't Leven en Bedryf van Clement Marot
(1768-1794?)–Anoniem Leven en Bedryf van Clement Marot, 't– Auteursrechtvrij
[pagina 82]
| |
selschap van sommige aansienelijke, ende milde Drinke-broers, dewijl hy zijn eygendom by na aan de Waarden en Waardinnen op lijf-renten uytgeset had. Clement, begeerig om hem van dese oneerlijken wandel, den weg tot een beter leven te wijsen, noodigde hem in een van de voornaamste Herbergen van de Stad, daar op, die tijdt eenige groote Heeren by elkander waren. Den Advocaat liet sich geen twee malen bidden; maar gink terstond met Clement naar het Huys van vreugde: daar hy aan zijn holle Maag en drooge lever een goeden dag beloofde. Soo haast waren sy daar niet gekomen, of den Tijd-verdrijver seyde: Mijn Heer, gelieft hier beneden u een weynigh met een pot wijns te behelpen terwijl ik boven gaa, en d' Edellieden van uwe komst verwittig; ik twijffel niet, of sy sullen u terstond ontbieden, dewijl ik wel weet dat u tegenwoordigheyd hun aangenaam is, met het uytten van dese woorden nam Clement zijn afscheyd, latende den armen stumper beneden. Na dat hy hier omtrent een half uur, met een groot verlangen had getoeft, soo begonnen de Koks jongens met allerley lekkerny voor de Kamer voor by de hongerigen Advocaat te zwieren, sonder aan hem yets anders te laten dan de lucht; dat aan | |
[pagina 83]
| |
hem, in de gestalte, niets dan voor oly in 't vuur verstrekte, dewijl zijn eet-lust daar door so dapper verwakkerde, dat hy sig siende dat men hem vergat, niet langer van bedelen kon onthouden; in voegen dat hy, zijnde met den Geest der Poësy bezwangert, de navolgende versjes op het papier stelde, en met een van de Kokskrauwels aan Clement sondt:
De Hoop is lydens troost, maar och; ik zit te hoopen:
En lyde vast gebrek, vermits gy my vergeet;
Socht gy uw weldaadt oyt, aan myne dank te knoopen,
Zoo zent my nu een Hoen dat ik myn buyk vol eet.
Soo haast had den geestigen Clement dit beedel briefje van den hongerigen Advocaat niet ontfangen, of hy, siende op het woordje Beth, daar mede den armen Duyvel gebynaamt was, sondt door deselve bode, dit navolgende kneppel-digje.
Men vult geen Beth met vleesch, maar met geplukte veeren;
Want anders zou het Vet het ligte Beth besmeeren;
| |
[pagina 84]
| |
Ga heen, en voeg uw dan omtrent het Varkens kot,
Daar vintge, ô Beth, voor u een dienst'lyk overschot.
Wat voor een bedenk den Regtveerdigen hier op had, is ligt te vermoeden: dog de schaamte kreeg daar na so veel vat op hem, dat de Kroegen vry minder, en de pleyt-zaal vry meerder besogt, invoegen dat hy geen andere redenen had dan den vermakelijken Botsemaker, voor zijn gedane dienst te bedanken. |
|