’ kan worden. De Duitser heeft eerder de smaak van de dood, dan die van het leven beet. Ergens is in hem de drang, het leven prijs te geven, te marcheren, desnoods ‘ohne Fahne’, zoals Ernst Jünger proclameerde. Sinds de christelijke décors ineengestort zijn brak de furor teutonicus los over Duitsland. Heine voorspelde op de laatste bladzijden van zijn Zur Geschichte der Religion und Philosophie in Deutschland: het Christendom heeft - en dat is zijn schoonste verdienste - deze brutale Germaanse strijdlust enigszins getemperd, het kon die echter niet vernietigen. En als eens de temmende talisman, het Kruis, breekt, dan wordt de wildheid der oude strijders weer opgerakeld, de waanzinnige Berserkerwoede, waarover de Noordse dichters zoveel zingen. Deze talisman is murw, en de dag zal komen waarop hij jammerlijk in elkaar zakt. Jung beschreef deze Germaanse oerdrift, die volgens hem ein | |
[pagina 123]
| |
seelischer Faktor irrationeller Natur is als een herleving van een Wüten, dat zijn archetype in Wodan-Dionysos heeft. Het neerslaan van deze drift is volgens hem niet meer dan een reculer pour mieux sauter, en het nationaal-socialisme zal zeker niet het laatste woord zijn. De Duitser trok radicaal zijn conclusie uit de leegte, die Nietzsche had voorspeld. Over dit radicalisme schreef Max Steiner, toen hij Bruno Baur's Posaune des jüngsten Gerichts besprak: Der Deutsche und Er allein bekundet den weltgeschichtlichen Ruf des Radikalismus, und Er allein ist radikal, und Er allein ist es ohne Unrecht. So unerbittlich und rücksichtslos ist keiner, denn er stürzt nicht allein die bestehende Welt, um selber stehen zu bleiben; er stürzt sichselbst. Wo der Deutsche umreisst, da muss ein Gott fallen und eine Welt vergehen. Bei den Deutschen ist das Vernichten - das Schaffen und Zermalmen des Zeitlichen - seine Ewigkeit. Baur was anarchist en nogal zonderling, maar op de juistheid van zijn visie op de duitse natuur valt weinig af te dingen. Zelfs Camus erkent de wil tot vernietiging. Il y a toujours en nous quelque chose qui se laisse aller à l'instinct, au mépris de l'intelligence, au culte de l'efficacité. Maar hij geeft er de voorkeur aan, uit te wijken naar ‘l'esprit’, - nous y sommes plus à l'aise. Dat wil zeggen, bij hem, naar een esprit, die nog slechts tot het besef van het absurde leidt, en het leven zich laat wegredden naar des lieux où meurt l'esprit pourque naisse une vérité qui est sa négation même. Vreemde tegenspraak... Eerlijker klinkt de verantwoording van zijn keuze uit de woorden die Chesea tot Caligula spreekt: parce que j'ai envie de vivre et d'être heureux. Je crois qu'on ne peut être ni l'un ni l'autre en poussant l'absurde dans toutes ses conséquences. Maar daarop kan Camus zelf zich niet beroepen, nadat hij in Le Mythe de Sisyphe aan anderen heeft verweten, dat zij de consequenties van het absurde niet aanvaardden. Hij eist immers van het leven, dat het faire vivre l'absurde is, sans autre but que celui d'épuiser le présent. Deze mogelijkheid bood Hitler voor de jonge Duitser die Camus beleert in zijn brieven. Hij marcheerde als de conquérant, door Camus als mogelijkheid van vivre l'absurde ontworpen, van avontuur tot avontuur naar de dood, ook toen hij wist que l'action est en elle même inutile.Ga naar voetnoot*) | |
[pagina 124]
| |
Caligula, Romeins keizer, vertoont vele trekken van een modern dictator. Op een dag komt hij tot het besef van het absurde. Tot dusverre beheerste de wil, onder alle omstandigheden het gezicht te redden, zijn leven. L'inceste, soit, mais discret! is de moraal, die de hofkringen aanvaarden. Caligula onttrekt zich daaraan, - het absurde zal zijn loop hebben. Ce monde, tel qu'il est fait, n'est pas supportable, verklaart hij. J'ai donc besoin de la lune, ou du bonheur, ou de l'immortalité, de quelque chose qui se dément peut-être, mais qui ne soit pas de ce monde. Men werpt hem tegen, dat de redenering misschien wel opgaat, maar onmogelijk consequent valt door te voeren. Caligula antwoordt: Tu n'en sais rien. C'est parce qu'on ne le tient jamais jusqu'au bout que rien n'est obtenu. Mais il suffit peut-être de rester logique jusqu'à la fin. Jusqu'à nier l'homme et le monde, voegt hij er elders aan toe. Caesonia, vriendin van de keizer, zegt hem, dat er goed en kwaad is, recht en onrecht, en verzekert hem dat dit nooit zal veranderen. Ma volonté est de le changer, antwoordt Caligula. Dat was ook het antwoord van Hitler. Caligula ontkomt op zijn wijze aan de eenzaamheid: quand je ne tue pas, je me sens seul. Hij weet waartoe zijn consequente houding zal leiden: lorsque tout sera aplani, l'impossible enfin sur la terre. Cherea, een vroeger vriend van Caligula, is nu aanvoerder van het verzet tegen het schrikbewind: j'ai le gôut et la besoin de la sécurité. La plupart des hommes sont comme moi. Ils sont incapables de vivre dans un univers où la pensée la plus bizarre peut en une seconde entrer dans la réalité. Uit de behoefte de vivre et d'être heureux veroordeelt hij l'absurde dans toutes ses conséquences. Weerlegging van het absurde is onmogelijk, maar: il faut bien frapper quand on ne peut réfuter.
Frapper, quand on ne peut réfuter, - dat is het enige eerlijke antwoord op het nazisme. Beroep op la Justice is een onwaardige argumentatie. Toeslaan, ook al kan men niet weerleggen, omdat men de behoefte heeft, te leven naar een keuze, bepaald door de dix siècles d'intelligence qui nous ont appris l'art et les bienfaits du naturel. Wij stellen prijs op ons spel, wetende dat het niet meer dan een spel is, vie pour la vie, met de noodgedwongen aanvaarde taak, het te verdedigen tegen ieder, die ons een Leben für Gott, das Reich oder die Ehre wil opdringen. Zonder overtuiging, zonder recht. Enkel le goût de l'art et les bienfaits du naturel. |
|