Geusen of Gansen by haar hals, waar door dit Gediert een groot gekakel maakten. Den Coning dit horende, was over dit ongewone gekakel verwondert, waar door de nieusgierigheyd hem dreef om te sien de oorsaak van dit ongewoone gekakel. Marot, siende dat de Coning quam, krijgt weder de Gansen by den hals, houd hare bekken ontrent zyn oren, vraagt waar haar ouders gebleven waren? Den Coning staat lange en denkt, wat hier van de beduidenisse mogte wesen, dog 't selve niet konnende bedenken, vraagt aan Marot wat sulks bediede; Marot is vaardig d' oorsaak van zijn doen den Coning bekend te maken: Sire, segt hy, 't is u wel bekend, dat in u Majesteyts Rijk veel duysend oude Gansen zijn gedood, waar door ik in vreese was, dat het geslagte soude uytsterven, daarom heb ik my op de Eyeren neder geset, om weder jongen te broeden, want wie van de oude ik na hare ouders vraag, antwoorden sy dat de selve gedood zijn. Gevende door dese gelijkenisse den Coning te verstaan, van niet den raad van 't Pauselijk gebroed te geloven in 't geen dat Religie aangaat, op dat hy door hare geyle woorden niet bedrogen worde.