Van Clements beleeftheyt.
DE Koning op een tyd gaande wandelen in een groote Zaal, in welke veel schoone Schilderyen hingen, sag, dat een van de Schilderyen niet wel en hing, gebood aan Clement dat hy die soude regt hangen. Marot, op de leer geklommen zijnde, maakte veel potsen, waar over den Koning by hem komende, met de hand voor zyn agter quartier sloeg, waar op Marot van agteren los brande met een donderend geluyt, dat de geheele Zale vervulde met stank, waar over hem de Koning bestrafte over dese zyn vuyle daat. Marot wend hem na den Koning, en segt: Sire wat poorte soude niet open