Den bedrogen Biegt-Vaar.
EEn aan-koment Meysjen, ging by haren Biegt-vaar (een tweede Broer Cornelis) te Biegten, na dat sy alles op gebiegt hadde, vraagde hy haar ofse noit by een mans persoon geslapen hadde. Neen ik, antwoorde 't Meysjen: Hebt gy sulks wel gedagt, vraagde hy: Och ja ik, seyse; Mijn kint, dat is groote sonde, sprak den Biegt-vaar: want of gy het gedagt of gedaan hebt, dat is al even eens: sy dit hoorende, badt om een goede absolutie, en beloofde hem te vereeren met een vette Karper, d'absolutie weg hebbende, is sy henen gegaan, maar den Karper bragt sy hem niet: Een tijt lang daar na weder te Biegt komende, seyde hy dat sy haar woort niet gehouden hadde. Mijn Heer, seyde sy, ik heb u lest hooren seggen, (dat ik ook wel overdagt hebbe,) dat een saake bedagt of gedaan te hebben al even veel was, soo heb ik ook gedagt gehadt aan mijn Heere een Karper te brengen, meynende dat het daar mede wel was.