Bij dit nummer
Een van de harde noten, die de mens nog zal moeten kraken, is het probleem van de verhouding tussen de blanke en gekleurde rassen. De politieke organisatie van onze wereld lijkt een betrekkelijk eenvoudig en nuchter vraagstuk, vergeleken met het emotioneel geladen kleuren-probleem. Toch zullen ook de politieke moeilijkheden slechts kunnen worden opgelost, nadat deze harde noot gekraakt is. Men zal moeten beginnen met het vraagstuk van de relatie met de gekleurde rassen niet meer als een menselijk pudendum te beschouwen, waaraan men beter zwijgend kan voorbijgaan, maar met te erkennen, dat er hier een belangrijk probleem ligt, dat men het best te lijf kan gaan door het zo goed mogelijk te leren kennen. Voor een wetenschappelijk onderzoek van de verschillende facetten er van is Libertinage niet de plaats. Wij verwijzen daarvoor naar reeds bestaande en zich voortdurend uitbreidende literatuur. In dit nummer namen wij drie bijdragen op, die dit probleem raken. Van E.M. Forster publiceren wij het beginfragment van een onvoltooide roman, dat typisch Britse vooroordelen hekelt. De jonge Indonesische auteur Moeljono belicht in zijn sobere schets een ander aspect van dit in zijn land weer geheel anders liggende probleem. Literair minder geslaagd, maar waardevol als ‘document humain’ is het autobiografisch fragment van de Zuidafrikaanse neger Peter Abrahams. Voor hem en de zijnen is de situatie nijpender en bitterder, onttrokken aan de ‘nuances’ van de Aziatische ‘kleur-barrière’.
Minder elementair in betekenis en minder ‘met bloed geschreven’ zijn een tweetal bijdragen over een geheel ander kleuren-probleem, waarmee wij worden geconfronteerd: het probleem van de schilderkunst. Steeds meer verbreidt zich de mening, dat deze kunst in een impasse gekomen is. Na het impressionisme bloeide de z.g. Ecole de Paris, maar de meesters van deze school, Picasso, Braque, Matisse, zijn grijsaards geworden, terwijl geen opvolgers, geen nieuwe meesters zich schijnen aan te melden om de ontwikkeling voort te zetten. ‘Is er een toekomst voor de schilderkunst?’, was de vraag, die wij voorlegden aan de schilder Carel Willink en aan de schilder-graficus J.W. Rozendaal. Zonder elkaars artikelen te kennen, gaven zij ons hun antwoorden, die geheel tegengestelde standpunten vertegenwoordigen. Mochten deze opinies tot een nadere discussie leiden, dan stellen wij ons voor ook de meningen van anderen te publiceren. Het curieuze verhaal van S. Vestdijk, dat, als wij ons niet vergissen, ouder is dan enig tot nu toe gepubliceerd werk van zijn hand, raakt de picturale problemen langs een andere weg.