Marot ontfangt gelt van de Rent-Meester op des Konings Naam.
OP een tijdt dat aan den Coning veel Requesten gegeven wierden, was 'er een Request welke heel schoon geschreven was, op 't welke de Koning lange stond en sag, die ook mede een goet Schrijver was. Marot vraagde den Koning, hoe hy dat schrift soo besag; waar op den Koning antwoorde dat hy noyt soo heerlijken schrift gesien hadde; Marot begon te laggen, en seyde, Sire, gy kunt beter schrijven als dese Schrijver, 't welk den Koning ontkende. Waar op Marot aan den Koning versoekt, dat hy op 't alderbest zijn naam geliefde te schrijven, 't welk den Koning dede. Marot des Konings naam hebbende, schrijft boven deselvige een Assignatie, en gaat daar mede na des Konings Rente-meester, ende eyscht een groote somme geldts, 't welke den Rent-meester niet weygert op des Konings hant-schrift aan Marot te geven. Marot laadde het geld op wagens, en rijt daar mede naar des Konings Paleys, en laat