Van een die Bang voor de Zee was.
ZEker vrient, die yemandt van zijn bekende, die op een huys woonde dat hoog op een berg digt aan de Zee lag, was komen besoeken, sag, dat door een onweer, het water en de winden als tegen malkander worstelden; en eenige schepen in groot gevaar; waar over hy seyde, my verwondert, dat men so stoute luiden vint, die haar selven op de zee in schepen derven vertrouwen: Men vraagde hem, waarom? om dat men, antwoorde hy, dagelijks soo veele ongelukken op dit wankelbaar element siet gebeuren. Ik verwonder my dan seyde een ander, hoe gy te bedde durft gaan, aangesien datter veel meer menschen, op de bedden, dan op zee sterven.